| |
| |
| |
Emile Erens
Uit het leven van Marguerite Marie Alacoque
Achtste hoofdstuk
Na den dood van Pater de la Colombière werd er in de stad Paray-le-Monial met groote eerbied en bewondering gesproken over Zuster Alacoque, die dezen dood had voorspeld. Waarschuwingen van aanzienlijke priesters konden dit niet beletten; ook bij de Visitandines was nu een stemming van mildheid tegenover Marguerite ontstaan. Een grootere vrijheid in de beoefening der geliefde devotie tot het heilig Hart werd haar veroorloofd en het schijnt zelfs dat eenige oudere zusters zich bij haar aansloten. In deze sfeer van vrede had Marguerite een nieuw visioen van hemelsche zaligheid dat zij opteekende in haar levensverhaal: getrouw aan haar oude gewoonte, zonderde zij zich af om den Geliefde te vinden. ‘Toen de zusters bezig waren de hennep te hekelen, trok ik mij terug op een kleine binnenplaats dicht bij het heilig Sacrament, waar ik geknield mijn werk verrichtte; ik voelde in- en uitwendig een groote rust; mij werd getoond het beminnelijk Hart van mijn Jesus, schitterender dan de zon, temidden van een aantal seraphijnen, die de wonderlijken zang aanhieven:
De liefde overwint, de liefde geniet.
De liefde van het heilig Hart verheugt.
En toen die zalige geesten mij uitnoodigden mij aan te sluiten bij hun lofzangen tot het heilig Hart, waagde ik het niet, maar zij drongen erop aan, zeggende: dat zij gekomen waren om Hem een voortdurend eerbewijs te brengen van liefde, aanbidding en lof; daarom zouden zij mijn plaats innemen voor het heilig Sacrament, opdat ik door hun toedoen Hem zou kunnen beminnen zonder onderbreking; zij daarentegen zouden deel hebben aan mijn liefde, lijdende in mijn persoon, zooals ik zou genieten in hun persoonlijkheid’...
Zij verhaalt dan verder dat dit visioen twee of drie uur
| |
| |
duurde en dat zij haar geheele leven de uitwerking daarvan voelde. Die genade gaf haar een zoo groot verlangen naar de zuiverheid van intentie, die men moet hebben om tot God te spreken dat waar deze ontbreekt, alles haar onzuiver toescheen.
In Mei van het jaar 1684 liep de ambtstijd van moeder Greyfié af; zij werd opgevolgd door zuster Melin uit het eigen klooster. Deze overste was een zeer zachtzinnige vrouw, die een lange reeks van jaren verstorven in het klooster van Paray had doorgebracht en om haar stillen nederigen aard algemeen werd geëerd. Zij had de drieentwintigjarige Marguerite Alacoque als postulante in het klooster zien binnenkomen en werd toen reeds getroffen door de zuivere eigenschappen van godsvrucht, die deze, in zich gekeerde novice, kenmerkte. Zij had verder al de vreemde en wonderlijke gebeurtenissen van zuster Marguerite mede beleefd, en zoo zij al niet van den beginne af al het vreemde voor waar had gehouden, was moeder Melin een van de oudsten die aan de goddelijke inmenging in het leven van deze zuster geloof had gehecht en haar beschouwd als een door Jesus waarlijk uitverkorene om zijn goddelijke liefde te openbaren.
Voor Marguerite-Marie was de benoeming van de nieuwe overste een groote teleurstelling. Deze immers was veel te goedig en te zacht om haar de pijnigende slagen der vernedering in het openbaar toe te brengen. Nog meer schrok Marguerite toen moeder Melin kort na haar benoeming zuster Alacoque onthief van de onbeduidende, nederige diensten waarvoor zij tot nu toe gebruikt werd en haar aanstelde tot het belangrijke en eervolle ambt van novicen-meesteres. De overste had die benoeming gedaan, omdat zij wist dat haar voorgangster haar vaak raadpleegde over de roeping van postulanten en novicen, en herhaaldelijk was het gebeurd dat haar meening juist was en haar voorspellingen uitkwamen. Voor Marguerite was dit een bron van verdriet, daar zij vreesde dat alle lijden en vernedering en bestraffing een einde genomen hadden en zij klaagde erover in haar gebed wellicht niet meer te zijn het voortdurend offer dat haar Geliefde kon opdragen aan den hemelschen Vader.
| |
| |
Innig bedroefd om aldus in rang verheven te worden, bad Marguerite-Marie dan ook om nieuw lijden en nieuwe offers en zij bleef strijden voor het brandende Hart harer liefde met een volkomen minachting voor haar zelf.
Er volgde een tijdperk van innerlijke rust. Moeder Melin had haar toegestaan aan de novicen mede te deelen wat Christus haar geopenbaard had over zijn heilig Hart en zulks deed zij op overvloedige wijze.
Die benoeming reeds scheen de kwade neigingen bij vele zusters te hebben losgemaakt en in de ontspanningsuren moest zij weer de oude beleedigingen hooren. Vooral de verwijten van hoogmoed, die blijken moest uit haar ijver voor de nieuwe devotie, griefde de arme Marguerite uitermate. Maar de verdrukking scheen haar moed te staven, geen oogenblik voelde zij zich terneergeslagen, zachtzinnig nam zij alle beleedigingen aan om ze te offeren in de schatkamer van het heilig Hart van haren Heer.
Toen de dag naderde van het feest van haar patrones in dit jaar (1685) bemerkte zij dat de novicen van plan waren haar een kleine hulde van bloemen aan te bieden. Zij stelde voor deze hulde op te dragen aan het heilig Hart van Jesus. Algemeen werd dit voorstel gretig aangenomen. In de recreatiezaal der novicen werd een klein altaar opgericht en daarop plaatste zij een carton waarop geteekend was het heilig Hart, waaruit overvloedige vlammen van liefde opsloegen; er om heen was een krans van doornen om het lijden aan te duiden, zooals haar getoond was in het groote visioen. Daarvoor groepeerden de novicen de bloemen, die oorspronkelijk bestemd waren voor de viering van het naamfeest der meesteres. Bovendien brachten zij samen al de eenvoudige versierselen, die in het noviciaat te vinden waren. Dan knielde de meesteres alleen voor het altaar en sprak in een akte van toewijding aan het heilig Hart van geheel haar bestaan, terwijl de gelukkige novicen stil luisterden naar deze eenvoudige woorden van liefde zooals zij nog nooit hoorden.
Daarna knielde ieder op haar beurt en sprak haar eigen akte van toewijding uit. Marguerite verlangde dat zij die
| |
| |
opschreven, waarna de meesteres op ieder papier nog een bijzonder toepasselijke regel eraan toevoegde en ze alle te samen op het altaar legde.
Deze reine novicen, vervuld van een zaligende liefde, waren aldus de eerstelingen die Marguerite-Marie kon aanbieden aan het heilig Hart van den geliefden Heer. Zij kon nauwelijks haar geluk beheerschen. Haar eerste biograaf, Languet, zegt dat de gloed van een innerlijke verrukking uit haar oogen straalde: de jonge novicen hielden voortdurend de blik op haar gericht, terwijl zij in haar midden stonden met poozen van stilzwijgen onderbroken, sprak zij over de zaligmakende pure liefde van Jesus, maar ook over het lijden van hen, tot wie de liefde uitgaat en dat dit lijden en zijn bitterheid zich mengt met het geluk. Zij zeide haar dat zij zich gelukkig moesten achten de eersten te zijn, die hun leven offerden aan het heilig Hart; zeer velen zouden volgen in weerwil van allen tegenstand.
Marguerite voelde den grooten vrede om zich heen als een bijzondere zegening en zij meende plotseling ook vele zusters in het klooster deelgenoot te kunnen maken van deze vreugde. En daarom zond zij eenige novicen om degenen, die haar vriendelijk gezind waren, uit te noodigen de verdere viering van dit feest mee te maken. Doch met hoongelach werden zij bejegend en de zusters gaven antwoorden van afkeer en spot. En, juist degene waarop Marguerite bijzonder had vertrouwd, antwoordde bits: ‘Zeg aan uwe meesteres dat de goede devotie is, de beoefening van onze regels en van de constituties: daarin moet zij u onderrichten en dat moet gij in praktijk brengen’. Slechts twee of drie gaven gevolg aan de uitnoodiging evenzeer uit vriendelijkheid als uit vroomheid.
Toen de uitgezondenen terugkwamen in het noviciaat, durfden ze niet over te brengen hoe ze ontvangen werden en zeiden dat de zusters verhinderd waren te komen. En met de gewone zachtheid in haar stem antwoordde de meesteres: ‘Zeg liever dat ze niet willen komen, doch het Hart van Jesus zal ze tot zich trekken. Hij wil alles uit Liefde en niets door dwang: men moet den tijd afwachten dien Hij
| |
| |
daarvoor heeft bestemd en die tijd zal komen’. Tenslotte zeide zij:... ‘Wat zijt gij gelukkig dat Hij u heeft uitgekozen om een begin te maken met de beoefening dezer devotie ... wat een vreugde voor mij dat het Hart van mijn goddelijken Meester gekend, bemind en verheerlijkt wordt... Laten wij Hem dan beminnen zonder een grens te stellen en zonder iets uit te zonderen; laat ons alles geven en wij zullen alles hebben indien wij het Hart van God bezitten; Jesus Christus wil alles zijn voor het Hart dat Hem liefheeft, maar dat kan alleen door te lijden voor Hem’.
Toen de eenvoudige feestviering bekend werd, ontstond er een groot rumoer: zuster Alacoque had op eigen initiatief een nieuwe devotie ingevoerd, iets ongehoords was er gebeurd. Het was een zware overtreding zowel van den regel als de constituties, die het invoeren van nieuwe gebedsvormen en officies verboden. En zij zoowel als haar novicen werden met de vinnigste beleedigingen overladen; men dreef den spot met haar simpele oefening; de bittere beleedigingen der zusters drongen als messen in het hart der arme Marguerite, omdat zij deze voelde als oneer den Beminde aangedaan, doch nam zij voor zich alle verdriet en vernedering aan als een zoete spijs door het heilig Hart geschonken.
Onder groot misbaar omringden de zusters moeder Melin in afwachting van strenge maatregelen: zij vonden zich zelf nog zeer edelmoedig door niet de onmiddellijke ontzetting uit haar ambt of een zware boete voor de meesteres te eischen. Toch was de opstand niet algemeen, er waren ook eenige zusters die zich van elke demonstratie onthielden, diep onder den indruk der sereene en altijd beminnelijke houding van zuster Alacoque, zelfs bij het grootste lijden en de bitterste vernedering.
Moeder Overste, die zooveel onverklaarbare gebeurtenissen in het kloosterleven van Marguerite had meegemaakt en hare volmaakte nederigheid, gehoorzaamheid en reinheid van geest kende, geloofde sinds lang aan een bovennatuurlijke inmenging in het leven dezer zuster en daardoor geraakte zij in twijfel over de al of niet toepasselijkheid van regel en constituties (no. 18). Zij besloot eindelijk haar al- | |
| |
leen toe te staan de novicen te onderrichten in de heilig Hartdevotie. Ook werd aan Marguerite verboden eenige afbeelding daarvan zichtbaar op te stellen, zelfs in het noviciaat, tenzij met een bijzondere toestemming. En daarna keerde de vrede in het klooster terug.
Enkele dagen na het kleine feest ontving zuster Marguerite van moeder Greyfié een mooie en met bijzonder talent uitgevoerde teekening van het heilig Hart, zooals Het haar geopenbaard was: een menschelijk hart met een wonde aan de linkerzijde waaruit groote vlammen opsloegen..., terwijl het hart zelf omwonden was met een krans van scherpe doornen. De teekening was geplaatst in een keurige lijst. Het geschenk kwam als een troostende zonnestraal in al het donkere leed dat de huldiging haar had veroorzaakt. Van moeder overste mocht zij die afbeelding behouden in het noviciaat of op haar cel. Doch er wachtte haar nog een grootere troost. Zij ontving een brief van moeder Greyfié, waarin deze haar mededeelde, dat te Semur de geheele kloostergemeenschap de heilig Hartviering op de eerste Vrijdag der maand uitoefende volgens het voorschrift ontvangen van Christus. Zij begreep dat hetgeen haar voorspeld was nu in vervulling ging, namelijk: dat niet haar eigen klooster het eerste zou zijn dat voldeed aan het goddelijk verlangen tot viering van de eerste Vrijdag.
In het groote aantal brieven, dat van de heilige Marguerite behouden bleef, bevindt zich ook het antwoord aan moeder Greyfié.
Geen grooter geluk kon haar te beurt vallen; want dit was het begin van de vervulling der taak haar door den beminden Heer opgedragen.
Zij schreef: ‘Ik kan U mijn vreugde niet ten volle uitdrukken, lieve moeder, over de uitbreiding der devotie tot het heilig Hart van mijn Verlosser, het schijnt mij dat ik daarvoor alleen nog adem. Er ontbrandt soms een zoo hevig verlangen in mijn hart, om Hem over alle harten te doen heerschen, dat naar het mij schijnt er niets bestaat wat ik niet zou willen lijden: zelfs de straffen der hel zonder de zonden, zouden mij zacht schijnen. Eens voor het heilig Sa- | |
| |
crament werd mij getoond, als ik mij niet vergis, de gloed waarmede de seraphijnen branden in groote vreugde: en ik hoorde deze woorden: ‘Zoudt gij niet liever willen genieten met hen, dan te lijden, vernederd en veracht te worden om aldus ertoe bij te dragen dat mijn heilig Hart in de zielen heerst? ‘Daarop nam ik zonder dralen met alle liefde, waartoe ik in staat was, het kruis aan dat mij aangeboden werd, geheel bedekt met doornen en spijkers. Ik antwoordde: O mijn eenige Liefde, het is mij veel zoeter om meer te lijden, om U te kennen en te beminnen, als Gij mij deze genade waardig keurt, dan hiervan verstoken te zijn en tot het aantal dezer seraphijnen te behooren’.
Na het einde van de ambtstijd werd moeder Greyfié benoemd als overste in het klooster der Visitandines te Semur. Het scheen haar toe, nu zij van Marguerite-Marie gescheiden was, dat het mystieke beeld der zienares haar met grootere zuiverheid voor den geest kwam te staan en zij kon zich niet ontzeggen het contact met haar per brief aan te houden en zoo misschien nog een geestelijke leiding of steun te geven in haar moeilijk leven. Marguerite mocht de brieven beantwoorden. Zij bevinden zich in de verzameling waarover wij gesproken hebben. Kort na de feestviering op haar naamdag schreef Marguerite-Marie aan moeder Greyfié: ‘Ik kan mij met niets anders meer bezig houden dan met het heilig Hart van Jesus. Ik zou tevreden sterven, wanneer ik Hem eenige eerbewijzing verschaft had, zelfs al zou het mij eeuwige straf kosten. Mits ik hem liefheb en Hij heersche, ben ik tevreden. Door de tegenstand was ik vaak op het punt om op te houden er over te spreken; doch ik werd zoo dikwijls berispt over mijn ijdele vrees, waardoor satan mij trachtte te ontmoedigen en daarna zoo versterkt en aangemoedigd, dat ik besloten heb, wat het mij ook koste, tot het einde vol te houden; ik kan nu nog slechs deze devotie bevorderen met de zusters van het noviciaat, die er met liefde op ingaan’. Zij voegde hieraan nog toe: ‘Zelfs als de gehoorzaamheid het mij niet zou veroorloven, zou ik alles opgeven, omdat ik al mijn streven en al mijn gevoel aan Hem toewijd’.
| |
| |
Men ziet niet zonder ontroering tot welk een gloed de liefde haar kon aanvuren: niet minder emotioneel is haar geestelijke kracht bij het volgend gebeuren tijdens haar ambt als novicemeesteres.
Er woonde in Paray een rijk heer, een man die in hoog aanzien stond. Hij had twee dochters. Van de oudste verhoopte hij dat zij een schitterend huwelijk zou doen. Om haar bruidschat zoo groot mogelijk te maken, plaatste hij de jongste reeds op jeugdigen leeftijd als pensionnaire bij de Visitandines met de bedoeling dat zij daar zou blijven. Het is niet bekend of het kind eenig verzet toonde, maar in het huis van den autoritairen man werd daarop niet gelet. In het klooster gaf zij blijken van een oprechte vroomheid. Toen zij den vastgestelde leeftijd bereikt had, gaf zij te kennen novice te willen worden. Zij werd aangenomen en al spoedig kwam de vader in het klooster en betaalde de vastgestelde inbreng. Er verliepen eenige maanden voordat eindelijk de meesteres de vaste overtuiging had gekregen dat deze jonge novice geen roeping had. Zij gaf aan de overste daarvan kennis, er bij voegend dat zij het meisje naar huis moest sturen en het betaalde bedrag teruggeven. Na ontvangen bericht kwam de vader opgewonden en met grove beleedigingen, zelfs met bedreigingen bij moeder-overste en Marguerite-Marie in de spreekkamer. De novicenmeesteres nam alle beleedigingen naar gewoonte zwijgend en kalm aan, doch zij wijzigde haar opvatting geenszins. Moeder Melin kon wel niet anders dan het gezag der meesteres handhaven. In woede ontstoken verliet de vader het klooster. Weldra sprak men in de geheele stad schande over de hoogmoedige intrigante zuster Alacoque, die door haar slechte en ongodsdienstige handelingen het bestaan van het huis in gevaar bracht. Ook de geestelijken kozen partij tegen Marguerite, en zelfs een hooggeplaatste priester, overal geëerd om zijn vroom leven, mengde zich in de zaak. Hij wendde een religieus motief voor, zeggende dat hij zich in geweten verplicht voelde het publiek in te lichten over deze meesteres, die onder den schijn van vroomheid een novice wilde verwijderen, en over- | |
| |
al in de stad beschuldigde hij haar van
schijnheiligheid en inbeelding.
Toen kwamen nog vele andere vrienden en kennissen van den boozen vader in de spreekkamer; Marguerite stond hen allen te woord en nam de grofste beleedigingen zwijgend in ontvangst. Maar ook in de communiteit werden de gemoederen opnieuw opgezweept. Een groot aantal zusters protesteerde hevig, de meesten weer met de oude vijandige gevoelens, anderen uit medelijden met de novice of uit vrees dat de goede naam van het klooster verloren zou gaan. Een korten tijd vertroebelde dit de innerlijke klaarte van Marguerite en kwam de angst bij haar op zich zelf te bedriegen, doch zij wijzigde haar houding niet.
Intusschen was de novice voortgegaan zich onderworpen te gedragen als een oprechte goedwillende zuster. Niemand kon echter vermoeden dat deze houding iets anders was dan vrees voor den vader, een vrees die niet alleen dit meisje maar de geheele familie beheerschte. Eindelijk begreep zij dat zij hier zelf moest handelen en nu vroeg zij verlof aan de overste naar huis terug te keeren. Toen moest de onverstandige vader wel toegeven.
Maar vóór haar vertrek vroeg Marguerite de overste verlof het meisje te spreken. En in den refter waar alle zusters te samen waren, knielde Marguerite voor haar neer en vroeg vergiffenis voor het veroorzaakte verdriet. Doch hiermede was het teere geweten der novicemeesteres nog niet voldoende gerustgesteld. Zij schreef over het gebeurde een uitvoerige brief aan moeder de Saumaise en een andere aan pater Rolin S.J., haar geestelijken raadsman, op wiens bevel zij haar autobiografie schreef. Deze antwoordde o.a. het volgende: ‘Niet de duivels zijn tegen u ontketend, niet de geest der duisternis is oorzaak van hetgeen gij lijdt: maar de goddelijke liefde is het die hier handelt, en wat mij in het bijzonder troost, is dat Hem toegewijde zielen u doen lijden. Dezen troost hadden de martelaren niet; hun beulen begingen groote misdaden; maar de vromen, die u deze beproevingen bezorgen, behagen aan God, terwijl zij u een kleine marteling bereiden. Deze gedachten moeten u een geruststel- | |
| |
ling zijn. Ik begrijp dat gij alles wat gebeurt, toeschrijft aan uw fouten, ofschoon die dingen veeleer een uitvloeisel zijn van een weldaad Gods dan van zijn gerechtigheid... Ik herhaal nog eens, gij zijt niet de speelbal van satan maar van de goddelijke liefde’.
Novicen en postulanten waren zeer opgetogen over het ‘succes’ harer meesteres in zake het gebeurde met het meisje zonder roeping. In jeugdigen overmoed roemden zij haar overwinning over den heerschzuchtigen vader, toen plotseling zuster Marguerite een strenge berisping kwam toedienen. Zij verweet haar dat enkel eigenliefde, het geheime motief was van die opgewektheid en zij trachtte haar de nederige rust te doen gevoelen, welke zij zelf bezat. Zij trachtte in een vermaning uit te leggen hoe verkeerd het was de eigen drang te volgen in een opgetogenheid die haar zelf alleen bevredigde, doch waardeloos was als offer. Uit dit geschrift blijkt weer hoe de liefde tot het godmenschelijk hart elke beweging, elk roersel van haar hart regelde en dat haar eigen bestaan daar buiten had opgehouden.
Zij begint aldus: ‘Ik kan u niet zeggen hoe zeer het mij bedroeft dat wij een slecht gebruik maken van een zoo kostbare gelegenheid om aan God onze liefde en trouw te bewijzen. Hij zelf heeft toegelaten dat wij dit kruis zouden vinden, om ons voor te bereiden op zijn feest; maar in plaats van het liefdevol te omhelzen trachten wij naar niets anders dan het te ontvluchten. Lukt ons dat niet, dan maken wij ons schuldig aan duizend beleedigingen, die het goddelijk Hart met bitterheid vervullen. Hoe komt dat? Alleen omdat wij te veel eigenliefde hebben, die ons doet vreezen onze goede naam te verliezen en daarmee de groote achting die wij wenschen dat anderen voor ons hebben. Dat is wat ons aanspoort om ons te rechtvaardigen, omdat we meenen onschuldig te zijn aan alles waarvan men ons beschuldigt en dat de anderen alleen de schuldigen zijn... Geloof mij, lieve zusters, de nederige zielen hebben zulke gedachten niet: deze houden zich altijd nog voor schuldiger dan de beschuldigers het doen voorkomen. Mijn God als wij wisten wat wij ver- | |
| |
liezen door niet gebruik te maken van de gelegenheid om te lijden... Tot God, gaat allen tot God: draag zijn kruis, draag het met een goed hart, met blijdschap, moedig; anders zal u op strenge wijze verantwoording worden gevraagd.
Uit het aangehaalde blijkt wederom hoezeer bij Marguerite-Marie de geest van opoffering en liefde alle natuurlijke neigingen overheerschte, immers niets voor haar zelf, alles voor God. Het gebeurde somwijlen dat zij niet wist of het haar geoorloofd was de vreugde van een groote zelfopoffering te genieten. Kon zij ook deze niet opofferen? Dan was het of alle licht in haar ziel uitdoofde en zij alleen verlaten achterbleef. Maar als er twijfel in haar geweten opkwam, wendde zij zich tot pater Rolin, haar geestelijke raadsman, die kortgeleden overste was geworden van het Jesuitenklooster te Paray.
De geheele levensgeschiedenis der vrome zuster had hem niet kunnen overtuigen van den bovennatuurlijken oorsprong harer openbaringen. Hij zag in haar niets anders dan een reine ziel, die door haar volmaakte kloosterdeugden een meer dan gewone hoogte van mystiek leven had bereikt. Hij behandelde haar ook als zoodanig en gaf haar hierdoor veelvuldige gelegenheid tot lijden en zelfverachting. Zoo bleef het geruimen tijd totdat eindelijk ook hij voor de macht van het onbegrijpelijke en heilige in deze vrouw moest zwichten, evenals pater de la Colombière en de elkander opvolgende moeder-oversten.
Toen pater Rolin een jaar haar raadsman geweest was, maakte hij een reeks voorschriften op, waaraan zij volgens haar belofte gehoorzamen moest. Dit schriftstuk is bewaard gebleven. De hierin vastgestelde punten zijn vooral belangrijk, omdat zij een helder licht werpen op het innerlijk van Marguerite. Het dagteekent van ongeveer drie jaar vóór den dood der heilige. Enkele punten worden hier overgenomen:
‘Gij vindt hier, lieve zuster, een oplossing van de vragen, die gij mij in den loop van het jaar gesteld hebt. Ik geef u mijn antwoorden voor het aanschijn van God, naargelang de vragen, die gij mij stelde, in mijn geest opkomen. Ik zeg u deze dingen met groote nadruk door de overtuiging dat het
| |
| |
God is, die u zijn wil openbaart, zij het dan ook door de meest miserabele mensch... het water dat door een modderachtig kanaal stroomt is even goed als dat wat door een kanaal van goud vloeit.
1. | Ik heb voldoende al uw ellende leeren kennen, terwijl gij mij gelijkertijd Gods barmhartigheid hebt geopenbaard. Ik ken uw gesteldheid: leef in vrede; plaag u zelf niet met de gedachte dat gij een schijnheilige zoudt zijn, dat is men niet als men niet wil. |
2. | Ik heb niet opgemerkt dat gij dit wilt; wees daarom op dit punt gerust. Breng in praktijk wat gij zegt, het zij u voldoende in stilte te beminnen en te lijden. Bemin de geest die u bestuurt. |
3. | Doe geen moeite om te onthouden wat men zegt: beminnen en lijden is voor u voldoende. |
4. | Ik wil geene generale biecht meer; stel niet voor er een te doen, aan wien ook. |
5. | Ik keur goed den geest van boete die u bezielt, maar wat de gestrengheid betreft, doe wat men u toestaat en niets meer |
6. | Het is geen teeken van verwerping als men geen aandoening meer heeft van vreugde of smart, alleen die aandoeningen welke gegeven worden door den Geest die u leidt, zijn van beteekenis. |
8. | Schrijf niet aan verdooving of gevoelloosheid toe den vrede die onze Heer u laat genieten in uw kruisen. |
9. | Verheug u er in de Heer over, wanneer men u voor zienares uitmaakt, doch geef er geen aanleiding toe. |
10. | De minachting die gij hebt voor uw lichaam keur ik goed, en het genoegen dat gij hebt om het te zien wegkwijnen is volgens de geest van het evangelie. Behandel het hardvochtig doch in overeenstemming met de gehoorzaamheid. |
11. | Gij schijnt bang te zijn om vertrouwelijk met onze lieve Heer om te gaan. Weet echter dat dit de meest aangename wijze is om met hem te spreken. |
13. | Doe uw Vrijdagsche communie zoo dikwijls als men het u toe staat. |
Bij een eerste lezing zal dit alles misschien weinig tref- | |
| |
fend schijnen. Maar bij nadere overweging zal het duidelijk worden welke groote geestelijke spanningen de zuster nog gekend heeft in deze late periode van haar leven. De raad van den wijzen priester moet er zeker toe hebben bijgedragen haar de vrede en troost te doen behouden.
Op den vooravond van Allerheiligen 1686 legde zij met toestemming van pater Rolin en moederoverste een bijzondere gelofte af, waarin zij aan het goddelijk Hart opdroeg al wat binnen de enge grens der kloosterregel nog aangenaam en voor de menschelijke natuur streelend overbleef. Pater Rolin had haar die toestemming gegeven onder voorwaarde dat de gelofte zou ophouden, indien zij voor haar een bron werd van onrust en verwarring. Zij voelde zich sinds lang daartoe aangedreven, immers zij wenschte een zoo volkomen eenheid in de liefde met het heilig Hart te bereiken, dat er van haar eigen bestaan niets overbleef en zij alleen nog leefde in die eenheid van liefde. Zij onderzocht nauwkeurig haar geheele leven, noch zintuigenlijk noch geestelijk wilde zij zich iets veroorloven.
Bij een strenge zelfontleding vond zij zeventien punten waarin zij zich kon opofferen door afstand te doen aan het goddelijk Hart van wat haar geoorloofd was; door al die opofferingen kon haar lijden, zelfverloochening en armoede nog worden opgevoerd. Intusschen is zij bevreesd te falen in het nauwkeurig nakomen van een belofte die zooveel punten omvat. Dan echter verneemt zij diep innerlijk de stem van Christus, die haar aanmoedigt en alle onrust verdrijft en haar begrijpen doet dat zij levend in de eenheid van zijn liefde geen moeilijkheid meer te vrezen heeft in het naleven van haar gelofte. Hij schenkt haar nieuwe gaven en genaden om haar voor te bereiden op nieuw lijden.
In navolging van Jezus aardsche leven streefde zuster Marguerite-Marie met een bijzondere voorliefde naar een uiterste armoede en ging daarbij zoo ver als de gehoorzaamheid het toeliet. Zij stelde zich tevreden met afval van voedsel. Zij droeg een geheel versleten kleed en sliep op een bed dat geen bed meer heeten mocht, daarbij was zij opgeruimd
| |
| |
en tevreden; zij voelde zich gelukkig bij alle minachting en spot, want nog altijd waren er zusters die tegenover haar alle zelfbeheersching verloren. Deze Franciscaansche neiging was niet anders dan een voortzetting van haar leven als jong meisje in Verosvre, toen zij vroolijk babbelend de lekkernijen der familietafel in het verborgene aan zieke armen bracht, terwijl zij zelf droog brood at of andere boerenkost.
Daarom schonk Hij haar op de feestdag van Franciscus van Assisie een visioen van dezen heilige, stralend in zijn hemelsche glorie. Hij deed haar begrijpen dat het juist deze heilige was, die gedurende zijn leven de armoede en de nederigheid had beoefend op een wijze die Zijn aardsche leven zoo nabij kwam, dat Hij zijn wonden in het lichaam van Franciscus had afgedrukt.
|
|