Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Dom Bergeron, O.S.B.
| |
[pagina 223]
| |
geloovigen, het gebrek aan eenheid direct in het oog. Dat is echter niet te verwonderen, gezien allereerst het aantal. Frankrijk telt n.l. 17 aartsbisdommen en 60 bisdommen, zonder daarbij de prelaten in partibus te tellen. Die talrijke ledematen van het episcopaat, hebben ieder hun eigen karakter en hun eigen meeningen; er zijn er die rechtsch zijn, en vóór het gouvernement; sommigen willen energiek het hoofd bieden aan de bedreigingen van het atheïstische gezag, anderen daarentegen worden bereid gevonden om concessies te doen. Daarnaast moet men nog in het oog houden, dat de bisschoppen alleen met goedkeuring van de regeering hun zetels mogen bezetten; wanneer dit alles zoo is, moet men het niet vreemd vinden, dat ze over het algemeen gekozen worden onder de geestelijken, die gunstig gezind zijn jegens de regeering. De oorlog heeft gelukkig dat alles aan het wankelen gebracht. Het Fransche episcopaat, evengoed als dat van de andere landen, heeft de gewoonte aangenomen om collectief zijn richtlijnen te geven. Na afloop van den oorlog, toen men in de politiek weer terug ging vallen in de afdwalingen van vroeger, is het episcopaat doorgegaan met één blok te vormen: althans in de groote vraagstukken. Dat heeft men in het bijzonder kunnen zien naar aanleiding van het vrije onderwijs. Alle bisschoppen van Frankrijk zijn als één man opgestaan om het met alle kracht te verdedigen. Wij moeten meer dan een halve eeuw terug gaan, om een dergelijke eensgezindheid te ontmoeten. 13 Maart 1946 geven de kardinalen en aartsbisschoppen van Frankrijk, te Parijs vereenigd, gezamelijk een overduidelijke verklaring, die tevens een krachtig besluit vormt: ‘Geheel het Fransche episcopaat is besloten de vrijheid van het onderwijs te redden, door alle middelen, die binnen zijn bereik liggen... Onder geen omstandigheden zullen wij het staatsmonopolie, onder welke vermomming ook, aanvaarden... Onvoorwaardelijk trouw aan de vrijheid van onderwijs en aan al datgene, wat de eerbied voor de menschelijke persoon eischt, wijken wij voor geen offer terug, om die voor ons land te bewaren’. En dit verzet is bereid tot het uiterste te gaan, zooals men ziet uit de woorden, die door den bisschop van Vannes in zijn | |
[pagina 224]
| |
kathedraal op Paaschdag van het jaar te voren waren uitgesproken: ‘Wij worden door een nieuwe tyrannie bedreigd... Neen! Neen! Neen! dat zal nooit gebeuren... wij zullen de katholieke school verdedigen, zelfs al zouden wij moeten gaan tot het geven van ons bloed. (Documentation Catholique, 31 Maart 1946). Overigens bevindt zich aan het hoofd van het Fransche episcopaat een groot prelaat, Z. Em. Kardinaal Suhard, aartsbisschop van Parijs, wiens grootheid en karaktervastheid men kan opmaken uit de onverschrokken verklaringen, die hij na de bevrijding heeft afgelegd over het communisme, op een oogenblik dus dat men hoogstens den moed had te zwijgen. Toen heeft hij getoond, dat hij althans niet het hoofd boog voor den afgod. | |
Katholieke gemeenschap.Mgr. Théas, voorheen bisschop van Montauban, sinds Februari 1947 bisschop van Tarbes en Lourdes, een der voornaamste bisschoppen van het verzet, richtte op 31 December 1945 tot zijn priesters een dringenden oproep om te gaan bouwen aan de katholieke gemeenschap. ‘De gemeenschapszin, zoo zei hij, is het tegendeel van het individualisme, van de zelfzucht. Die gemeenschapszin geeft aan ieder katholiek, aan ieder priester zorg voor het geheel, voor de gansche gemeenschap. Die gemeenschapszin eischt nauwe aaneensluiting van de leden rond hun hoofd; de parochiale gemeenschap schaart de geloovigen rond hun pastoor; de diocesane gemeenschap schaart de priesters en de geloovigen rond hun bisschop; de katholieke gemeenschap schaart de bisschoppen, de priesters en de geloovigen rond den paus’. (Documentation cath., 18 Aug. 1946)Ga naar voetnoot1). Wij zullen verderop nog een | |
[pagina 225]
| |
schitterende uiting van deze diocesane en parochiale gemeenschap te Parijs te zien krijgen. | |
Liturgische gemeenschap.Dezelfde Mgr. Théas gaf in het begin van dit jaar zekere richtlijnen aan zijn diocesanen, waarvan dit de strekking is: het jaar moet beginnen met het houden van drie liturgische weken, met het doel om den gemeenschapszin op te wekken en in herinnering te brengen dat men naar de Mis komt om gezamenlijk een Gedachtenis te vieren, gezamenlijk te offeren en gezamenlijk van het offermaal te eten. Om dezen gemeenschapszin te laten voortduren, moet er des Zondags niet alleen over de Mis gepreekt worden, maar de geloovigen moeten ook gezamenlijk actief deelnemen aan de Mis. Al de aanwezigen moeten bij, of liever nog rond het altaar geschaard staan: circumstantes; de Missen moeten gedialogeerd worden, in de Hoogmissen moeten de vaste gezangen door allen samen gezongen worden, de houdingen en bewegingen zullen door allen gezamenlijk onder leiding uitgevoerd wordenGa naar voetnoot1). Men ziet, het is steeds dezelfde groote strooming van gemeenschapszin, die zich doet gelden. | |
Nationale gemeenschap.Deze vormt het voornaamste onderwerp van de 33ste sectie van de Sociale Weken van Frankrijk, gehouden te Straatsburg van 29 Juli tot 3 Augustus 1946. Bij die gelegenheid zond Z.H. Paus Pius XII een eigenhandig schrijven aan den | |
[pagina 226]
| |
voorzitter der Sociale Weken van Frankrijk, waarin men onder meer leest: ‘Gij moet dus de verschillende problemen van de nationale gemeenschap bestudeeren... om beter te laten uitkomen al wat een land - vooral als het gaat over een land als Frankrijk en een volk als het ‘nobilissima Gallorum gens - duldt aan gewettigde verscheidenheden in zijn noodzakelijke eenheid, aan spontaneïteit ook en aan vrije overeenstemming en tevens aan onderlinge uitwisseling in die uitgebreide en transcendente familie, welke het vaderland vormt. Als men deze term “gemeenschap” aldus opvat, heeft hij dan niet een specifiek christelijken klank en heeft de oud-christelijke Kerk haar niet bekrachtigd? Een gemeenschapszin van het goede soort moet de leden van de nationale collectiviteit vormen, zooals hij van nature de leden van die moedercel, die het gezin is, vormt’. (Doocumentation cathol., 18 Aug. 1946). En in de gedegen bestudeering van de nationale gemeenschap, die toen plaats had, werd vooral de kwestie van de nationale gemeenschap en de geestelijke gemeenschappen bekeken, waarin de spreker, Pater Ganne S.J., onder deze laatste meer in het bijzonder een onderzoek instelde naar het unieke karakter van de Kerk en van haar rol in de natie, genomen als collectiviteit. Aan het begin van deze bladzijden hebben wij gezien hoever het met de ontkerstening van Frankrijk gekomen is en eveneens welke de oorzaak is van dezen treurigen stand van zaken. Nu moeten wij gaan zien met welke middelen de herovering tot stand komt en wij zullen opnieuw deze gemeenschapsstrooming waarop wij reeds gewezen hebben, kunnen waarnemen. Op 24 Juli 1941 besloten de vergaderde Kardinalen en Aartsbisschoppen van Frankrijk tot de oprichting van een Seminarie van de ‘Mission de France’ te Lisieux en men vertrouwde de leiding daarvan toe aan de Priesters van Saint Sulpice, die groote opvoeders van de Fransche geestelijkheid. De stichting heeft plaats te Lisieux, omdat zij door providentiëele banden verbonden is met de H. Theresia, de patrones der Missiën, die het als haar roeping beschouwde de zielen te heiligen, zooals men in haar ‘Histoire d'une âme’ | |
[pagina 227]
| |
kan lezen. Aan een van haar broeders-missionarissen schreef zij: ‘In den hemel zal ik U nuttiger zijn dan op aarde... Gij moet O.L. Heer bedanken, dat hij mij het middel geeft U krachtdadiger in Uw apostolisch werk te helpen. Ik reken er vast op daarboven niet werkeloos te blijven. Ik verlang daar nog te werken voor de Kerk en de zielen; ik vraag dit aan O.L. Heer en ik ben er zeker van, dat Hij mij verhooren zal’. Ook heeft zij gezegd: ‘Wat mijn zending betreft, evenals bij die van Jeanne d'Arc, zal de wil van God zich ondanks de afgunst der menschen voltrekken’. Vooral aan de priesters, die doordrongen zijn van dezen geest, komt de taak toe, God te doen beminnen, den geest van haar kleinen weg te verspreiden, om, volgens het woord van Pius XI ‘een diepere vernieuwing van het heele katholieke leven te verwezenlijken’. Toen kardinaal Suhard op 20 Aug. 1941 de stichting van de ‘Mission de France’ aan den Karmel van Lisieux mededeelde, bleek zulks onmiddellijk het antwoord te zijn, dat de hemel gaf op de smeekingen van die heilige zielen, die vroegen om de verwezenlijking van het geestelijk testament van de H. Theresia. De ‘Mission de France’ is het werk van de H. Theresia, die nu de patrones van Frankrijk is. De ‘Mission de France’ heeft dit eigenaardige, dat het geen congregatie is en evenmin een nieuw, religieus genootschap, maar een huis, waar ‘in den eigen kring van de wereldgeestelijkheid een groep priesters wordt opgeleid, die, door verplaatsbaarheid en grooter aanpassingsvermogen, beter aan sommige behoeften van onzen tijd tegemoet kunnen komen. De Z.E. Heer Augros, de overste van het seminarie, heeft dit helder uiteengezet in zijn brochure ‘La Mission de France’, Lisieux 1945. De ‘Missionnaires de France’ zijn dus doodeenvoudig wereldgeestelijken, zonder regel, geloften of kloosteroverste, ‘die de katholieke kerk van Frankrijk ten dienste staan, afhankelijk van het Episcopaat, en geheel en al voor deze missie bestemd. Zij zijn niet definitief afhankelijk van een of anderen bisschop, maar slechts voor een tijd, voor den duur van hun apostolisch werk in een bepaald bisdom. Zij vormen groepen van 2, 3, 4 of 5 priesters, die bepaalde streken voor hun rekening nemen, welke heel spe- | |
[pagina 228]
| |
ciaal verstoken zijn van priesters en christelijk leven en vanuit een gemeenschappelijk centrum doen zij daar het christelijk geloof uitstralen. Om dit bestaan te leiden, moet men dus in gemeenschap willen leven en in groepsverband willen werken, daar de groepen der ‘missionnaires de France’ kleine gemeenschappen vormen met een apostolisch en geen contemplatief karakter, ploegen van apostolaat en geen kloostertjes’. Terecht heeft men de ‘Mission de France’ gedefiniëerd als een ‘gemeenschappelijke, evangelische onderneming van wereldgeestelijken’. Hoewel in theorie reeds gesticht op 24 Juli 1941, begint zij eerst op 5 October van het volgende jaar. Op dien datum vereenigden zich dertig priesters en seminaristen rond hun vier Vaders voor de eerste geestelijke lezing: ‘Een nieuwe bladzijde in de geschiedenis van de Kerk in Frankrijk wordt begonnen en zij zal zijn, tot wat wij haar maken’. Op het einde van het tweede jaar vertrokken de eerste missionarissen. Bij het nieuwe begin op 11 October 1943 waren er 50 Seminaristen, afkomstig uit vijf en twintig bisdommen. Den zesden Juni van het volgende jaar is de dag van de ontscheping der gealliëerden in Normandië. Lisieux brandt. De ‘Mission de France’ geeft zich zonder zich te sparen. Maar de H. Theresia waakt over haar en er valt geen enkel slachtoffer onder haar leden. Kardinaal Suhard schrijft dat het seminarie het voorwerp is van een duidelijke bescherming ‘Het heeft noch in zijn gebouwen, noch in zijn personen iets geleden, ondanks alle gevaren die deze met een algehele toewijding tegemoet zijn getreden. Bijna alleen met de kathedraal van St. Petrus, de Karmel en de Basiliek van de H. Theresia, blijft de “Mission de France” overeind in de stad, die voor vier vijfde verwoest is’. (Brochure van den Z.E. Heer Augros p. 5.) In het begin van het jaar was de ‘Mission de Paris’ begonnen, opgezet door zes priesters; deze Missie is voor Parijs, wat de ‘Mission de France’ voor Frankrijk is en haar missionarissen zijn zich komen voorbereiden in Lisieux. In November telde het seminarie negentig priesters en seminaristen. Aan het eind van het vierde jaar zijn er meer dan dertig | |
[pagina 229]
| |
priesters, die zich naar hun nieuwe werkkring begeven. Een prospectus van de ‘M. d. Fr.’ geeft een overzicht van het apostolisch terrein van de missionarissen. Het stelt een kaart van Frankrijk voor, bezaaid met sterren. Eén lijn loopt van Lisieux naar Parijs, verscheidene naar het centrum, één naar Bordeaux, één naar Toulouse. Het is de Missie van Frankrijk in haar volle ontwikkeling. Eenige jaren later wordt een tweede missiegezelschap voor Frankrijk geboren; dit is bestemd voor het platteland, een religieus gezelschap en gesticht door een dominikaan: de z.g. ‘Frères Missionnaires des Campagnes’. Over dit nieuwe werk kan men eenige inlichtingen vinden in het nummer van Maart 1945 van ‘La Vie Spirituelle’: ‘Op 27 December 1944 was de Basiliek van Sint Martinus het tooneel van een voor die plaats ongewone plechtigheid. Ten aanschouwe van een menigte familieleden en vrienden ontvingen de twaalf eerste Frères Missionnaires des Campagnes het kloosterhabijt uit de handen van Zijn Hoogwaardige Excellentie Mgr. Gaillard, aartsbisschop van Tours. De stichter, Pater Epagneul, legde het witte habijt en den zwarten mantel van de zonen van St. Dominicus af om zich te kleeden met de grijze tuniek, scapulier en mantel; en op zijn beurt geeft hij zelf het nieuwe habijt aan elf van zijn jonge gezellen. Twee dagen later kwamen allen weer tezamen in de Sacré Coeur op den Montmartre om dank te brengen aan Christus ‘die de Franken bemint’. Het was een ontroerende kleeding, die besloten werd met de slotaanroeping, die telkens met een mannelijke en zekere stem uitgesproken werd: ‘Dat de gelukzalige Maagd Maria, de H. Paulus en de H. Martinus U bijstaan’. De jonge broeders bleven aaneengesloten door een dubbele, doch heel eenvoudige gedachte: aan de plattelandsbewoners van Frankrijk ‘missionarissen te geven, die zich bijzonder en uitsluitend aan hen wijden. Maar missionarissen, die hun roeping laten rijpen en onderhouden in de sterke regeltucht van het kloosterleven. Vóór alles missionarissen, hebben zij ten doel de christelijke parochies te doen herleven, door een authentieke weergave van het Evangelie, door een georgani- | |
[pagina 230]
| |
seerd apostolaat ‘voor alles door het schouwspel van een zuiver, arm, religieus leven, dat getuigenis aflegt van een gemeenschap van broederlijke liefde, die zich geheel wijdt aan het zieleheil der boeren’. Als de ‘Frères Missionaires des campagnes’ parochies aannemen om ze uit haar verval op te heffen, dan wordt dit slechts gedaan met de bedoeling om ze weer in handen van een eigenlijken pastoor te geven, zoodra het leven er weer een aanvang genomen heeft. De groep gaat dan ergens anders werken en deze actie in de parochie geschiedt door een groep Broeders, die in gemeenschap leven, terwijl minstens drie Broeders een ‘prieuré mineur’ vormen. Want zij zijn echte religieuzen met de drie geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid en leven te zamen in kleine priorijen van minstens zes geprofesten, waarvan vier priesters en geprofesten met eeuwige geloften, met alle kloosterobservanties, die met hun apostolisch leven vereenigbaar zijn; vóór alles het liturgisch leven, met als middelpunt de conventsmis en het koorgebed, met stilzwijgen en slot, een gastenverblijf en werklokalen, die hen in staat stellen een zoo uitgebreid mogelijke ontvangst te bereiden aan de leeken. En naast deze priesters en geestelijken worden Frères auxiliaires, hulpbroeders, aangenomen, om de priesters onder de Broeders te helpen in hun apostolaat; ook dit zijn echte religieuzen. Deze nieuwe sociëteit is ontkiemd en gegroeid in het bisdom Meaux. Toen de priorij van S. Martin van La Houssaye in Brie, zetel van het noviciaat, twee jaar geleden ter nauwernood gesticht was, had zij reeds voor drie plattelandsparochies te zorgen. Thans telt zij 3 priorijen, die van La Houssaye, begonnen in Sept. 1943, en een 2de, in Sept. 1946 gesticht in de buurt van Beauvais. Een derde, in het bisdom Toulouse, zal beginnen in 1949. Zij wordt bijge-Frères Missionnaires des campagnes’ begonnen in Sept. 1946. Nog een andere vorm van gemeenschapsapostolaat, nog dichter bij ons en die zou gesticht worden in het jaar 1947, is die van de ‘Petits Frères’ van Père de Foucauld. Men weet dat Père de Foucauld, kluizenaar in de Sahara en gestorven 1 December 1916, den grondslag gelegd had voor | |
[pagina 231]
| |
een nieuwen vorm van religieus leven in den vorm van Broederschappen. Maar geen enkele leerling was zich onder de leiding van den stichter komen plaatsen. Sindsdien heeft het zaad vrucht gedragen. Hoewel zeventien jaar na den dood van Père de Foucauld, werd in October 1933 de eerste Broederschap gesticht in de Sahara in Zuid Oran, te El-Abiodh-Sidi-Cheïkh. Een tweede Broederschap, n.l. die van Bissa in het dichte bergland van de streek van Ténès (Algiers) werd onlangs gesticht (1945). Tenslotte kondigde de Prior der ‘Petits Frères de Jésus’, Frère René Voillaume in het Octobernummer 1946 der Etudes, de stichting aan van de eerste werkbroederschap in Frankrijk voor 1947. Men vindt inderdaad in het reglement van Père de Foucauld niet de minste beperking tot een volk of ras in het bijzonder; hij wil zijn religieuzen in elk land, onverschillig welk, en als hij al een bepaalde voorkeur toont, dan is dat slechts ten gunste van de armste en meest verlaten streken. Wat is het eigenlijke karakter van deze nieuwe broederschappen? In werkelijkheid willen zij ‘uit liefde het werkmansleven van Jesus te Nazareth navolgen, door evenals Hij een beschouwend leven te leiden van armoede en werkzaamheid te midden der menschen en in eenvoudig en vriendschappelijk contact met hen’. Een beschouwend leven, niet alleen omdat het geheel geconcentreerd is op de H. Eucharistie en de aanbidding van het H. Sacrament, maar ook omdat het alle activiteit naar buiten uitsluit. Het is een leven van armoede en gebaseerd op het handwerk, waarin het zijn bestaan moet vinden. Het is een leven, dat door broederlijke liefde en evangelische deugdbeoefening stilzwijgend Christus uitstraalt in de omgeving, waar het zich geplaatst ziet. Met den naaste onderhouden de Petits Frères een contact, dat lijkt op dat van de H. Familie met haar buren; zij staan ieder ten dienste door onderlinge hulp, door vriendschap, raadgevingen en vriendschappelijke bezoeken over en weer. Hun eenige wijze van preeken is het voorbeeld van een volmaakt christelijk leven in de gewone omstandigheden van onzen tijd. Zoo heeft Frankrijk door hen dus een derden vorm van gemeenschapsapostolaat, | |
[pagina 232]
| |
dat van de beschouwing. Wereldgeestelijken als de ‘missionnaires de France’, religieuzen als de ‘missionnaires des campagnes’ en beschouwende religieuzen, dat zijn dus de nieuwe arbeiders aan de heroplevisg van het Christendom in Frankrijk. En deze drie stichtingen zijn waarlijk gemeenschapslevens. Wij kunnen nog wijzen op een ander gemeenschapsleven, dat zeer karakteristiek is voor onzen tijd, maar dan van een bijzonder soort. Het is een nieuw experiment, dat ons wordt meegedeeld door ‘La Vie Spirituelle’ van Febr. 1947, onder den titel: ‘Een dominicaner broederschap van huisgezinnen’. Deze broederschap, die in Noord-Frankrijk opgericht is, bestaat nu twee jaar en telt dertig huisgezinnen. Deze gezinnen sluiten zich aldus aaneen om hun christelijk leven tot in de volmaaktheid te beleven. Zij willen met tweeën, n.l. man en vrouw, streven naar de volmaaktheid in de liefde en dit niet door in den voortdurenden ‘staat’ van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid te leven, wat het religieuze leven zou zijn, maar door steeds meer aandacht te wijden aan den ‘geest’ der evangelische raden, door ze bij gelegenheid voor een bepaalden tijd letterlijk te beoefenen. Zij doen hun best in deze raden een huwelijksspiritualiteit te putten en hun leven daarvan te doordringen: de armoede beoefenen zij door edelmoedig een talrijk gezin te aanvaarden, door aalmoezen te geven op groote schaal, door te matigen in hun zucht naar winst; de zuiverheid door te waken dat geen enkele wanorde hun huwelijksleven komt storen, door de onthouding tijdens de liturgische tijden van Advent en Groote Vasten; de gehoorzaamheid door zich kinderlijk te onderwerpen aan de providentiëele gebeurtenissen, door nederig het onderricht van de Kerk te aanvaarden, door een algeheele inschikkelijkheid te toonen voor de eischen, die het samenleven van twee menschen stelt en door een groote getrouwheid aan den regel van de Derde Orde. Zij zien dat het gezinsleven door zijn gemeenschapsaspect wezenlijke overeenkomst vertoont met het kloosterleven. De gezinsgemeenschap leeft binnen de muren van het huis, zooals het kloosterleven in het klooster. | |
[pagina 233]
| |
Evenals het goddelijk officie, is het gebed in het gezin niet het gebed der individuën, maar dat van de groep in haar geheel; het zal de lofprijzing Gods in het gezin verzekeren door het plechtig bidden van het ‘Officie der H. Maagd’ of minstens van de Primen en de Completen en van twee tientjes van den rozenkrans in tijden, dat het werk in het gezin te zwaar is. Zooveel mogelijk wordt er in huis een bidkamer ingericht of minstens een hoekje, waar het gezin zich gemakkelijk kan terugtrekken om rustig te bidden. Daarbij een regelmatig leven, met vermijding van onnoodige uitstapjes in den avond, die het huiselijk samenzijn zouden kunnen schaden en voor de mis van den volgenden dag nadeelig zijn; een leven van boete, dat geregeld afziet van het gemakkelijkste en dat in de mate, waarin dit mogelijk is, de kerkelijke vasten en die van de Derde Orde onderhoudt. Deze broederschap heeft dus ten doel het christelijk leven zoo volmaakt mogelijk te beleven, door in het gewone leven in de wereld en het gezin te blijven en de plichten van zijn staat na te komen. Wij zullen ons beperken tot het noemen van deze enkele nieuwe stichtingen, die bestemd zijn om in Frankrijk het Christelijk leven te doen herleven, omdat zij zeer representatief zijn voor onzen tijd en omdat we in deze bladzijden slechts willen toonen, wat er zich voor bijzonders in onzen tijd voordoet. Als wij overigens alle uitingen van apostolaat en katholieke actie in Frankrijk wilden opnoemen, zouden wij een eindelooze lijst moeten opmaken, want het wemelt ervan. Degenen die in deze verschillende uitingen, die sinds korteren of langeren tijd bestaan, belang mochten stellen, kunnen met vrucht de publicaties van het Nederlandsche ‘Katholiek Archief’ raadplegen (nos. van 22 Nov., 6 Dec. en 20 Dec. 1946). Laten wij ons hier tevreden stellen met nog te wijzen op een nieuwe vereeniging, de ‘Union Catholique des scientifiques’, juridisch opgericht n de maand Augustus van 1946 en een wetenschappelijke afdeeling van het ‘Centre catholique | |
[pagina 234]
| |
des intellectuels français’, die getuigt van de vitaliteit van het katholicisme onder de fransche elite. Al deze uitingen van de katholieke beweging in Frankrijk kunnen eenig idee geven van de levenskracht van den godsdienst in het hedendaagsche Frankrijk, levenskracht waarvan Kardinaal Suhard in zijn schoonen Vastenbrief van 1947 met de volgende woorden over opbloei of verval der Kerk, getuigde: ‘Nooit hebben wij een zoo christelijke en talrijke elite gehad. Wij constateeren zelfs een bruisende opleving. Naast een vurige en geloovige, christelijke gemeenschap, waarin de beginselen van het christelijk gezin van vader op zoon worden overgedragen en die een schitterende, moreele kracht vormen; naast een talrijke groep van gedoopte en niet praktiseerende katholieken, die toch nog met de Kerk verbonden zijn door enkele groote feiten van hun leven: Doopsel, Eerste H. Communie, enz. openbaart zich allerwegen een vurig leven. Dit constateeren wij op het gebied der gedachte. Als het over het intellectueele leven gaat, wie zal dan ontkennen, dat de Faculteiten, dat de Academies, de studieclubs, de wetenschappelijke vereenigingen, thans katholieken tellen, bescheiden zoekers of geleerden met een wereldnaam, die niet vreezen hun geloof openlijk te beleven en te belijden? Het is van belang op te merken, dat het geen kwestie is van een suecces, dat beperkt blijft tot enkele, brillante persoonlijkheden, maar wel degelijk van een ware beweging, waarbij de roeping van geleerde natuurlijkerwijze haar plaats vindt in het geheel der ondernemingen, die voor den katholiek openstaan. Van dit standpunt uit, brengen wij hier een eeresaluut aan het onvergelijkelijke, intellectueele centrum, dat Parijs is. Wij constateeren hetzelfde op het gebied der Actie. Ja waarlijk, vooral op het gebied van het apostolaat springt de vitaliteit van de Kerk in het oog. Om slechts bij Franktijk te blijven, voortaan is het onmogelijk de geschiedenis van de laatste twintig jaren te schrijven, zonder rekening te houden met de nieuwe situatie, die door de ‘Katholieke Actie’ geschapen is. Als men daar nog bijvoegt de werkelijke invloed, die door de voorgaande generaties is uitgeoefend op het ge- | |
[pagina 235]
| |
zin, op het beroep en zelfs op de instellingen en als men dan de geweldige poging van de Fransche geestelijkheid om de strijders aan te wakkeren en het apostolaat te bezielen in het oog houdt, dan begrijpt men dat het niet misplaatst is van een christlijke vernieuwing te spreken. Teekenen van heiligheid. Tenslotte openbaart de vruchtbaarheid der Kerk zich in de heiligheid. Ongetwijfeld zijn de massa's nooit zoover van God verwijderd geweest als nu, maar nooit ook misschien telde men zooveel heiligen. Het dagelijksch leven weet ons te verhalen van deugden, die verhevener zijn, naarmate zij nederiger en verborgener zijn. Roepingen van leeken-apostelen en -strijders, priester- en kloosterroepingen getuigen alle van de hoogste en meesteischende spiritualiteit. Katholieke actie, missie- en gemeenschapsparochies, nieuwe pogingen van verdieping, uitgebreide liturgische actie, spontane opkomst van kloosterorden, die aangepast zijn aan den tijd, ziedaar, onder zooveel andere, enkele teekenen, die weer een aanmoediging zijn voor het oogenblik en een belofte voor morgen’. (Doc. cath. 30 Maart 1947) Kardinaal Suhard spreekt van een bruisende herleving. Men merkt deze zelfs in het buitenland op. Pater Arts S.J. schrijft in een bespreking van de ‘Nouvelle Revue Théologique’ van Januari 1947, getiteld ‘La paroisse, communauté missionnaire’: ‘Na “La France, pays de mission” van den betreurden abbé Godin, komt thans “Paroisse et communauté missionnaire” van abbé Michonneau. De zielzorg in Frankrijk rust niet. De “Mission de Paris” nestelt zich meteen in de voorportalen van de moderne zielzorg. De schrijvers hebben niet alleen de stoutmoedigheid om te zien en te handelen, maar ook om te denken en duidelijk te spreken. De oudste dochter der Kerk treedt op met een durf, die bijna verontrust’ (p. 72). Evenals in alle jonge bewegingen, is er iets opgeschroefds, een zekere onbeheerschtheid in, welke de rijpheid tot de juiste maat zal terugbrengen. Wij denken hier aan de liturgische nieuwigheden, die zich thans in Frankrijk openbaren, die het Episcopaat met wijs beleid binnen de juiste grenzen tracht te houden: gebruik van de volkstaal in de liturgie, Mis in den avond, enz. Men heeft thans in Parijs Missen des avonds om | |
[pagina 236]
| |
6 uur en de bisschoppen geven voorschriften omtrent de avondcommunie.
In het eerste nummer van 1945 van het ‘Bulletin Paroissial Liturgique’ leest men dat die Missen op Zondagavond vooral veelvuldig voorkomen in de diocesen Arras en Toulouse, hetzij in de mijncentra, hetzij op het platteland. Monseigneur Saliège, aartsbisschop van Toulouse en nu Kardinaal, heeft in zijn antwoord op de verzoeken van zijn geestelijkheid in December 1945, een stoutmoedigen wens geuit ten aanzien van de liturgisch taal: ‘Is het verboden te hopen dat eens de liturgie het latijn slechts zal behouden in essentiëele gedeelten, die n.l., welke betrekking hebben op de geldigheid?’ (Doc. cath. 4 Febr. 1945). Er bestaat, onder vele anderen, een poging tot levende liturgie in een stadsparochie van Bouy (Marne) waar pastoor Lebar zoo vrij is geweest om bangstukken of dialogen in het fransch in te lasschen in de liturgische functies van de Palmprocessie en van de Passieverhalen, zooals wij lezen in het tijdschrift ‘Paroisse et Liturgie’ van de abdij van S. Andries bij Brugge (No. 2 van 1946). Maar een aanteekening van dit tijdschrift merkt op, dat de gezongen vertaling van liturgische teksten altijd verboden is. Nog een andere nieuwigheid: de kosteloosheid van de diensten en het nivelleeren der klassen. De pastoors van Valence, in Zuid-Frankrijk, hebben uit eigen beweging besloten om huwelijken en begrafenissen tot een enkele klasse terug te brengen en ze kosteloos te voltrekken. Mgr. Pic, bisschop van Valence, heeft die priesters den 18en October 1945 zijn gelukwensch toegezonden. Reeds was de eenvoudige klasse toegepast bij de doopsels. Die hervorming heeft zich naar verschillende kanten in Frankrijk uitgebreid (zelfde tijdschrift p. 147.). Het Januarinummer van 1946 van de ‘Etudes’ onthult op p. 125 nog een ander verlangen van dezelfde orde, dat (verborgen) aanwezig is onder de massa van het volk en onder de meeste jonge priesters. Vele geloovigen en priesters nemen aanstoot aan het bestaan in de Kerk van eereambten, | |
[pagina 237]
| |
zooals de titels van ‘eere-kanunnik’, ‘eere-vicarissen’, ‘prelaten’ en ‘ad instar’. Van die verschillende stroomingen ziet men een zeer zuivere manifestatie in de vergadering van Kardinalen en Bisschoppen van Frankrijk van 18-20 Juni 1945. Die vergadering had zich door de geestelijkheid van Frankrijk laten inlichten over verschillende kwesties, waaronder die aangaande het uitbreiden van het uur der Missen tot den voormiddag of tot den avond, die over het gebruik van de volkstaal hetzij in de Mis (voor de gedeelten die de geloovigen moeten hooren, zooals de Mis der catechumenen), hetzij in het rituale der sacramenten (geheel of gedeeltelijk het ceremoniaal van het Doopsel en van het Laatste Oliesel); die aangaande de kosteloosheid van de diensten en het gelijkstellen van de klassen bij de huwelijken en begrafenissen, evenals het afschaffen van de collectanten en de inners van het plaatsengeld. De genoemde vergadering voerde wijselijk niets nieuws in op die verschillende punten (Paroisse et Liturgie, reeds geciteerd, p. 144-145). Op het gebied van de opleving der liturgie in gemeenschapszin komt een eereplaats toe aan den pastoor van Colombes, den Zeereerw. Heer Michonneau. Zijn parochie ligt in de buitenwijken van Parijs: ‘In verloop van twee jaar was men zoover gekomen dat de Mis van 8 uur een ware parochie-bijeenkomst was geworden. Een groote vrijheid regelt het gebruik der middelen om zoo goed mogelijk de voorwaarden te verzekeren voor een werkelijke eenheid. Het altaar zal soms naar de geloovigen gekeerd zijn, maar niet altijd; soms zal het midden in de kerk staan. Het is een werkmansparochie, zoodat de werkman zich er thuis moet gevoelen; het altaar heeft den vorm van een werktafel. Gebeden, preek, toespraken, alles werkt samen om van de Mis een levende vergadering te maken. Er is geen koor, iedereen zingt mee. Gedurende een maand wordt de preek vervangen door zangles. Allen zijn bijeen bij begrafenissen en huwelijken; alle zangstukken zijn in het Fransch gedurende de Mis, die vroeg is om het communiceeren te vergemakkelijken. Wat de catechistische liturgie aangaat: ‘zij verdient eerder den naam van para-liturgie. Gebeden en ceremonies maken een “feest” uit, dat 's middags in | |
[pagina 238]
| |
de kerk plaats heeft en dat een van de groote thema's van de christelijke leer in beeld brengt, dat in de ochtendpreek behandeld is. Men “viert” aldus de genade, het priesterschap’. Resultaat: ‘een diepe verandering van atmosfeer heeft er in alle milieu's plaats gehad’. Men hoort de menschen zeggen: ‘Wij hebben geen pastoor als de anderen’. (Paroisse et Liturg. 1946 no. 1. p. 53-54.) De paraliturgie is op het oogenblik in Frankrijk in eere: men heeft er een mooi bewijs voor in hetgeen voorgevallen is in de kathedraal van Meaux op Woensdag in de Goede Week van dit jaar: in het midden van het gebouw was een podium opgericht: terwijl een dominicaan op den preekstoel de liturgie van den volgenden dag verklaart, belicht een fotograaf plotseling dat podium. Daarop ook beeldt men de wijdingen uit van de heilige Oliën, die den volgenden dag geconsacreerd zullen worden: één speelt de rol van iemand, die pas gevormd is, een ander van een jong priester, die de priesterwijding ontvangt, weer een ander ligt uitgestrekt op een ziekenbrancard. En in een oogwenk is iedereen vol aandacht: ‘Zij die ingeslapen zijn, worden wakker; zij, die zich blind en doof waanden, ontdekken dat ze kunnen zien en hooren. De buren kijken elkander aan. Daar spreekt men in een duidelijke taal tot hen!’ En de bisschop stemt er mee in door zijn aanwezigheid. Donderdags hebben de gewijde Oliën de kathedraal verlaten. Kleine groepjes zijn de geplaveide straten opgegaan, welke dwars door de wallen loopen of naar de rivier toe leiden. Elke groep had een vastgestelde richting, een bepaald doel: een van de dekanaten van dat lange diocees tussen Marne en Seine... Elke stap van de reizigers bevestigde en verstevigde de eenheid van het diocees. Het was de geestelijke macht van den bisschop die wij, onder het symbool van de H. Olie, zichtbaar verspreidden tot aan de grenzen van zijn rechtsgebied. Tal van dorpen hebben ons broederlijk ontvangen, geherbergd en gevoed. Men is bijeengekomen om de H. Olie te vereeren, die van de kathedraal was meegebracht. Iedereen voelde, dat hij niet alleen was, maar lid van de Kerk, waarvan het | |
[pagina 239]
| |
bisdom een afbeelding in het klein is, nauw vereenigd met al zijn broeders van de streek en geleid door den bisschop. (R. de Montvalon in ‘Témoignage chrétien’ van 11 April 1947.)
* * *
Wij hebben in de voorgaande bladzijden gezien welke de groote, geestelijke stroomingen zijn, die zich op het oogenblik in Frankrijk openbaren. Wij hebben bijzonder den toestand beschouwd van de godsdienstige strooming, zonder daarom de andere bewegingen, die daar min of meer van onderscheiden zijn, ja er zelfs vijandig tegenover staan, te verwaarloozen. Wij hebben de stroomingen gezien, die op dit oogenblik de fransche intellectueelen verdeeld houden. Het zou niet zonder belang zijn om ook de huidige letterkundige voortbrengselen te doorlopen, om datgene, wat wij gezegd hebben, te bevestigen en te illustreeren en men zou er gemakkelijk de teekenen in terug vinden van het tijdperk, dat wij beleven. Maar die studie zou ons te ver voeren en wij hebben trouwens niet de documenten in handen, die noodig zijn om een dergelijke studie tot een goed einde te brengen. Tot slot willen wij echter een oogenblik de groote, godsdienstige en min of meer paraliturgische bewegingen gade slaan, die het katholieke Frankrijk van de laatste jaren kenmerken: groote bewegingen die overigens hernieuwingen zijn van middeleeuwsche gebruiken. Wij willen spreken over die smeek- en boete-tochten, die bekend zijn onder den naam van ‘Le Grand Retour’ d.i. ‘de Groote Terugkeer’ van Onze Lieve Vrouw. Hier kan men zoowel in letterlijken als in figuurlijken zin zeggen dat Frankrijk in beweging is. Want die smeekprocessies doorkruisen het land inderdaad naar alle kanten en zonder ophouden. En in het begin van Juli van het vorige jaar werd het zelfs tegelijkertijd doorkruist door de vier Mariabeelden van Boulogne, die elk hun eigen reis maakten, door het beeld van Straatsburg, dat van Auvergne naar den Elzas trok, door de veertien kruisen van Vézelay, die van veertien verschillende richtingen naar het groote heiligdom trokken, waar den 22en Juli het 8e eeuwfeest zou gevierd worden van de kruistocht, die door S. Ber- | |
[pagina 240]
| |
nardus gepredikt was. Van al die bidprocessies, die Frankrijk doorkruisten, is de voornaamste, de eerste in datum en de langdurigste, de ‘Groote Terugkeer’ van Onze Lieve Vrouw van Boulogne, die nog steeds doorgaat zijn wonderen dwars door het land te zaaien. De bedevaart van O.L. Vrouw van Boulogne dateert, volgens de oude kronieken, uit het jaar 638, toen het wonderbare Mariabeeld in een schip, zonder stuurman, aankwam. In 1938 was het dus het 13e eeuwfeest van die aankomst van Onze Lieve Vrouw van Boulogne, hetgeen samenviel met het 3e eeuwfeest van de Gelofte van Lodewijk XIII, waardoor hij zijn koninkrijk in 1638 aan Onze Lieve Vrouw toewijdde. Voor die uitzonderlijke gelegenheid werd het nationale Maria-Congres, dat om de vier jaar in Frankrijk gehouden wordt, begrijpelijkerwijze in Boulogne-sur-Mer gehouden en om het voor te bereiden, goot men vier afdruksels naar het model van het eerbiedwaardige en wonderdadige beeld, om deze vanuit Arras naar Boulogne te laten trekken, waarbij elk een kaars droeg, waaraan een stukje zat van de kaars ‘des Ardents’, de wonderbare kaars, die Onze Lieve Vrouw aan Arras had gegeven op 18 Mei 1105. Vandaar de naam van ‘Voie Ardente’ welke die triomftocht van Onze Lieve Vrouw door de velden van het Noorden en van de Pas-de-Calais ontving. En die vier afgietsels van O.L. Vrouw van Boulogne trekken nu sinds vier jaar door Frankrijk. Want de Voie Ardente had werkelijk zulke mooie, geestelijke resultaten opgeleverd, dat de organisatoren besloten om ze te vermenigvuldigen dwars door het heele land en na het Congres van Boulogne-sur-Mer was één der beelden vertrokken naar Le Puy-en-Velay, waar het Nationale Congres van 1942 moest plaats hebben. De oorlog hield het beeld vast in de abdij van Igny bij Reims. Maar de jeugd van Frankrijk besloot toch om naar Le Puy te gaan in een bid- en boeteprocessie en vrijwilligers trokken er O.L. Vr. van Boulogne heen. Zij kwamen over Domrémy, passeerden de scheidingslijn tusschen bezet en onbezet Frankrijk ten koste van duizend avonturen en daalden af naar Paray-le-Monial en Clermont-Ferrand. Den 15en Augustus werd ‘O.L. Vr. van | |
[pagina 241]
| |
Boulogne’ te Le Puy ontvangen door ‘O.L. Vr. van Frankrijk’. Den 28en Maart 1943 wijdden de Kardinalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Frankrijk hun land aan het Onbevlekte Hart van O.L. Vrouw toe en op denzelfden dag begint te Lourdes de groote Terugkeer: over vier wegen, de weg over zee, de weg van het Westen, die van het Midden en van het Oosten, trekt de Witte Maagd, gezeten in een boot en haar kind in de armen houdend, weldra langzaam door al de steden en de velden van Frankrijk; de boot staat op een wagen, die getrokken wordt door jonge menschen, jongens en zelfs meisjes, en achter den wagen loopt een menigte te bidden en te zingen. Iederen dag vordert men 10 à 15 km., soms meer, soms minder, terwijl de parochianen O.L. Vrouw vergezellen van de grens van hun parochie tot de grens van de volgende parochie. 's Avonds komt men bij de kerk, die het beeld voor de nacht moet herbergen. Daar houdt men ter eere van Maria een nachtwake en celebreert een Nachtmis; men bidt en zingt, men smeekt, men loopt barrevoets en men vast. Men is in een stemming van hooge geestdrift, die doet denken aan een zeer bekende, heilige plaats: ‘Het is Lourdes!’ zegt men van alle kanten. En de stoet blijft al maar de wegen van Frankrijk doorkruisen, langzaam en onweerstaanbaar, ondanks alle hindernissen, de vijandelijke legers, de bombardementen, de haat en de moeilijkheden van de wegen. Een bijzonder moeilijke overtocht was, op het oogenblik van de bevrijding, de overtocht van de Vilaine, toen O.L. Vr. v. Boulogne, met de Wehrmacht gevangen zat in den ‘zak’ van Saint-Nazaire. ‘Wij hadden besloten om niet te zingen ten einde niet de aandacht der Duitschers te trekken. Maar plotseling werd het ons te machtig. Toen we O.L. Vrouw midden in de golven zagen, zoo schoon en zoo kalm zelfs in het volle gevaar, hieven we: “Maria, onze Hoop” aan, en ik beken dat ik het nooit met zooveel hart en overtuiging gezongen heb. Geheel mijn leven zal ik die overweldigende minuten niet vergeten, toen wij O.L. Vrouw zoo dicht bij ons voelden’. (Le grand Retour de Notre-Dame, door den E.P. Devineau, o. nl. p. 72-79). O.L. Vrouw gaat voorwaarts, sterk als een leger; geheele | |
[pagina 242]
| |
steden doet ze ontvlammen van geestdrift en vurigheid, ze overwint de tegenkantingen, ze doet de christelijke fierheid herleven; ze verwekt den schoonsten heldenmoed, ze geneest de lichamen en ze zuivert de harten. Dwars door de provincies van Frankrijk trekt dezelfde stoet, onvermoeibaar, vrede brengend en tevens veroverend, het is een Middeleeuwsch schouwspel. Burgemeesters spreken in bewogen woorden O.L. Vrouw toe en leggen de sleutels van hun stad in de boot, en bisschoppen begeleiden barrevoets haar wagen. In zijn artikel: Een godsdienstige ervaring: de Groote Terugkeer (Nouvelle Revue théologique, April 1947) zegt de E.P. Rolland S.J. dat O.L. Vr. van Boulogne toen in het diocees van Agen was, in de Jura, in de Soissonnais en in Corsica, en hij voegt er aan toe: ‘Reeds willen Holland, Italië, Guadeloupe en Canada ook den Grooten Terugkeer!’ Wat is de Groote Terugkeer? De terugkeer van Frankrijk naar de Kerk, van de Franschen naar Christus; terugkeer van den vrede in het onderdrukte land en terugkeer ook van de gevangenen in hun families, en dat alles wordt gesymboliseerd in den terugkeer van O.L. Vrouw te Boulogne. En om dien veelvuldigen terugkeer te verkrijgen smeekt Frankrijk en doet het boete. Welke zichtbare resultaten heeft de Groote Terugkeer? Eerstens de persoonlijke terugkeer van zeer velen tot de beleving van den godsdienst, een groot aantal soms opzienbarende bekeeringen. Een voorbeeld onder vele: in een stad van het Zuiden laat een oude, lamme man die sinds zeer langen tijd zijn plichten niet vervult, den missionaris roepen daags na de aankomst van O.L. Vr. van Boulogne: ‘Mijn ziel, zegt hij, is zwarter dan een kookketel; ik wil biechten’. En op de vraag van den missionaris: ‘Wat heeft U daartoe gebracht?’ ‘Oh! Toen ik haar zag!...’ dat was heel zijn antwoord (Le Grand Retour de Notre Dame, par le R.P. Devineau, p. 96). De Groote Terugkeer maakt in de Fransche parochies een sterkere en duurzamer indruk dan een missie: ‘Talrijke pastoors hebben ons, nog dit jaar, bekeeringen meegedeeld, die verscheidene dagen of weken na den doortocht van O.L. Vrouw hebben plaats gehad; bovendien is er een toenemend | |
[pagina 243]
| |
bijwonen van de Zondagsmis. Te M. -S. in het departement van de Alpes-Maritimes kan men, een jaar na den Grooten Terugkeer, nog den weldadigen invloed bemerken, vooral door het getrouw bijwonen van de Mis’ (Nouvelle Revue théologique, d.c. p. 415-416): Bovendien schudt de Terugkeer de katholieken die ingeslapen zijn, wakker en wekt hun geloof weer op; als dat niet voor heel hun verdere leven is, dan is het in elk geval een groote herinnering, die hen bij zal blijven en hen zal helpen om hun bestaan tot een goed einde te brengen, zooals voor velen van die katholieken de herinnering aan hun christelijke jeugdjaren, aan hun eerste Communie, aan hun vrome moeder en aan andere soortgelijke dingen dit doen. Merken wij terloops nog op dat de Groote Terugkeer ook werkt door die nieuw bekeerden te ‘compromitteeren’ in de oogen van hun omgeving, en dit is belangrijk. Het is niet moeilijk om geknield op de stoep te bidden, de armen gekruisd, als men te Lourdes is waar niemand ons kent, te midden van menschen, die het evenzeer doen, maar om dit in zijn eigen straat te doen onder de oogen van zijn buren, terwijl men barrevoets loopt om uiting te geven aan zijn geloof, dat is een stap, die ons tot veel verplicht en die vraagt dat we in het vervolg leven overeenkomstig die houding. De Groote Terugkeer kende wellicht zijn hoogtepunt in de buitengewone bijeenkomst van de Kerk van Parijs in het stadion van Colombas in de nacht van 29 op 30 Juni 1946 ter gelegenheid van het vertrek van O.L. Vrouw van Boulogne. Op het podium bevond zich de Kardinaal-Aartsbisschop van Parijs, die de bijeenkomst voorzat en het gebed leidde; rondom hem heen zijn vier aartsdiakens, die den hiërarchischen bouw van het diocees uitbeeldden; in de tribunes op de banken van de zuidelijke stadionhelft en op een gedeelte van het grasveld vertegenwoordigers der vereenigingen van alle parochies, tezamen met hun geestelijkheid. Het was een massale nachtwake van 100.000 personen, allen in geestdrift gebracht door ‘den Grooten Terugkeer, en het weer werkte daarbij bijzonder mee. De enorme vergadering was geheel één in de laaiende geestdrift gedurende de ponti- | |
[pagina 244]
| |
ficale Mis, die werd opgedragen door Zijn Eminentie, terwijl de heeren pastoors en kapelaans van 186 parochies, bijeengekomen op het grasperk vóór het hoofdaltaar, eveneens het heilig offer opdragen. De mis der engelen werd door 100.000 stemmen gezongen, die geleid werden door de 1.200 koorzangers van M. Le Quennaut, met evengroote volmaaktheid als in de kapel van een seminarie en met een breedheid, die de massa in die grootsche kathedraal in verrukking bracht. Welke resultaten heeft die buitengewone nacht gehad? Zij, die het geluk gehad hebben om naar Colombes te gaan, hebben voor de eerste maal bewust de gemeenschap, de Kerk ervaren, zooals een bisdom dat is, hebben de eenheid daarvan begrepen; één enkele bisschop, één enkel gebed; en ook zijn verscheidenheid; die tweehonderd altaren die langzaam het stadion inkwamen in een optocht zonder einde en die parochies vertegenwoordigden, die dikwijls groot zijn als dit of dat diocees van Frankrijk, maar die in dien nacht eenvoudige cellen waren van de Kerk van Parijs. De celebreerende priesters zelf, die gehinderd konden worden door de aandacht die het hun moest vragen om het rythme van hun Missen aan te passen bij dat van den Aartsbisschop, hebben den indruk gehad, als waren ze de raderwerken van een geheel, dat hen overtrof met heel de hoogte van den hemel: n.l. de Kerk. Volgens de algemeene opvatting was de pontificale Mis, door allen gezongen, een toppunt, een buitengewone aansporing tot eenheid en een bron van oneindige genaden... De parochie-gemeenschap is aan velen reeds tamelijk bekend; maar ze was meer voelbaar en meer tastbaar voor de bedevaartgangers van Colombes. De reis per metro, het gedrang aan het station Saint-Lazare, het rozenhoedje in den trein, het weer bijeenkomen rondom het schild van den heiligen Patroon, het wachten op de donkere boulevards, de gemeenschappelijk ontvangen Communie en vooral de terugtocht te voet door Parijs en zijn buitenwijken (slechts 22.000 van de 100.000 personen gingen per trein terug), dat alles schiep een zielsgemeenschap, een broederlijkheid die, volgens de heeren pastoors, een der duurzaamste vruchten van Colombes zal zijn. Tenslotte zal Maria gedurende dien nacht, met | |
[pagina 245]
| |
haar gewone bescheidenheid, de rol vervuld hebben, die Jezus haar in de Kerk heeft toevertrouwd. Voorgesteld door haar beeltenis in het midden van het grasveld, scheen zij als het ware te verdwijnen voor de zegepraal van het eucharistisch gastmaal. Maar zij was overal in de menigte aanwezig. Het was voldoende dat O.L. Vr. van Boulogne het stadion rondging om de ontzaglijke arena te doen opstaan, al wuivende met halsdoeken en zakdoeken in een overweldigend slottoneel, en om den zang van het ‘chez nous, soyez Reine’ als een zware golf het koor te doen overstemmen en de regisseurs van het spel te overweldigen’ (Le Cordier: L'Eglise de Paris au stade de Colombes, in ‘les Etudes’, Juli-Aug. 1946 p. 137-139).
* * *
Zoo ziet het Frankrijk van heden er in geestelijk opzicht uit. Een ware onstuimigheid zoowel voor het goede als voor het kwade, een groote vurigheid om Christus te doen overwinnen in een hardnekkig pogen de natie van Hem te verwijderen. Veel juiste ideeën en veel dwalingen in de geesten. Maar bovenal een edelmoedig verlangen naar een betere wereld, dat men van alle kanten bespeurt, zelfs bij hen, die zich de grootste illusies maken. Ontmoet men onder de communisten zelf volgens de reeds aangehaalde statistiek van katholiek Frankrijk, niet bijna een vierde deel dat gelovig is? En hoeveel vurige anticlericalen in woord of in het publieke leven tonen in het private leven een goedheid en een welwillendheid jegens de leden der Kerk in hun omgeving die men niet van hen zou verwachten? Het zijn de hoedanigheden die den Franschman van nature eigen zijn, welke ondanks alles hun invloed doen gelden. Hij kan zich overgeven aan de dwalingen van het oogenblik, maar hij kan van zijn karakter niet de erfenis afwerpen, die hij bezit door een traditie van 15 eeuwen christendom. Hij is, of hij wil of niet, doordrongen van de christelijke beschaving. En komt er een groote schok, de asch stuift weg en legt het vuur bloot, dat nog smeulde. De Groote Terugkeer is er een schitterend bewijs van: ‘Hier versiert de hand van den communist het gemeentehuis en in | |
[pagina 246]
| |
overeenstemming met zijn raad richt hij een mooie triomfboog op. In de nachtmis biecht hij en gaat hij te Communie; daar betrekken de invloedrijkste leden van de communistische cel gedurende den nacht hun uur nachtwake; elders groet een officier van het roode leger op militaire wijze den Christus die voorbijgaat (maak daar niet uit op dat het roode leger christelijk is!) Ter hoogte van het O.L. Vr. beeld gekomen blijft hij stilstaan, stelt zich in postuur en ontbloot zijn hoofd. ‘In een parochie van Bretagne gaat een secretaris sterven. De missionaris van den Grooten Terugkeer laat iedereen knielen en de armen kruisen om een tientje van het rozenhoedje mee te bidden ter verkrijging van den Grooten Terugkeer van dien secretaris. Tegen het midden van het tientje komt een vrouw den pastoor halen: En deze vindt den arts - een godloochenaar, wiens twee kinderen niet gedoopt zijn - die den zieke aanspoort den priester te ontvangen. ‘Vooruit, zei hij, doe dien stap, het is O.L. Vrouw van Boulogne die het U vraagt!’ De man biecht en communiceert (Le Grand Retour de Notre Dame R.P. Devineau, p. 90, 97, 98). Wat zal de toekomst van Frankrijk zijn? God alleen weet het. Paus Pius XII heeft in eigen persoon openlijk tot den Franschen gezant gesproken over ‘die nieuwe spil van beschaving welke Frankrijk samen met de Kerk moet aanbrengen’ (Histoire du Vatican, door Charles Pichon, 1946, p. 422). Zal Frankrijk aan die roemrijke zending gehoor geven? Men moet het hopen, zooals Pater Devineau zegt in zijn brochure ‘Le char de la Vierge’: ‘De hemel houdt zich een dergelijke zegepraal niet voor bij een volk dat hij aan de ondergang zou prijs geven... Na wat ik gezien heb, hef ik een hymne aan van geloof en hoop in de toekomst van Frankrijk’.
1947. |
|