Roeping. Jaargang 25(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] Hans Berghuis Nocturne Die in de nanacht soms voldoening vond in vreemde dromen dronken van haar ogen, hij schreit zijn peluw nat, nu plots de logen hem klaar werd van dit te fragiel verbond. En desperater wordt het heftig pogen haar beeld te etsen tot een afgerond portret: de wimpers bevend en de mond van virginale kuisheid licht bevlogen. Het blijft vergeefs en geen doorwaakte nachten kunnen het wonder van het eerste lied omscheppen tot een diep vervuld verwachten; het zingen wordt een ritslend oeverriet, slapend ligt het geluk op witte vachten en zelfs de felste bede wekt het niet. [pagina 221] [p. 221] Hans Berghuis Maidensong Maria gelukzalige, zo was haar naam en in de avond zong zij de completen, hing het antiek latijn niet voor mijn raam, was elke psalm niet uit een glanzend heden? o, water ruiste onder de plataan en ceders stonden vast in het gesteente, fel brak zich in het vlees verrotting baan, verdorring heerste binnen het gebeente. de gruwel echter van het mild bederf had nooit de overhand op het verlangen, dat leeft en leven zal en nimmer sterft zolang nog in de avond vrouwenzangen het hart ontroeren tot zijn diepste grond; was wel het paradijs voorgoed verloren als in haar bijzijn in mijn rode mond voor haar een hemels wachtwoord werd geboren? en Hij, die alle vrouwen éénmaal schiep en die haar schoot zegende tot ontvangen toen Hij scheppende door de ruimten liep, glimlachend zag Hij neer op haar verlangen. maar zij: nooit heeft een meisje zo vervoerd en ongenaakbaar rein voor mij gebeden, nooit heeft er een tot in haar bloed ontroerd gewaakt totdat het lijden was geleden en nooit heeft God een vrouw zo snel ontvoerd naar een nòg kuiser, maagdelijker Eden. Vorige Volgende