Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
[Nummer 4] | |
Paul VlemminxGasthoven‘'s Mensen vijanden zijn z'n huisgenoten’,
zegt Sint Mattheeuws in zijn Goednieuwsbericht.
't Al te nabije heeft mij steeds verdroten.
De Muzen zijn de toevlucht in 't gedicht.
O tochten door het land der onbekenden!
Hoe houd ik van een woord uit vreemden mond.
Hoe ben 'k mezelve zonder voor te wenden.
Mijn woord klinkt vrij, omdat het weerklank vond.
'k Drink broederschap op vreemde drinkgelagen
en 'k eet mijn boterham aan vreemden haard.
Ik slaap nooit heerliker na zulke dagen
dan in een bed, gehuurd bij vreemden waard.
O tochten naar het huis van vreemde mensen,
waar men uit ganser hart zichzelf kan zijn;
waar grove zetten ons niet doen verslensen,
maar echte geestigheid ontbloeit bij wijn.
O goede mensen, die mij in uw huizen
ontvingt en van uw velden welkom riept:
zolang de winden en de waatren suizen,
zult g'in mij zijn, doorleefd en meer verdiept.
(uit: De Groene Warande) | |
[pagina 190]
| |
Paul Vlemminx
| |
[pagina 191]
| |
Hier sta 'k voor 't aanschijn van den hemel en de aarde
in al mijn heerlikheid van wereldheerschappij,
in mijn ellende ook die ballingschap mij baarde,
maar 't water is een bad van blauwe hemelzij.
Hier sta ik badende ten voorbeeld en ten spiegel,
o waatren die mij zoekt, o waatren die mij vlucht.
Hier ben ik als een zon, in hemelend gewiegel
van droppelend gesternt, met een volmaanse vrucht.
Mensen vergaderen ginds in een binnenkamer,
kwansuis bestrijdende zedenverwildering.
Ten toonbeeld sta ik hier, een levende beschamer
van hun huisbakkenheid en hun verordeningGa naar voetnoot1).
Na 't goddelike bad stijg ik verfrist ten oever.
'k Omhul mij talmend met de zwachtelen des doods.
Onweer komt van de stad en maakt den avond droever;
maar 'k schuil op Ballesvoort, mijn nachtverblijf desnoods.
(uit: De Groene Warande) |
|