Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||
Dr H.J.E. Endepols
| |||||
[pagina 151]
| |||||
Een eerste algemene reden van onze skepsis is, dat in verschillende gevallen de consequentie in de redenering zoek is en een onmiskenbare vooringenomenheid valt waar te nemen, als de Leuvense hoogleraar licht laat vallen op de pro- en contra's. Aldus redeneert De Vocht b.v. Ik heb bewezen, dat de Engelse tekst klaar en eenvoudig is, vooral daar, waar zedelijke waarheden worden geleerd, dat Everyman een zuiver spiritueel, geestelijk karakter draagt, een ernstig ‘sermon’ is. Ook heb ik bewezen, dat de Nederlandse tekst dikwijls vaag, dubbelzinnig, onverstaanbaar is, zelfs geheel mis, dat Elckerlyc een werelds stuk is, dat de inhoud voor de vorm verwaarloost, een succesnajagend drama. Ergo: Het geestelijke, theologisch beter verantwoorde Everyman moet het voorbeeld zijn geweest van het wereldse, theologisch niet goed verantwoorde Elckerlyc. Voorlopig in het midden latend, of de praemisse juist is, er volgt volstrekt niet uit, dat Everyman voorbeeld, en Elckerlyc navolging is. Immers, hoe dikwijls wordt in de Middeleeuwen niet een wereldse tekst omgewerkt tot een geestelijke? In de tweede plaats. Zelfs indien de Nederlandse tekst theologische en andere blunders zou hebben, die de Engelse mist, dan is de mogelijkheid nog niet uitgesloten, dat de Engelse vertaler de fouten in het Nederlandse model heeft verbeterd. Deze gang van zaken, de verbetering door een vertaler van de fouten in zijn model, neemt De Vocht n.b. grifweg aan, als in de tekst van Everyman fouten voorkomen, die in Elckerlyc ontbreken. Ja, de Vocht gaat in dit laatste geval nog veel verder. Deze verbeteringen van plaatsen uit Everyman door de Nederlandse vertaler zijn ‘an evident proof, that the latter (d.i. Elckerlyc E.) is the translation, in which four of the faults were set right’. Van meten met twee maten gesproken! Immers, hierop komt de redenering neer: Everyman heeft de juiste tekst. Elckerlyc niet. Dus Elckerlyc is niet oorspronkelijk, Everyman wel. Elckerlyc heeft de juiste tekst. Everyman niet. Dus Everyman is oorspronkelijk, Elckerlyc niet. | |||||
[pagina 152]
| |||||
Een voorbeeld van eenzijdige gevolgtrekking en voorlichting. De Vocht vermeldt het feit, dat verschillende Amerikaanse en Engelse geleerden Elckerlyc's prioriteit aannemen, maar, zegt hij: Dit is van weinig gewicht wegens hun onbevoegdheid in twee opzichten: 1e. De meeste, zo niet alle, Engelse pro-Elckerlyc-geleerden zijn niet Rooms-Katholiek. Zij zien derhalve niet de voor ieder Rooms-Katholiek duidelijke blunders op Rooms-Katholiek theologisch gebied, die in Elckerlyc voorkomen, maar niet in Everyman. 2e. Dezelfde geleerden verstaan niet voldoende Middelnederlands en kunnen derhalve Elckerlyc niet goed beoordelen. Deze bewijsvoering, afgezien van het steekhoudende van de tweevoudige onbevoegdheidsverklaring, is een tweesnijdend zwaard. Immers dan moeten ook álle Engelse pro-Everyman-geleerden als onbevoegden geweerd worden in het Everyman-Elckerlyc-proces en eigenlijk ook de niet-Katholieke Creizenach, al is hij slechts Duitser. Maar met zekere voorliefde wordt hún getuigenis aangehaald en hún onbevoegdheid stilzwijgend voorbijgegaan. En waarom in dit verband, objektiviteitshalve, dan ook niet gewezen ten eerste op het feit, dat onverdacht Nederlandse, Katholieke geleerden, waaronder mediaevisten van naam, zoals Prof. van Mierlo, nooit de rechtzinnigheid van Elckerlyc hebben in twijfel getrokken? Wat een zonderlinge paedagogen moeten overigens vele Nederlandse Katholiek-theologisch gevormde praeceptoren zijn, die telkens opnieuw, in talloze schólen Elckerlyc op het toneel brachten, maar nooit waarschuwden tegen het vergif der theologische blunders, waarmee de hun toevertrouwde jeugdige zielen konden vergiftigd worden. En in de tweede plaats. Hoe is het mogelijk, dat Nederlandse Anglisten, al zijn ze niet Rooms-Katholiek - op niet-theologisch gebied hebben ze in alle geval evenveel zeggingsmacht als een Belgische Anglist - de prioriteit van Elckerlyc op andere gronden dan theologische blunders aannemen? Hetgeen onlangs b.v. Prof. Dr. H.W. Zandvoort deed o.a. met de woorden: ‘that the English text is, on the whole, inferior to the Dutch, and that most of the differences | |||||
[pagina 153]
| |||||
are explicable only on the supposition that the Dutch play is the original’Ga naar voetnoot1). Zou het ook niet van objektiviteit getuigd hebben, indien even vermeld was, dat de eerste pro-Everyman-geleerde in ons land, Dr. de Raaf, zich in 1934 bekeerde tot pro-Elckerlyc-geleerde.
Motiveren we nu met enige concrete voorbeelden, waarom de eigenlijke tekstverklaringen en -vergelijkingen ons niet een onbeperkt vertrouwen inboezemen. Enige voorlopige steekproeven bewezen ons, niettegenstaande de door De Vocht voor zich opgeëiste rechtzinnigheid en kennis van het Middelnederlands: verschillende verklaringen van de Nederlandse tekst zijn onjuist. We zullen met het begin van Elckerlyc dit nader toelichten. Volgens De Vocht getuigen reeds de titel, de naam van de hoofdpersoon en de consequente wijze, waarop de hoofdpersoon, Everyman, steeds de mens in het algemeen in het spel betrekt, van de superioriteit van het Engelse stuk. Met andere woorden, zo verstaan wij tenminste De Vocht: ‘Here beginneth a treatise how ye hye fader of heven sendeth dethe to somon every creature to come and gyve a counte of their lyves in this worlde, and is in a manner of a moral playe’ is beter geslaagd dan het bijschrift van de houtsnede ‘Den spyeghel der salicheyt van elckerlyc hoe dat elckerlyc mensche wert ghedaecht gode rekeninge te doen’ en ook beter geslaagd dan de aanhef van het stuk zelve ‘Hier beghint een schoon boecxken ghemaeckt in den maniere van eenen speele, ofte esbattemente op elckerlyc mensche’. De naam every creature in de titel en everyman in de proloog en het stuk is juister dan elckerlyc mensche en elckerlyc. Daarenboven, in verband met dit alles, de toehoorder of toeschouwer wordt in Everyman even geducht de waarheid gezegd als de hoofdpersoon, maar in het esbattement! Ocharm! De hoofdpersoon Elckerlyc moet wel verwijten | |||||
[pagina 154]
| |||||
aanhoren aangaande zijn levenswijze, maar het publiek, wordt ontzien: ‘the Flemish play advises them most politely (cursivering van ons E.) to keep away from pride and sin, and calls them seer nutghelesen’. Hetgeen bewijst, 1e dat de Engelsman ‘tells the thruth unflinchingly’, terwijl de Nederlander ‘minces matters’, 2e dat het Engelse Everyman een ‘treatise’ is met het duidelijke doel om de mensen te redden, het Nederlandse Elckerlyc een spel is met het doel om te behagen, het publiek te vleien en toejuichingen in te oogsten. Maar dan moet uit dit alles volgens De Vocht onverbiddellijk volgen, dat Everyman superieur is en het origineel, Elckerlyc echter inferieur en de navolging. O.i. berust deze bewijsvoering gedeeltelijk op de losse grond van persoonlijke smaak of waardering, gedeeltelijk op een foutieve tekst- en woordinterpretatie.
1e. Men kan immers met het volste recht de persoonlijke mening hebben, dat het zenden van de dood naar every creature, opdat deze laatste rekenschap geve, minder geslaagd is dan het dagen van elckerlyc mensche om Gode rekenschap te geven. En eveneens, en zo mogelijk met nog meer recht, vinden, dat spyeghel der salicheyt van elckerlyc, onmiddellijk en scherper dan in Everyman gebeurt, doet uitkomen, dat het hier gaat over de mens in het algemeen, dus ook over het publiek. Dit zijn ten slotte echter kwesties van smaak, persoonlijke meningen, geen objektieve feiten, geen argumenten voor of tegen.
2e. Het is een onjuiste tekstinterpretatie als men uit de tekst wil opmaken, dat Elckerlyc niet ‘practically associated is with the audience and with the name in general’. Reeds de uitdrukkingen Spyeghel der salicheyt van elckerlyc en elckerlyc mensche suggereren bij menigeen onmiddellijk de verbondenheid van de hoofdpersoon met het publiek en de mens in het algemeen. Maar de gehele tekst laat telkens en telkens weer het licht vallen op deze verbondenheid, hetzij Elckerlyc zich rechtstreeks tot het publiek wendt met Ay Broeders of neemter exempel an enz., hetzij onrechtstreeks | |||||
[pagina 155]
| |||||
met regels, die geen twijfel er over laten, dat ze bedoeld zijn voor de toehoorders. En de naproloog benadrukt deze verbondenheid ten overvloede. Reeds in de aanvang: ... siet, hoe elckerlijc coemt ter doet!
Gheselscap, vrienden ende goet
Gaet elckerlyc af, zijt des vroet.
Schoonheyt, cracht, vroescap ende vijf sinnen,
Tes al verganclijc, zijt des te binnen.
Alles in het praesens om de tijdloosheid uit te drukken, het eeuwige van het lot van dé mens op aarde, ook van de toehoorder. En de naproloog waarschuwt nog eens op het slot: Merct desen spieghel, hebten voer oghen!
Deze spiegel, daarin zien jullie Elckerlyc, d.i. jullie zelf. Het is geheel bezijden de waarheid, dat Pieter van Diest de toehoorders zeer beleefd adviseert zich van zonden te onthouden en hen vleit. Immers. Het is, wis en waarachtig! een érnstig dreigement, als de naproloog Elckerlyc waarschuwt, dat hij, Elckerlyc, de kans loopt te vergaan ‘van wee, van seere’, dat hem na de dood geen voorspraak of pleidooi zullen kunnen baten. En even ernstig is, wis en waarachtig! ‘Wilt u van hovardien poghen ende oec van alle sonden met’. Gij zult (niet) der 10 Geboden loopt kans ook nog een beleefd advies te worden, als wij de maatstaf van De Vocht zouden aanleggen. De honing, die het publiek om de mond krijgt gesmeerd, bestaat hierin, dat in de naproloog na het Amen van het eigenlijke spel de toehoorders éénmaal, zegge en schrijve! worden toegesproken met uutghelesen. Alsof zulke aanspraken niet louter formeel waren en in bijna ieder toneelstuk voorkwamen, zoals het Eerbaar notabele of gheminde in de Zevenste Bliscap of Gods vrienden verkoren in Mariken van Nieumeghen. In strijd met de waarheid is, dat elckerlyc in de betekenis van elckerlyc mensche in de tijd, dat het esbattement geschreven werd, een archaïsme was en niet behoorde tot de omgangstaal der 15de eeuw. Ondanks de aanhaling uit Kili- | |||||
[pagina 156]
| |||||
aen! Een blik in Verdam en het Wdb. d. Ned. T. overtuigt ons hiervan. En een groot vraagteken plaatsen wij dus bij: ‘The name Elckerlyc, chosen for the principal person in the Flemish play, is not felicitous’... omdat deze bewering gemotiveerd wordt met het niet bestaande archaïstisch karakter van het woord. Er naast is ook: ‘the word must have been taken by the playwright as a kind of proper name, against its natural sense of adjective, so that it hardly suggests as well the chief personage of this morality as the generality of mankind, which Everyman does’. Omdat ook deze (reeds vroeger telkens op andere gronden geuite) bewering berust op dat archaïstisch karakter, een slechts gedeeltelijk juiste etymologie en een onjuiste ‘eigenlijke betekenis’ van het woord elckerlyc.
Evenmin als de title-name kan volgens De Vocht de monoloog van God uit Elckerlyc (I-47) het halen bij die uit Everyman. Deze laatste is a fine sketch. Maar de eerste geeft ‘only a few common place remarks: God's kindness is alluded to only in one single verse’Ga naar voetnoot1). Veel meer aandacht wordt of course(?) besteed aan de 7 hoofdzonden. Daarenboven zondigt de Nederlandse schrijver door ‘erroneous statements’ op theologisch gebied. Wij kunnen deze voorselling van zaken weer onmogelijk aanvaarden. Wie onbevoordeeld het eerste 40 tal versregels van Elckerlyc leest en vergelijkt met de korresponderende van Everyman, kan, wat de hoofdgedachten betreft, weinig verschil vinden. Het is voor ons een raadsel, de bewering, dat er slechts een paar nietszeggende gemeenplaatsen in Elckerlyc te vinden zijn. Wel stellen wij vast, dat behalve in ‘only one verse single’ ook in vs. 33-40 over ‘God's kindness’ wordt gehandeld. Het geloof, zegt Pieter van Diest: Daer ic so minlijc om sterf die doot
Ontsculdich sonder bedwanc oft noot
Omdat ic hoepte, dat si bi desen
| |||||
[pagina 157]
| |||||
Mijnder eewigher glorien ghebrukich zouden wesen,
Daer icse seer toe hadde vercoren.
Nu vinde ick, dattet al is verloren
Dat icse so costelic hadde ghemeent.
Hoe menich goet ic hem vry heb verleent
Uut mijnder ontfermherticheydens tresoor...
Is dat kindness of geen kindness? Verder stellen wij vast, dat in de Engelse moraliteit ook over de hoofdzonden wordt gesproken en dat die passage even goed, zo niet beter, in de Nederlandse moraliteit bij de rest van de monoloog aansluit, ondanks het Engelse lechery. Maar tenslotte constateren wij, dat De Vocht verschillende plaatsen in deze 40 versregels verkeerd opvat, waardoor de erroneous statements in zijn studie te vinden zijn. Ziehier twee voorbeelden: ‘where Elckerlyc vs. 10-11 reads: Och hovaerdie ghiericheyt ende nijt Metten. VII. dootsonden vermoghen, it falsely represents three deadly sins, pride, avarice and envy, as not belonging to the seven deadly sins to which they are added; it is a hasty and wrong rendering of Ev. 36-37, which mentions first the seven sins, and than gives examples: They vse the seven deedly synnes dampnable As pryde, couetyse, wrathe, and lechery’Ga naar voetnoot1). Iedere mediaevist weet, dat met ook de betekenis heeft van onderGa naar voetnoot2) in het Middelnederlands. De regels betekenen dus eenvoudig, dat hovaardij, gierigheid en nijd zeer machtig zijn onder de ‘dootsonden’, er dus juist wel bij behoren, en wel als de machtigste. Er is geen sprake van zeven ‘dootsonden’ vermeerderd met de drie van hovaardij, gierigheid en nijd. De Engelsman heeft deze passage volstrekt niet beter, al voegt hij nog ‘lechery’ bij de drie. En een theologische blunder maakt Elckerlyc hier niet in het minst. Een tweede theologisch vergrijp zou de schrijver van Elckerlyc bijna onmiddellijk na vs. 10-11, en wel in vs. 13-15 | |||||
[pagina 158]
| |||||
gepleegd hebben. Immers daar verklaart God, dat, doordat aan de 7 hoofdzonden de deur wijd is geopend: ... ick in ween
Ben seker met alder hemelscher scaren.
Ja maar, zegt De Vocht, dit ‘is impossible, since it would make the essentially perfect Being, imperfect, and heaven, not any longer a heaven’. Moet men zo iets als bewijs voor de theologische minderwaardigheid van Elckerlyc beschouwen? Wij vooronderstellen niet in het minst, dat de Leuvense hoogleraar een kamergeleerde is, gespeend van dichterlijk gevoel en vreemd staande tegenover volksaardige gezegden, waarin het volk een waarheid door een voor iedereen bevattelijke beeldspraak uitdrukt. Maar toch! Volgens deze De Vochtse opvatting mag men ook niet spreken van God bedroeven, vergrammen, beledigen. Want hoe kan men een ‘essentially perfect Being’ bedroeven, vergrammen, beledigen d.i. letterlijk leed doen? Vondel is dan eigenlijk ook een theologische knoeier, als hij in de Lucifer blundert: ‘Dees smet ontstelt het oog van 't Licht’. Want hoe kan men God ontstellen? En nog veel bonter dan Pieter van Diest maakt het godsdienstige Vlaamse volk het, als het aan heiligen, die een eeuwig geluk in de hemel genieten, allerlei menselijke droefheidsuitingen toeschrijft. Immers: Als een meisje 's Zaterdags fluit, dan weent Onze Lieve Vrouw, of: Als een vrouwmens schuifelt, Onze Lieve Vrouw schreemt. Er zijn overigens ook elders in De Vocht's studie soortgelijke Middelnederlandse ontsporingen. Zonderling doet het aan, te horen, dat moeder des hemels almachtig is ‘most incorrectly as heaven existed centuries before she was borne’. De mogelijkheid, dat de uitdrukking kan betekenen moeder van God (hemel almachtig = de Almacht = God) schijnt voor De Vocht niet te bestaan. Ofschoon het Wdb. d. Ned. T. IX kol. 985 zegt, dat moeten voorkomt als hulpwerkwoord ter omschrijving van een optatief en de betekenis mogen uitdrukkelijk opgeeft en met voorbeelden toelicht, verklaart De | |||||
[pagina 159]
| |||||
Vocht ‘moeten has never the meaning of mogen except when used with a negation’. Maar genoeg! We willen hier nog slechts twee ‘erroneous statements’ op lexicologisch gebied uitvoeriger bespreken, omdat de schrijver er ten onrechte zeer grote bewijskracht aan ontleent. Aldus De Vocht:
Maar D'Heere dichtte in zijn Boomg. d. Poes. 26: Danckende God Van zijnder deucht, als tbegin en slot, Dat hi hem tonswaert booght, en zijn aenschijn tooght, Dies elck is verheught, en De Casteleyn in Const. van Rhetor. 120: Met dueghden heb ick al dyn quaed gheloond, en het Wdb. d. Ned. T., waar nog meer voorbeelden te vinden zijn, geeft uitdrukkelijk de bet. op in D. III, II kol. 2447 onder 8) Goede daad, weldaad. En het Middelnederlands Wdb. van Verdam i.v. doghet vermeldt eveneens uitdrukkelijk: ook in de kerkelijke betekenis van goede werken, werken van bormhartigheid met deze bewijsplaatsen: Als ghi hier na horen moget in die vite van sire doget, Franc. 2181. Die doget entie weldaet, ibid. 1911. Wat duechden daden dese zielen, Tondalus 526. Wat lezen we verder in Verdam i.v. Kennesse onder 8)? Berouw; eig. het tot zelfkennis en inkeer komen, en als voorbeelden o.a. (Hi) sprac met ootmoede groot sine biechte met berouwenessen, met vrayen gheloove, met goeder kennissen, Amand II 4997; God onse Here... ne wildene (nl. Theophilus) niet laten gescent ende hevet hem kennesse gesent (Lat. dedit ei penitentiam), dat hi hem selven dus sprac an: Waer sal ic henen, onsalich man! Sp. III6 36,3. Er zijn natuurlijk ook goede tekstvergelijkingen en -interpretaties bij De Vocht te vinden. Maar met slechts weinige kunnen we zonder enig voorbehoud instemmen. In alle geval | |||||
[pagina 160]
| |||||
niet met die van de passages, die De Vocht in het Engels noemt Summoning of Death, Speech before the Confession, before the Penance, en vooral niet met die van Intervieuw with Goodes. Het gaat niet aan in deze bijdrage in dit tijdschrift ál onze bezwaren in deze uiteen te zetten en met voorbeelden toe te lichtenGa naar voetnoot1). Alleen om de 177 pro-Everyman-plaatsen stuk voor stuk op hun waarde te onderzoeken d.i. of ze inderdaad ‘advocate the pre-eminence of Everyman’, daarvoor hadden we een klein boekdeel nodig gehad. De boven medegedeelde staaltjes van onjuiste tekstinterpretatie en -vergelijking hebben slechts ten doel, de argeloze lezer te waarschuwen, dat in De Vocht's publicatie lang niet alles goud is, wat blinkt.
Over twee andere gewichtige onderdelen van De Vocht's betoog dienen we echter nóg, zij 't dan in het kort, onze mening te zeggen. Het eerste. Ontzenuwt De Vocht de talrijke en veelsoortige argumenten voor de prioriteit van Elckerlijc aangevoerd? Een deel ervan, maar een groter deel niet of slechts ten halve. Het bekende zogenaamde ‘curtailing argument’ van Tigg b.v. moge dan iets van zijn overtuigende kracht voor sommigen hebben ingeboet, de kern is niet ernstig aangetast. Met het tweede onderdeel bedoelen we het breed opgezette betoog, dat Everyman wortelt in de Engelse literatuur vóór en na de 15de eeuw, terwijl Elckerlijc ‘a solitary apparition’ is. Everyman wemelt van uitdrukkingen, die ook in vroegere Engelse literatuur voorkomen en dikwijls typisch Engels zijn. Maar de tekst van Elckerlijc heeft ‘little that seems specially Flemish’ enz. enz. Men kan onmiddellijk opmerken, dat dit zogenaamde geworteld-zijn in de Engelse literatuur dan toch cum grano salis moet worden verstaan. Eigenlijk moet men zeggen in de Westeuropese literatuur. Zo zijn de door De Vocht speciaal behandelde boete- en pelgrimage-thema's afkomstig van Frank- | |||||
[pagina 161]
| |||||
tijk. En die heeft de Zuid-Nederlander Pieter van Diest minstens even goed gekend als een Engelsman. Het is mogelijk, zelfs a priori waarschijnlijk, dat in Everyman uitdrukkingen voorkomen, die we ook aantreffen in vroegere Engelse literatuur. Het is echter geen grote kunst in het Middelnederlands vóór Elckerlijc, ook Elckerlijc-parallellen te vinden, welke De Vocht zelf min of meer vaststelt, als hij ‘die doot die niemant en spaert’, ‘cranck toeverlaet’, ‘cleyn noch groot’ als ‘specifically Flemish’ vermeldt. Indien ‘Where art thou deth’ uit Everyman is ‘recalling the older drama’, omdat in de King of Life voorkomt: ‘qwher artou my messagere’, dan is het ‘Waer sidi mijn doot’ uit Elckerlijk op z'n minst ‘recalling’ het bekende toverwoord ‘Waer sidi’ uit de abele spelen. Bezijden de waarheid is weer, dat Elckerlijc zo weinig een echt Vlaams karakter vertoont. Zowel wat de geest uit de tijd der Bourgondiërs als de taal en gezegdes betreft, is het esbattement Vlaams in merg en been. De typische rechtstermen, weerspiegelend het oud-Nederlandse recht, en de volksaardige uitdrukkingen als ‘Al soudi uwen navel uitcrijten, druc uut u snijden’ zijn zeker ‘especially Flemish’ en o.i. talrijker en krachtiger dan de uitdrukkingen, die De Vocht ‘especially English’ noemtGa naar voetnoot1). En eindelijk, de invloed door Everyman op 16e- en 17e-eeuwse Engelse literatuur uitgeoefend, hetgeen ook als bewijs moet strekken van dat ingeworteld zijn, is verreweg kleiner dan de invloed van Elckerlyc in de Lage Landen en het aangrenzende gebied. Voor elke ingewijde spreken de namen van Ischyrius, Makropedius en Jaspar van Gennep in dit opzicht boekdelen. We kunnen ons niet losmaken van de indruk, dat het hart van de Leuvense hoogleraar meer trekt naar het land aan gene zijde van het Kanaal dan naar het land, waar in de vijftiende eeuw de Leuvense Universiteit werd gesticht door de | |||||
[pagina 162]
| |||||
hertog van Brabant en dat deze heimelijke trek het oordeel in de pro-Everyman-richting heeft gebogen. Maar, desalniettemin en ondanks de door ons gesienjaleerde en niet-gesienjaleerde tekortkomingen, het ontbreekt ons niet aan een zekere waardering voor de comparative study. Dit werk verdient in verschillende opzichten lof. Indrukwekkend is de stof, in dit veertigjarig monnikenwerk bijeengebracht. Op allerlei punten van de Elckerlyc-Everyman-kwestie werpt het nieuw licht. Zeer belangrijk is b.v. hetgeen De Vocht mededeelt omtrent The thrie Tailes of the thrie Priests of Peblis, door De Vocht beschouwd als bron van Everyman. Volkomen juist zijn dikwijls allerlei terloopse opmerkingen, zoals die omtrent de naam Pieter van Diest. Oorspronkelijk is vaak de methode, gebezigd in het offensief tegen Elckerlyc. Edoch, het hoofddoel, het leveren van het onomstotelijk bewijs van Everyman's prioriteit, is naar onze mening niet door de Vocht bereikt. |
|