Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Emile Erens
| |
[pagina 130]
| |
wen aan: ‘Kom niet driemaal per dag, zeide zij tot Marguerite, maar zesmaal als je mij wat te zeggen hebt’. Doch zij liet steeds meer haar gezag gelden en trok opeens zonder daarvan uitleg te geven de toestemming, ontvangen van Moeder de Saumaise in, om te communiceeren den eersten Vrijdag der maand. Het heilig uur in den nacht van Donderdag op Vrijdag mocht zij wel houden zooals haar voorgangster had bepaald, niet op de grond liggend, het gezicht ter aarde, doch op haar knieën zittend, de handen saamgevouwen. De Meester echter keurde het verbod zeer af en gaf dit te kennen aan zijn dienares: ‘Laat haar maar begaan, zeide Hij, Ik zal zelf mijn rechten wel weten te handhaven. Zeg aan uwe overste dat Ik Mij zelf recht zal verschaffen en haar op gevoelige wijze straffen’. Korten tijd daarna werd de zuster, die aan de overste den grootsten steun verleende in het kloosterbestuur, wat materieële zaken betreft, plotseling aangetast door een besmettelijke kwaal en stierf binnen enkele dagen. De overste, die de bedreiging van Christus uit den mond van Marguerite had vernomen, begreep het verband tusschen de intrekking en den dood van haar medehelpster. Zij werd door schrik bevangen en gaf haar weer verlof tot de communie op den eersten Vrijdag der maand. Het gebeurde had in de overste een grooten ommekeer teweeggebracht. Deze was niet alleen veroorzaakt door het sterven harer medezuster, maar ook door verschillende vreemde gebeurtenissen, die zij niet mededeelt in het door haar opgemaakt relaas, maar die haar eveneens drongen te gelooven in de mystieke heiliging van de stille, simpele zuster Alacoque. Zij wist ook, dat het meisje van Verosvres in haar eenvoud en reinheid reeds een zeldzamen schat van vroomheid en deugd bezat toen zij in het klooster kwam. Met scherpe critiek had zij de gegevens over haar klooster jaren bestudeerd. Zij had haar oordeel echter nog altijd opgeschort en Marguerite met uiterste strengheid behandeld en op de proef gesteld; nu moest zij zich gewonnen geven en gelooven in wat Christus openbaarde in dit heilig zieleleven. Niettemin waren er oogenblikken dat opnieuw twijfel in | |
[pagina 131]
| |
haar opkwam: daarom was deze wijze vrouw verstandig genoeg om haar eigen meening over Marguerite voorloopig niet te openbaren. Die twijfel werd bij haar voornamelijk veroorzaakt door de weifelingen, die Marguerite zelf soms aangrepen en veroorzaakt werden door de diabolische bekoring, waarvan zij, volgens haar eigen uitlating, met toestemming van Christus het slachtoffer was. In het najaar van 1677 had de overste een brief van pater de la Colombière ontvangen, waarin hij meldde, dat zijn werkzaamheden buiten de gewone preeken voor de hertogin van York zich zeer hadden uitgebreid. Hijzelf had toen een brief van haar ontvangen; ingesloten was een briefje van zuster Marguerite, waarin zij hem nieuw lijden voorspelde. Hij moest zich voorbereiden om dit alles, wat hem geschonken werd, op te offeren. Voor den reeds door ascese verzwakten priester werd het een zware winter. De kwaal die hem het leven zou kosten, openbaarde zich het eerst in 1678 op Maria Hemelvaart als een kleine bloedspuwing en dagen van hevige koorts. De winter van dat jaar was zeer streng, de brandstoffen waren schaars en de kolen van zóó'n slechte kwaliteit, dat de rook hem telkens een hoestprikkel bezorgde. Zijn krachten verminderden snel, doch met het voorbeeld der eenvoudige Marguerite voor oogen en gesterkt door de genade die hij in diepen ootmoed putte uit zijn lange oraisons in de ongestoorde rust van zijn kamer, droeg hij zijn lijden op aan het goddelijk voorbeeld. Twee maanden later kreeg de overste een brief, waarin de pater meldde dat hij een tweede maal een bloedspuwing had, heviger dan de eerste; dat het preeken hem onmogelijk was, evenzoo het andere werk voor geloofsgenooten en andersdenkenden. Aan zijn overheid in Frankrijk had hij om terugroeping gevraagd zonder echter eenig antwoord te ontvangen. De Jesuiten in Engeland raadden hem aan naar Frankrijk terug te keeren, omdat het klimaat van Londen niet goed was, de doktoren echter vonden hem te zwak om de reis te ondernemen. Door de afwezigheid der hertogin was er in het Sint James paleis een groote rust gekomen. Daar zat nu de zieke pater eenzaam in de stilte en door zijn ziekte gedwongen tot | |
[pagina 132]
| |
een bijna volkomen werkeloosheid. Maar bij de volle overgave aan Gods wil leefde de hoop op, dat hij teruggeroepen zou worden naar Frankrijk. Doch de dagen gingen voorbij, er kwam geen bericht van zijn klooster. Wel kreeg hij een brief van de overste der Visitandines uit Paray, waarin zij hem krachtig steunde in zijn ziekte en het gebed van het geheele klooster toezegde. Er was een stukje papier bijgevoegd waarop zuster Marguerite-Marie enkel deze woorden had geschreven: ‘Blijf en lijd nog meer’. Dit was het antwoord. Hij begreep en onderwierp zich in gebed en boete.
Inmiddels was de monsterachtige leugen van het papisten-complot door Oates en zijn benden verspreid over geheel Engeland. Volgens dit complot, met den paus aan het hoofd, moesten de Anglikanen overal worden uitgeroeid, de koning gedood en met hem de geheele regeering. Ieder Katholiek die een protestantschen buurman had, moest deze op een bepaalden tijd dooden en aldus de ketterij in het geheele koninkrijk uitroeien. Er was zulk een opschudding ontstaan, dat een algemeene oorlog uitgebroken scheen; in Londen reden gewapende troepen door de straten. De haat tegen de katholieken vlamde op als een vuur. Op lichtvaardige beschuldigingen werden ze gevangen genomen en schrikbarend was het getal der ter dood veroordeelden. In zijn geschiedenis van Engeland zegt de geschiedschrijver Macauley, dat er nooit een verklaring gevonden is van het feit, dat er zoo algemeen geloof gehecht werd aan de tastbare leugens van den zedeloozen misdadiger Oates. En de Engelsche koning Karel II, die hem een verhoor afnam, noemde hem den grootsten leugenaar van alle bedriegers. Eindelijk werd ook een aanklacht ingediend bij het gerecht tegen den zieken pater de la Colombière en dat nog wel door een jongen landgenoot uit de Auvergne, Olivier du Fiquet. De pater had dezen Franschman gedurende drie maanden geheel onderhouden en hem met veel liefde in den godsdienst onderwezen. Toen zijn geldmiddelen uitgeput waren, diende deze een schandelijke aanklacht in bij den rechter om aldus | |
[pagina 133]
| |
de som te verdienen, die op elke aanbrenging gesteld was. Deze aanklacht bevatte de meest monsterachtige beschuldigingen, waarbij zelfs het zedelijk gedrag van den priester gruwelijk beklad werd. In een kouden Februarinacht van 1678 werden de poorten van het Sint James paleis opengeworpen en een ruwe bende haalde met veel misbaar den zieke uit zijn bed en bracht hem naar de gevangenis King's Bench, de meest gevreesde van de groote stad, dienende voornamelijk voor gevaarlijke politieke misdadigers. Ongeveer drie maanden moest de verzwakte teringlijder in zijn vunzige cel doorbrengen. Wel had de hertogin van York alles in het werk gesteld om de behandeling der zaak door het gerecht te bespoedigen, doch al haar pogingen waren vergeefsch. De koning deed niets en pater de la Colombière zat in de koude cel en leed nog meer, zooals Marguerite-Marie hem had voorgeschreven. Doch over zijn gevangenis bewaarde hij altijd het stilzwijgen. Toen zijn zaak eindelijk voor den rechter gebracht werd kon geen enkel punt van de aanklacht met bewijzen vastgesteld worden, zoodat men hem wel moest vrijspreken. Maar een verder verblijf in Engeland werd hem verboden. Men ontdeed hem van zijn boeien, bracht hem terug naar het Sint James paleis om hem tien dagen rust te geven en weer op kracht te komen, daarna werd hij naar Dover gebracht op een boot, die naar Frankrijk vertrok. In Parijs aangekomen scheen het alsof er eenigszins verbetering in zijn ziekte zou optreden. De provinciaal zond hem voor korten tijd naar het Jesuitenklooster in Paray-le-Monial. Bij de Visitandines vond hij de overste Greyfié in een gedrukte stemming: personen aan wie men een zeker gezag op geestelijk terrein toekende, geloofden niet aan de mysterieuze openbaringen van zuster Alacoque, noch aan haar omgang met Christus en vermaanden moeder Greyfié telkens weer tot voorzichtigheid en al die vreemde dingen eenvoudig in stilzwijgen voorbij te gaan. Ook waren er nog altijd veel zusters, voornamelijk onder de ouderen, die Marguerite als een zieke beschouwden en haar de droevige gebeurtenis op den vigilie-avond van Maria Presentatie nog bleven verwij- | |
[pagina 134]
| |
ten. Het gevolg was dat de strenge moeder Greyfié altijd weer opnieuw in twijfel geraakte, vooral als zij de zuster met haar vertrouwend reinen blik vóór zich zag, nederig en gehoorzaam als een slavin, rustig en kalm als ontwakend uit een gebed. Doch Marguerite begreep wat er in de overste omging, haar voortdurende strijd tusschen twijfel en geloof. En dit begrijpen riep ook in haar den twijfel op en vergemakkelijkte de reeds vermelde aanvallen van den duivel, die haar door wanhoop ten ondergang wilde brengen. Pater de la Colombière had een lang onderhoud met moeder overste. Hij verklaarde haar dat een zoo groote deugd van ware nederigheid en zelfverachting niet kon samengaan met hoogmoed en schijnheiligheid en dat vooral de geheel haar innerlijk beheerschende gehoorzaamheid, nimmer het resultaat kon zijn van een diabolischen invloed. Hij wees haar ook op het wonderlijke feit hoe Marguerite door tusschenkomst van moeder de Saumaise met korte briefjes hem in Engeland als door een bovennatuurlijke inspiratie in alle moeilijkheden had geleid, en slaagde er tenslotte in haar tot een rustige en vaste overtuiging te brengen dat Marguerite oprecht was, dat God aan haar zijn liefde openbaarde in het symbool van zijn heilig Hart. De pater had ook verschillende malen een onderhoud met Marguerite-Marie in de spreekkamer van het klooster. Eens echter was deze kamer bezet en met goedvinden van de moeder overste vond het onderhoud plaats in de stilte van den biechtstoel. Dit onderhoud duurde zeer lang. Men kan vermoeden dat het door bijzondere genade gezegend werd, en dat broeder en zuster samen waren in het groote Hart van Jezus, die zooals Hij reeds gezegd had, de drie harten samen vereenigde. Toen begonnen de kwade tongen weer te praten en aan zuster Alacoque te verwijten, dat zij zich singulariseerde door een al te lang verblijf in den biechtstoel en dat zij den pater in de war bracht door de lange verhalen van wat zij innerlijk meende te doorleven. Korten tijd later was het heele convent in de kapittelzaal te samen. In de algemeene stilte beval de ooverste zuster Alacoque voor haar neer te knielen en toen, | |
[pagina 135]
| |
op strengen toon, beschuldigde zij haar dat zij den regel overtreden had door met pater de la Colombière een langen tijd in den biechtstoel te vertoeven, zonder vooraf toestemming daartoe gevraagd te hebben en legde haar een boete op. De handen verborgen in de wijde mouwen, zat Marguerite met neergeslagen oogen en... zweeg, aldus volgend het voorbeeld van haren Beminde voor de joodsche rechters. Later verklaarde moeder Greyfié aan de zusters in afwezigheid van Marguerite, dat die toestemming wel gevraagd was en ook verleend, maar dat zij haar op de proef had willen stellen en dan wees zij haar aan als een stichtend voorbeeld voor de anderen. Zuster Alacoque scheen een tijd van physieke uitputting door te maken. Telkens werd zij ziek en naar de infirmerie overgebracht. Maar op zekeren dag kwam moeder overste met een paar zusters opgewonden de ziekenzaal binnen en zeide tot haar: ‘Alweer ziek, dat moet nu uit zijn, neem uw lakens en kussens op en breng ze naar uw cel. Daarna moet u de gewone dagorde der zusters volgen’. Zij stond op en deed zooals haar gezegd was. Daarop gelastte de overste haar aan God te vragen om in de eerste volgende vijf maanden niet meer ziek te worden, en inderdaad bracht zij dezen tijd in gezondheid door. Het lange onderhoud dat de overste met pater de la Colombière had na zijn terugkeer, had bij haar een blijvenden indruk van groote helderheid nagelaten. Hij had ook getuigend gesproken over de nieuwe devotie tot het heilig Hart. Dit is wel niet met zekerheid op te maken uit de brieven die moeder Greyfié richtte aan Marguerite-Marie, maar toch belichten deze uitvoerig de drie groote openbaringen, die Jesus aan zijn dienares gedaan had. Ten slotte had hij haar gezegd: ‘Weest u er van overtuigd dat de nederigheid, de eenvoud en de stipte gehoorzaamheid niet kunnen samengaan met de schijndeugden, evenmin kunnen zij het resultaat zijn van de bedriegerijen des duivels’. Marguerite deed geen mededeelingen over haar lange gesprekken met pater de la Colombière. Maar uit het vervolg van haar verhaal blijkt wel dat de diabolische aanvallen van | |
[pagina 136]
| |
twijfel aan haar innerlijke visioenen en wanhoop aan haar eeuwig zieleheil geen invloed meer op haar hadden. Ook was de strenge behandeling der overste de kracht, die haar omhoog stuwde op den weg door Christus aangewezen, om de gelijkvormigheid met Hemzelf te doen bereiken en haar te maken tot het reine offer voor de zonden van anderen. Moeder Greyfié wist zeer goed dat haar de leiding was toevertrouwd van een hoog begenadigde, die haar geheele bestaan geofferd had aan het lijden, om de liefde die haar geopenbaard was. De overste had dit begrepen door een hoogere inspiratie, want haar buitengewone strengheid voor zuster Marguerite-Marie kwam niet voort uit hardheid of dorheid van gevoel, zij had ingezien dat bitterheid en zelfverachting onontbeerlijk waren in dit leven van opoffering, haar door God opgelegd. En zij voelde zich getrokken tot haar met een liefde die niets had van een gewone genegenheid, doch een zuiver geestelijk medeleven was. Met een kinderlijke openhartigheid schreef Marguerite alles op uit gehoorzaamheid en bracht het geschrevene aan de overste, zooals zij vroeger gedaan had en moeder Greyfié schreef herhaaldelijk brieven aan Marguerite om haar te leiden in het zware leven, omdat zij in een brief zich beter kon concentreeren dan sprekende. Vele van deze brieven zijn bewaard gebleven. Deze toonen moeder Greyfié als een vrouw van hooge geestelijke waarde en met een helder begrip voor haar taak. In een van deze brieven schrijft zij: ‘Ik heb u al zoo dikwijls gezegd dat God Meester is over zijne genadegaven; Hij geeft ze aan wie Hij goed vindt. Het is waar dat gij Hem meer verschuldigd zijt dan vele anderen voor de genade, die Hij U geeft; omdat ik niets zie in u dat deze zoude tot u trekken, dan alleen zijn goedheid en zijn oneindigebarmhartigheid. Wees altijd nederig in een geest van eenvoud: laat Hem doen in uw ziel alles naar zijn welgevallen. Wanneer deze innerlijke verlichtingen en gaven u er toe brengen uw roeping en uw godsdienstige verplichtingen lief te hebben en te waardeeren, is het een goed teeken; evenzoo wanneer zij aansporen | |
[pagina 137]
| |
het lijden, de verachting, de verootmoediging te beminnen, stel u dan in de stemming om niets te vragen en niets te weigeren; maar neem ze aan met een liefdevollen eenvoud, het genot of de ontbering, het een of het ander op gelijke manier, omdat beide afkomstig zijn van de heilige Voorzienigheid. Ik versta daaronder niet dat dit alles u vrijstelt om aan God te vragen een volgehouden gezondheid voor den tijd dien ik vaststel volgens bijgaand bevel, onder verplichting van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Acht niet uw moeilijkheden hierover’. En dit bevel had dan ook ten gevolge dat zij in dien tijd niet ziek werd.
Marguerite-Marie zag ook den zielstoestand van personen uit haar omgeving of andere die zij kende. Zoo zag zij in den geest een haar bekende non en tevens alle zonden die zij bedreven had. En Christus gaf haar te kennen dat zij boete moest doen voor die zuster, dat zij moest lijden om de bekering te verwerven. Zij begreep dan in haar volle omvang de afschuwelijkheid tegenover Gods volmaaktheid en dit veroorzaakte haar een aangrijpend lijden, dat haar lichaam ondermijnde, maar zij wist dat dit lijden haar door Christus werd opgelegd om daardoor de vergiffenis te verkrijgen. Hij toonde haar ook de zonden die Hem het meest bedroefden en daaronder was voornamelijk het gebrek aan naastenliefde van de zusters onderling, omdat de naastenliefde haar oorsprong heeft in zijn goddelijk Hart. Hij voegde er nog aan toe dat hare devotie tot zijn heilige Moeder zijn gerechtigheid tegenover deze zusters had vertraagd. Eens gebeurde het dat zij haar geliefden Heer zag, bloedende uit vele wonden als na de geeseling, doch in toorn ontstoken, het werktuig zijner gerechtigheid in handen. Zijn schrikwekkende blik was niet gericht op de zondares maar op haar. Zij kon niet anders doen dan zich op den grond werpen, met een brandende smart door heel haar lichaam en zich zelf aanbieden om alle straf voor de bedreven zonden uit te boeten. Het lichamelijk lijden dat zij daarbij had te doorstaan, greep haar zoozeer aan dat zij uren noodig had om te her- | |
[pagina 138]
| |
stellen. Daarbij had zij nog te verdragen de aanhoudende strenge behandeling van de overste, zoo dikwijls deze meende haar de bittere spijs van vernedering en boete te moeten toedienen. Eens met haar werk bezig, zag zij plotseling voor zich een medezuster. En er werd haar innerlijk gezegd: ‘Zie deze zuster, slechts kloosterzuster in naam, die Ik op het punt sta te verlaten’. Een geweldige angst overmeesterde haar en uitgestrekt op den grond, het gezicht ter aarde lag zij langen tijd zonder zich te kunnen bewegen. Toen bood zij zich aan alle lijden te dragen als boete voor de zondares. Het gezicht van den vertoornden Heer stond dreigend als om haar te straffen. De hel scheen haar geopend en de duivel bekoorde haar tegelijkertijd om haar tot wanhoop te brengen. Zij verklaart dat zij zonder de barmhartigheid van God dezen toestand niet had kunnen dragen. Toen de rust terugkeerde was zij ziek. Een andermaal, na het avondoraison, was Christus plotseling bij haar, dragend in zijn hand een zeer zwaren last en naast Hem stond een zuster. En Hij zeide tot mij: ‘Wilt gij den last dragen mijner goddelijke gerechtigheid? Ik ben voornemens om dien te doen neerkomen op haar.’ Verschrikt viel Marguerite neer voor zijn voeten, uitroepend: ‘Verteer mij liever tot het merg mijner beenderen, dan dat deze ziel verloren ga, die U zoveel bloed gekost heeft.’ Toen zij zich wilde terugtrekken voelde zij dat zij nog slechts met behulp van haren beminde dien last kon tillen. Tegelijkertijd brandde in haar een innerlijk vuur, alsof zij er geheel door verteerd zou worden, zij werd er ziek van en kon haar bed niet meer verlaten. De gewone bloedafneming hielp niet en de dokter kon geen verklaring vinden. Eens vernam zij in haar oraison deze woorden: ‘Wilt gij mij uw hart schenken om rust te geven aan mijn lijdende Liefde, door iedereen geminacht?’ ‘Gij weet’, hernam zij, ‘dat ik geheel de uwe ben, doe met mij naar uw verlangen.’ En Hij verklaarde haar: ‘Weet je wel waarvoor Ik je zo overvloedig genade schenk? Het is om een heiligdom van je te maken en je hart tot een altaar, waarop het vuur mijner | |
[pagina 139]
| |
liefde voortdurend brandt. Dit altaar heb Ik gekozen om aan mijn eeuwigen Vader slachtoffers op te dragen met het doel Zijn gerechtigheid tot bedaren te brengen; en terwijl de menschen zondigen, Hem een eindelooze hulde te brengen door het offer aan te bieden van Mijzelf, er mede verenigende het offer van u zelf in dezelfde opoffering’. Deze groote mystieke gebeurtenis bleef voor haar in den loop der jaren een bron van geluk maar ook van kracht in boete en lijden, want nog lang moesten duren de zware offers voor de zonden van anderen. Telkens nieuwe martelingen moest zij op zich nemen om de liefde die haar hart verteerde. Het was niet enkel om de zonden van haar medezusters of van andere kloosterlingen, maar ook van zondaars in de wereld. Dit soort lijden duurde nog vele jaren voort. Vooral voor of in de dagen van het carnaval had zij zooveel te verdragen dat zij er ziek van werd, doch wonderlijk was het dan, als zij op aschwoensdag weer volkomen hersteld, de gewone dagorder van de zusters kon volgen. Telkens als de carnavalstijd naderde, voorspelden de zusters wat er met haar gebeuren ging, hoe zij eerst ernstig en gevaarlijk ziek zou liggen van uitputting en onbeschrijfelijke pijn en op aschwoensdag zou opstaan alsof er niets gebeurd was. Het zooeven aangehaalde visioen van Christus is misschien de hoogste uiting van goddelijke liefde voor zijn nederige bruid en tevens de grondgedachte van de leer der devotie tot het heilig Hart, de leer van lijden en boete als eerherstel aan God opgedragen. Met een nooit verzwakkende hardheid voor zichzelf heeft de heilige deze devotie van lijden beoefend tot den laatsten dag van haar leven. Zij heeft niet anders gedaan dan in onderworpenheid deze leer van liefde verkondigen in gesprekken en geschriften en vooral in talrijke brieven. Zelfs haar geestelijke leider, pater de la Colombière, werd gedurende zijn zware ziekte nog gestuwd in deze richting: zich te slachtofferen voor het goddelijk Hart. Moeder Greyfié bleef intusschen getrouw aan haar opvatting, dat zij zuster Alacoque met onverminderde strengheid moest behandelen door vernederingen en straffen, die haar | |
[pagina 140]
| |
op de gevoeligste punten moesten treffen. Een tweede maal verbood zij haar de communie op den eersten Vrijdag van de maand en de daarbij behoorende devoties. Marguerite gehoorzaamde zonder eenig blijk te geven van haar verdriet. In die dagen werd een nog jonge zuster plotseling gevaarlijk ziek, zoodat men voor haar leven vreesde. Alle middelen der doktoren waren vergeefsch en zij verklaarden haar toestand hopeloos. Toen Marguerite-Marie in de kapel bad voor het herstel der arme zuster, die veel pijn leed, werd haar te kennen gegeven, dat de ziekte een vergelding was van Christus, geëischt als straf voor de moeder overste, die voor de tweede maal had ingetrokken de toestemming aan Marguerite gegeven voor de communie op de eerste Vrijdag en de andere devoties ter eere van het heilig Hart. Hij gelastte haar dit aan moeder Greyfié mede te deelen. Doch de zuster aarzelde en had niet den moed dit bevel over te brengen. Zij schreef tenslotte een brief aan een andere zuster en vertelde openhartig de mededeeling die zij van Christus ontvangen had, zij vroeg om raad en hulp. Deze oude zuster die Marguerite vereerde als een toonbeeld van groote kloosterdeugd en niet als een geestelijk zieke, zooals velen deden, verbrandde den brief niet, zooals zij gevraagd had, en hij bleef behouden. Zij raadde haar aan vrijmoedig naar de overste te gaan en alles over te brengen wat zij meende vernomen te hebben. Marguerite volgde dezen raad. Moeder Greyfié, verbergend den diepen indruk die deze openbaring op haar maakte, beloofde het verbod te zullen intrekken. Toen volgde het eerste wonderlijke feit: de jonge zieke kwam plotseling bij, herkreeg haar krachten en alle levensgevaar was geweken, doch de pijnen en andere verschijnselen duurden onverminderd voort. Die toestand bleef weken onveranderd. Gedwee leed de zuster haar hevige pijnen en ongemakken en Marguerite-Marie onthield zich van alle devotieoefeningen en de communie op den eersten Vrijdag, omdat de overste nog altijd niet haar belofte om het verbod in te trekken was nagekomen. Eindelijk, door medelijden bewogen, ging Marguerite-Marie naar moeder Greyfié om haar te vragen de gedane | |
[pagina 141]
| |
belofte na te komen en het verbod op te heffen. De strenge vrouw voldeed aan haar verzoek en onmiddellijk was de zieke genezen van hare kwaal en kon volkomen hersteld haar bed verlaten. Deze wonderlijke gebeurtenis, die ook in het licht der moderne psychiatrie nog onverklaarbaar is, bracht weinig of geen verandering in de houding der kloostergemeenschap tegenover zuster Alacoque. Ook bij moeder overste veranderde naar buiten niets in haar behandeling van de stille onderdanige Marguerite.
Het was de tijd der afzonderlijke retraite; beurtelings moesten de zusters enkele dagen op haar cel in volkomen afzondering en gebed doorbrengen. Op zekeren morgen kwam moeder Greyfié op de ziekenzaal. Daar lag Marguerite-Marie klappertandend in een hevigen aanval van koorts. Zij jaagt haar weg met de woorden: ‘Ga, mijn zuster, houdt uw retraite, het is uwe beurt, ik vertrouw u toe aan de zorg van Jesus Christus, Hij moge u leiden, besturen en dat Hij u geneze volgens Zijn wil.’ Zwijgend stond zij op en ging. Het werd een feest voor haar, de Beminde kwam en zeide: ‘Zie, nu ben je geheel de mijne en overgegeven aan mijn zorg, daarom zal Ik je gezond teruggeven aan haar, die je in mijn handen gesteld heeft’. In haar levensverhaal schrijft ze: ‘Nooit heb ik een afzondering gehouden met zooveel vreugde en genietingen, zoodat ik mij verplaatst meende in het paradijs door de voortdurende gunsten en liefkozingen in een allerbeminnelijksten omgang met mijn Heer Jesus Christus, met zijn heilige Moeder en met mijn gelukzaligen vader St. Franciscus van Sales’. Doch zooveel geluk kon de arme Marguerite niet lang verdragen en het verlangen kwam in haar op naar een groote boetedoening op haar lichaam. Doch toen zij dit aan den Heer te kennen gaf, verbood Hij het, zeggende dat het verlangen naar die boete hem aangenamer was dan de uitvoering er van, omdat Hij geest zijnde, offers verlangde van den geest. * * * | |
[pagina 142]
| |
Na zijn terugkeer uit Engeland in zijn kort verblijf te Paray-le-Monial op het einde van 1679, werd pater de la Colombière door zijn overheid gezonden naar het groote Jesuitenklooster in Lyon, waar hij, zoover zijn krachten het toelieten, moest werken aan de opleiding der novicen. Men had gehoopt dat zijn longziekte in het gezonde fransche klimaat wel genezen zoude, doch het werd een volkomen teleurstelling. Na korte poozen van schijnbare beterschap stortte de zieke telkens dieper in. Om de beschermde ligging en het daardoor zachte winterklimaat van het land van Charolles, keerde de zieke in Augustus 1681 naar Paray-le-Monial terug. Hij was echter reeds zoozeer verzwakt dat hij slechts zelden voor een korte poos zijn kamer kon verlaten. Het ingetreden winterweer had een slechten invloed en herhaaldelijk moest hij bloed opgeven. Niettemin bleef hij hopen op herstel, doch altijd zóó dat hij in volledige overgave aan God, verlangde te lijden tot eerherstel volgens de oude lijfspreuk, neergeschreven in zijn boek: ‘se sacrifier sans réserve’. Tweemaal kon hij Marguerite-Marie nog bezoeken, al werd dit onderhoud meer gebed dan samenspraak. Marguerite schreef daarover in een brief aan mère de Saumaise: ‘Ik heb hem tweemaal gezien, het kost hem veel moeite om te spreken, misschien wil God zich daardoor meer genoegen en meer vrijheid verschaffen om te spreken tot zijn hart.’ De zieke was eindelijk zóó zwak geworden, dat hij de kamer niet meer kon verlaten, het spreken was bezwaarlijk, hij kon zich nauwelijks verstaanbaar maken. Men moest hem nu aan- en uitkleeden, wat voor den pater een bijzonder pijnlijk gevoel beteekende. De doktoren van Paray gaven nog een kleine hoop op genezing indien hij in zijn geboorteplaats, Vienne in de Dauphiné, kon gaan leven. De drang naar zelfbehoud eigen aan de menschelijke natuur, verloochende zich ook hier niet; met kracht klampte zich de zieke aan deze laatste hoop. Tegelijkertijd echter bleef hij zijn gewoonte getrouw, aan het goddelijk Hart het offer aan te bieden van zijn geheele persoonlijkheid. Maatregelen voor het vertrek werden in het geheim genomen en de dag vastgesteld. Er was toen in Paray-le-Monial een jong meisje, made- | |
[pagina 143]
| |
moiselle de Bisefranc, dat zich al sinds meerdere jaren onder leiding had gesteld van pater de la Colombière. Zij kende ten deele den hoogen geestelijken band, die Marguerite-Marie en den pater vereenigde. Deze had den dag van het aanstaande vertrek vernomen en bracht het nieuws over aan Marguerite in de spreekkamer waarop zij antwoordde: ‘Zeg hem dat hij zijn vertrek uitstelt, indien hij het kan zonder aan zijn overheid ongehoorzaam te zijn’, daarna verdween zij in haar klooster. Er wordt niet verhaald welken indruk dit antwoord op den zieke maakte, maar hij schreef onmiddellijk een briefje aan Marguerite om opheldering te vragen over haren raad. Toen Mademoiselle de Bisefranc dit briefje overbracht, nam de zuster een stuk papier en schreef: ‘Hij heeft mij doen verstaan dat Hij het offer van uw leven vraagt hier in dit land’. Er volgden eenige dagen van hooge spanning. Hij wist nu, dat het einde, het uur van de groote liefde naderende was, hij bereidde zich voor met al zijn geloof dit offer te brengen. In den geest van gehoorzaamheid echter meende pater de la Colombière het plan te moeten uitvoeren. Des avonds voor den bepaalden dag werd hij aangegrepen door een hevige koorts, die ongeveer een week aanhield. Op den morgen van den zesden dag had hij een zware bloedspuwing en stierf des avonds om zeven uur. Over zijn laatste dagen zijn geen bijzonderheden bewaard gebleven. Reeds om vijf uur in den morgen van den volgenden dag boodschapte mejuffrouw de Bisefranc dit overlijden aan Marguerite-Marie. Levende alleen in een geestelijke vriendschap met den overledene toonde zij geen ontroering en zeide alleen: ‘Laat overal voor hem bidden, bid zelf ook voor hem.’ De communiteit werd door moeder Greyfié tot het gebed samengeroepen. Vermoedelijk om een groote belangstelling van de buitenwereld te voorkomen, werd hij reeds den volgenden dag om tien uur begraven in den Jezuitengrafkelder onder het koor der kapel. Op dit oogenblik kwam er een glans van vreugde op het gelaat van Marguerite-Marie en zij schreef aan mejuffrouw | |
[pagina 144]
| |
de Bisefranc: ‘Wees niet meer bedroefd, roep hem aan, vrees niet, hij is machtiger dan ooit om u te helpen.’ En toen moeder Greyfié haar verwondering uitsprak dat zij geen gebeden en boetedoeningen vroeg voor de zielerust van haar geestelijken leider, zeide zij opgeruimd: ‘Lieve moeder, hij heeft ze niet meer noodig, hij kan God bidden voor ons, hij heeft een hooge plaats in den hemel door de barmhartigheid van het heilig Hart. Alleen om te voldoen voor enkele kleine nalatigheden in zijn vereering voor de goddelijke liefde, bleef zijn ziel beroofd van het zien van God, van zijn dood tot aan het oogenblik waarop zijn lichaam in het graf werd gelegd.’ Marguerite-Marie deed later veel moeite om het briefje terug te krijgen, waarop zij aan pater de la Colombière mededeelde dat Christus het offer van zijn leven vroeg in Paray. De beweegreden daarvoor kan moeilijk een andere zijn geweest dan haar nederigheid en zucht naar verborgenheid. De superieur der Jesuiten echter bleef altijd weigeren; ‘liever zou ik, zeide hij, het geheele kloosterarchief afgeven dan dit papier van zuster Marguerite’. Bij de eerste ontmoeting noemde pater Claude tegenover moeder de Saumaise Marguerite-Marie ‘une âme de grâce’. Evenzeer zou men hem zelf aldus kunnen karakteriseeren. Hij was een volmaakte volgens den regel van St. Ignatius, een eenzame in God en voor de menschen een verborgene. De verkondiger der goddelijke liefde had zijn taak voltooid en het volle offer gebrachtGa naar voetnoot1). |
|