Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
Emile Erens
| |
[pagina 643]
| |
kon zij ook dit in het geheel niet meer. Eens bracht zij twaalf uren achter elkander in de kapel door, daar zat zij zonder eenigen steun, geknield op den hardsteenen vloer, de handen gevouwen, de oogen neergeslagen. Telkens gingen er zusters kijken en altijd vonden zij haar onbeweeglijk in de zelfde houding, gelaat en handen van een geelachtig wit, een beeld van oud marmer in de stille kapel. In de goede week had men haar bespied op de slaapcel: gedurende den nacht van Donderdag op Vrijdag bracht zij haar rusttijd door op den grond uitgestrekt, het gelaat ter aarde, de armen in kruisvorm, onbewogen als een doode, voor het kruisbeeld. Uit zulke langdurige gebedstoestanden ontwaakte zij meestal, verzwakt en uitgeput, zoodat de zusters haar moesten ondersteunen of zelfs dragen, en zij slechts in staat was enkel korte woorden te spreken. Deze buitengewone dingen wekten alleen het medelijden op, en vergrootten de algemeene sympathie voor de arme zuster Alacoque. De mededeelingen, die Marguerite-Marie van Christus ontving bij zijn bezoeken, betroffen niets anders meer dan zijn heilig Hart en de liefde voor de menschen. Nu sprak Christus niet meer over lijden en offer om gelijkvormigheid te bereiken met het goddelijk voorbeeld, doch alleen maar over zijn hart van vleesch en bloed, met de Godheid onafscheidbaar vereenigd. Hij sprak daarover in wisselende beelden en symbolen en werkte de diepe beteekenis er van uit in een eenvoudige klaarheid van liefde. Marguerite-Marie zag het alles in haar geest, als een schittering die haar buiten haar zelve bracht van geluk. Doch het bleef bewaard in de herinnering en herhaaldelijk laat zij zich gaan een uitvoerig relaas er van te geven. Een paar voorbeelden mogen hier een plaats vinden. Eens na de vespers, toen de zusters nog allemaal bij elkaar waren, had zij het gevoel dat ze voor een grooten afgrond stond: telkens werd ze er voor gewaarschuwd, wat haar zeer ongerust maakte. En toen zij in het volgend oraison haar toevlucht nam tot Christus, toonde hij haar zijn heilige zijde, verklarende dat dit was een afgrond zonder bodem, dat die opening gemaakt was door een pijl zonder maat, den pijl | |
[pagina 644]
| |
der liefde, dat zij zich moest verliezen in dien afgrond om den andere te vermijden; de eerste was de woning zijner geliefden, waar zich twee levens bevonden, die van de ziel en die van het hart. ‘De ziel’, zeide Hij, ‘vindt daar de bron van de levende wateren, om zich te zuiveren en daar te ontvangen het leven der genade, die de zonde haar ontnomen had; het hart vindt er een brandoven, die haar alléén nog laat leven van liefde. Het eerste leven wordt er geheiligd, het andere verteerd. En daar de toegang klein is, moet men klein zijn en van alles ontbloot om er binnen te komen...’ Eens toen zij weggezonken was in een smartelijk verdriet, troostte haar Jesus: ‘Treedt binnen, mijn dochter, in den kostelijken bloementuin om uw bedroefde ziel te verkwikken’. Toen zag zij dat het zijn heilig Hart was, waar een groote verscheidenheid van de wonderlijkste bloemen in pracht open lag. En toen zij aarzelde om ze aan te raken, zeide Hij tot haar: ‘Gij kunt er van plukken zooveel gij wenscht.’ ‘O mijn goddelijke Liefde, was haar antwoord, ik wil geen andere dan U, gij zijt voor mij een ruiker van myrrhe, die ik altijd wil dragen in de armen mijner genegenheden.’ ‘Gij hebt goed gekozen,’ zeide Hij mij, ‘want alle andere bloemen zijn voorbijgaand in dit vergankelijk leven. Slechts de myrrhe behoudt haar schoonheid en geur, en dit leven is haar seizoen: zij bestaat niet meer in de eeuwigheid, daar verandert zij van naam.’ Een andermaal bij zijn bezoek, zeide Christus tot haar: ‘Mijn dochter, wilt gij Mij uw hart schenken om rust te geven aan mijn lijdende liefde, die iedereen veracht?’ ‘Heer, Gij weet dat ik geheel de uwe ben, handel naar uw welgevallen.’ Hij zeide tot mij: ‘Weet gij wel tot welk doel ik u zoo overvloedig genade schenk? Dat is om u te maken als een heiligdom, waar het vuur mijner liefde voortdurend brandt en uw hart is als een heilig altaar, ongenaakbaar door iets onzuivers, omdat Ik u gekozen heb om aan mijn eeuwigen Vader vurige offers aan te bieden, en zijn gerechtigheid te verzachten en Hem een eeuwige glorie aan te bieden door het offer van Mijzelf, dat gij Hem zult brengen, ermee vereeni- | |
[pagina *15]
| |
Maria, detail van Kerstgroep
Renald Rats O.F.M. | |
[pagina 645]
| |
gende het offer van uw wezen om het Mijne te vereeren'.’ Sinds dien tijd brandde in haar een zoo groot verlangen, dat zij het had willen mededeelen aan iedereen, opdat God algemeen bemind zou worden. En zij voelde zich gedwongen zich neer te werpen, het gezicht ter aarde en onder te gaan in haar nietigheid, terwijl zij Hem opdroeg aan zijn eeuwigen Vader, om aan diens grootheid eer te bewijzen... Christus openbaarde aan Marguerite-Marie niet alleen het onuitsprekelijk geluk dat zij zou vinden in de liefde van zijn goddelijk hart: alvorens haar opdracht te geven deze liefde te openbaren en aan te bieden aan de menschen, zooals Hij haar deed begrijpen, moest zij zichzelve volkomen slachtofferen, haar geheel bestaan geven aan God, omdat Christus zelf zich geofferd had aan den Vader in zijn lijden en sterven. Begeerig nam Marguerite-Marie dit lijden aan, maar zooals zij getuigt, kon zij de hevigheid ervan niet in woorden uitdrukken en werd zij gegrepen door groote aarzelingen, die haar de toorn van haar geliefden Heer deed uitboeten op onbarmhartige wijze. Terneergeslagen in onbeschrijfelijke angsten, aanhoorde zij de voorspellingen van altijd weer nieuw lijden, doch die verschrikkingen deden niets anders dan haar verlangen om zich te offeren voor de zonden van anderen, te vergrooten. Het visueele dat zij in de bezoeken van haren Heer zag met het geestelijk oog was wellicht niet het voornaamste, het meest aangrijpende, hoewel dit onafscheidbaar was van hetgeen haar getoond werd in het intellect. Het bovenstaande geldt ook voor het visioen der eerste groote openbaring, die zij spoedig van Christus zal ontvangen. Verschillende fransche biografen der heilige beschouwen deze openbaring als een imaginair of beter nog als een imaginatief visioen: deze opvatting steunt dan op de verschillende natuurlijke feiten, die daarin verhaald worden, en in deze begrenzing is die opvatting volkomen begrijpelijk. Maar deze dingen vormen niet den hoofdinhoud ervan, het groote wonder der goddelijke liefde, dat voor het geestelijk oog van Marguerite opengaat, is zoozeer overheerschend in haar mystieke uitstraling over hart en geest, dat men hier veeleer zal moeten spreken van | |
[pagina 646]
| |
een intellectueel visioen. Deze opvatting, dat het hier meer gaat om een intellectueel visioen, wordt gedeeld door Mgr. Demimuid, die in zijn uitstekende biografie der heilige zulks uitvoerig aantoont. Na zulk een intellectueel visioen was haar lichaamskracht vaak zoodanig verzwakt, dat zij als ontwakend uit een zware ziekte, langen tijd noodig had om tot het normale leven terug te keeren. Soms zelfs moest zij meerdere dagen te bed liggen, zonder dat men kon vaststellen waaraan zij leed. Dan werd de dokter van het klooster geroepen. Hij onderzocht haar met veel zorg, doch kon nooit een bepaalde ziekte vaststellen. Toen zij weer eens ziek lag na een bezoek van haren Heer en een opdracht overbracht van Christus aan de moeder overste, antwoordde deze dat zij hare onmiddellijke genezing moest vragen. Dan zou zij, zeide moeder de Saumaise, inderdaad aan de echtheid van haar opdracht niet meer twijfelen. Toen gebeurde het dat Marguerite-Marie de ziekenkamer dadelijk kon verlaten en in volle gezondheid zich aan haar overste vertoonen. Maar ook deze gebeurtenis bracht geen verandering in de houding der overheid of in den omgang met hare medezusters: het mysterie, dat haar omringde, bleef bestaan, haar leven temidden der communiteit veranderde in niets, haar volmaakte kloosterdeugden beschermde den hemelschen schat, dien zij in zich droeg, terwijl de twijfel voortduurde in haar omgeving. Maar niet alleen voor de buitenwereld, vooral voor haar eigen zelf moest zij dien heiligen schat beveiligen, en dit was zeker niet minder moeilijk in de menschelijkerwijze bedwelmende glorie harer liefde. Hij had haar immers gezegd: ‘Beschouw uzelve nooit buiten Mij, want als gij dat doet, moet Ik Mij van u terugtrekken en zal Ik nooit terugkeeren.’ Zuiver mystieken zullen dit gevaar voor Marguerite-Marie beter kunnen uitdrukken dan het hier gezegd kan worden en zoo ook verklaren den onweerstaanbaren drang der heilige om zichzelf te storten in een afgrond van vernedering, vergetelheid en lijden.
Eindelijk dan was de tijd gekomen der eerste, van wat men | |
[pagina 647]
| |
later genoemd heeft, de drie groote openbaringen van Christus, gedaan aan Marguerite-Marie Alacoque. Die gebeurde op het feest van Joannes den Evangelist, 27 December 1673, twee en een half jaar na haar intrede in het klooster en ruim één jaar na haar professie. Zoo was dan het ‘arm en nietig schepsel’, Marguerite-Marie geheel voorbereid om telkens met onderbrekingen de opdracht te ontvangen, waartoe zij vanaf haar prille jeugd was geroepen, zoowel om zelf het geheele geheim der liefde van het heilig Hart van Jesus te ontvangen alsook om die liefde te verkondigen aan de menschen. Dat dit bezoek van haar geliefden Heer een nieuwe en geheel bijzondere gebeurtenis was voor Marguerite-Marie blijkt reeds uit den aanhef van het verhaal in haar autobiografie. Den morgen op het feest van St. Jan Evangelist had zij weer wat meer vrijen tijd gekregen, en was gevlucht naar de kapel. Rechtop, den blik gericht op het heilig Sacrament, knielde zij op den vloer, onmiddellijk achter het hek, dat de zusters afsloot van het koor. ‘Ik voelde mij,’ zegt zij ‘geheel overmeesterd door zijn goddelijke tegenwoordigheid, en wel zóó hevig, dat ik mijzelve vergat en de plaats waar ik mij bevond. Ik gaf mij over aan den goddelijken Geest en mijn hart aan de kracht zijner liefde. Hij liet mij rusten op zijn goddelijke borst, waar hij mij onthulde de wonderen van zijn liefde en de onverklaarbare geheimen van zijn heilig Hart, die hij tot nu toe voor mij verborgen had gehouden. Hij opende mij dit voor de eerste maal, en wel op een zóó hevige en gevoelige wijze, dat hij mij geen enkele mogelijkheid liet om er aan te twijfelen, door de uitwerkingen die deze genade in mij had, hoewel ik altijd vrees mij te bedriegen in alles wat ik zeg, dat in mij voorvalt.’ Ziehier hoe ik meen dat alles geschieddeGa naar voetnoot1): ‘Mijn goddelijk Hart, zeide Hij mij, is zóó hartstochtelijk | |
[pagina 648]
| |
vervuld van liefde voor de menschen, en voor u in het bijzonder, dat het, de vlammen zijner brandende liefde niet meer in zich besloten kunnende houden, deze door uw tusschenkomst moet verspreiden en dat het zich moet openbaren om hen te verrijken met zijn kostbare schatten, die Ik voor u blootleg en die insluiten de heiligmakende en heilzame genade om ze terug te trekken van den afgrond des verderfs. Ik heb u gekozen als een afgrond van onwaardigheid en onwetendheid voor de voltrekking van dit groote plan, opdat alles geschiedde door Mij’. Daarna vroeg Hij mijn hart, wat ik hem smeekte te nemen, wat Hij deed en Hij plaatste het in zijn aanbiddelijk Hart, waarna Hij het mij toonde als een klein atoom, dat verteerd werd in dezen gloeienden oven, en waarna Hij het terugtrekkende als een hevige vlam in den vorm van een hart, het weer op zijn plaats terugbracht, zeggende: ‘Ziedaar, mijn geliefde, een kostbaar onderpand mijner liefde, dat in uw zijde insluit een kleine vonk van zijn levendige vlammen om u als hart te dienen en u te verteren tot het laatste oogenblik van uw leven. Die gloed zal nooit uitdooven en geen verfrissching kunnen vinden dan alleen een weinig bij aderlating, maar het bloed daarvan zal Ik zoodanig stempelen met het bloed van mijn kruis, dat die aderlating u meer zal brengen vernedering en lijden dan verlichting. Daarom wil Ik dat gij ze eenvoudig zult vragen, evenzeer om te doen wat u is voorgeschreven, als om u den troost te schenken uw bloed te vergieten op het kruis der vernedering en ook als bewijs dat de genade die Ik u nu geschonken heb, geen verbeelding is, en zij de grondslag is van al de andere, die Ik u nog zal schenken. Ofschoon Ik de wonde van uw zijde weer gesloten heb, zal u toch de smart ervan altijd overblijven, en als gij tot heden dep naam gedragen hebt van mijn slavin, geef Ik u nu dien van welbeminde leerlinge van mijn heilig Hart.’ Na een zoo groote gunst, die zoo langen tijd duurde, terwijl ik niet wist of ik in den hemel of op aarde was, bleef ik gedurende meerdere dagen doorgloeid en verrukt en geheel buiten mijzelve, zoodat ik niet in staat was, dan met uiterste | |
[pagina 649]
| |
moeite een woord te spreken, mij te ontspannen of te eten, en dat ik niet bij machte was om mijn smart te beheerschen. Dit veroorzaakte mij een uiterste vernedering en ik kon niet slapen, want die wonde, waarvan de pijn mij zoo dierbaar was, veroorzaakte een zóó hevige hitte, dat zij mij verteerde en levend deed branden. Ik voelde mij zóó vervuld van God, dat ik niet in staat was uitdrukking daarvan te geven aan mijn overste, zooals ik gewild had en graag gedaan zou hebben, welk een pijnlijkheid mij ook het uitspreken van die genade veroorzaakt zou hebben om mijn groote onwaardigheid.’... Voor haar omgeving was de pijn in haar zijde het raadselachtige teeken, dat als een levend getuigenis de echtheid van haar visioen bevestigde. Voor haar zelve echter was dit veel meer het innerlijk licht dat onophoudelijk haar geest doorstraalde, onuitdoofbaar, en elk menschelijk begrip te boven gaand. Zij zegt dat zij rustte aan de borst van Jesus en dat Hij haar openbaarde de geheimen van zijn goddelijk Hart. Deze woorden zijn niet op te vatten als een bloote beeldspraak, de heilige spreekt hier over een openbaring voor andere menschen niet toegankelijk; zij zegt in haar levensbericht dat Hij dit geheim tot nu toe voor haar verborgen had gehouden. Het moet dus iets beteekenen wat zonder een speciale genade van God voor den mensch onbegrijpelijk is. De openbaring van dit geheim was voor haar zóó overweldigend dat zij schaamte gevoelde over alles wat zij beleefd had en een grooten drang om zich in de refter voor alle zusters op de knieën te werpen om in een openbare biecht haar armzalige ziel bloot te leggen. Intusschen hernam het gewone leven in het klooster zijn loop, terwijl Marguerite-Marie nog altijd de assistente bleef van de ziekenzuster. Doch voor haar brandde, stil als de godslamp in het heiligdom, de pijnigende vlam der liefde in haar zijde: zij wist nu tot welke groote taak zij door haren Heer geroepen was, maar zonder te begrijpen HOE zij die goddelijke liefde moest verkondigenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 650]
| |
Twijfel aan de echtheid van wat zij innerlijk beleefde, zoo verklaart Marguerite-Marie hier wederom, had haar tot nu toe nooit verlaten; nu echter over dit laatste visioen was alle twijfel onmogelijk, omdat het hier meer een intellectueel dan een imaginatief visioen betreft. Oppervlakkig zou men denken dat een uitsluitend imaginatief visioen sterkeren indruk zou maken op den geest der zienares, dan een intellectueel, omdat daarbij het gevoel heviger aangedaan wordt. De groote mystieken verklaren echter dat dit niet zoo is. Behalve Marguerite-Marie getuigen dit andere heiligen; zoo St. Theresia van Avila, Catherina van Sienna en ook de moderne Lucie-Christine. Volgens deze ontroert het intellectueele visioen zóó hevig de ziel, dat elke twijfel volkomen uitgesloten is. Zij kunnen dit feit alleen vaststellen, doch geenszins verklaren aan anderen. Wanneer zuster Marguerite hier spreekt van het geheim van zijn heilig Hart dat haar geopenbaard werd, is dit niet enkel een beeld om haar geluksgevoel uit te drukken; zij doelt op een veel dieper inzicht in het goddelijk wezen van Christus, in zijn goddelijke liefde voor den mensch, de liefde van den Schepper voor zijn schepsel, gesymboliseerd in het menschelijk hart als het gevoeligste orgaan. Dit is echter theologie die buiten het bestek van dit boekje ligt.
‘Ruim twee uren’, zegt zij,’ rustte ik aan de borst van mijn geliefden Heer, en Hij openbaarde mij het geheim van zijn goddelijk Hart, wat Hij nooit te voren gedaan had.’ Hij gaf haar een grooter inzicht in zijn goddelijk wezen van liefde, als ooit te voren, maar zij tracht niet dit geheim te verklaren. De houding van moeder de Saumaise tegenover Marguerite-Marie veranderde geenszins, even streng, zelfs zonder medelijden te toonen voor den geschokten toestand van haar geheele lichaam, bleef zij alle geloof aan de goddelijke openbaring afweren en sprak enkel over de volkomen vervulling van haar dagelijksche plichten. Deze houding der overste had een terugslag op de communiteit. Er waren vele, die haar eenvoudig van groote aanstellerij beschuldigden, ook lachte | |
[pagina 651]
| |
men haar minachtend uit en hatelijke scheldwoorden moest zij van zeer velen hooren zooals: bête, stupide, visionnaire. Anderen echter hadden medelijden, maar ook dit was beleedigend voor de arme zuster; slechts weinigen toonden een echte waardeering en spraken over haar volmaakte kloosterdeugden. De gezondheid van Marguerite-Marie werd intusschen slechter, de pijn in de hartstreek bleef aanhouden en belette haar meestal een verkwikkenden slaap te bereiken; zij verheugde zich echter de belofte van haren Heer te hebben gekregen, dat deze smarten haar telkens den eersten Vrijdag der maand vernieuwd zouden worden, even hevig als de pijnen die zij moest lijden na de lange extasen. Tenslotte was zij niet meer in staat haar dagelijksche taak ten uitvoer te brengen en de overste stuurde haar naar de ziekenzaal. Doch ook de bedrust hielp niet, slechts met moeite kon zij zich verstaanbaar maken, geduldig droeg zij haar lijden als in een voortdurende meditatie. De dokter kwam en schreef verschillende geneesmiddelen voor; zij hielpen niet en veroorzaakten haar slechts benauwende brakingen en nu kon zij heel geen voedsel meer nemen. Toen zeide zij aan haar verpleegster dat een aderlating alleen haar kon helpen. De dokter echter verbood dit als zeer schadelijk. De toestand verergerde en dreigde hopeloos te worden. Moeder overste wist uit haar verhaal dat Christus als eenig hulpmiddel een aderlating had toegestaan en verzocht nu den dokter deze te laten doen. Toen gaf hij, die de zieke reeds als verloren opgaf, toestemming. Nauwelijks was het geschied of zij leefde zienderoogen op; alle benauwdheid was verdwenen en van braken geen sprake meer. De hoeveelheid afgenomen bloed was niet meer dan een kleine schelp vol. Nauwelijks was haar arm verbonden of zij voelde zich zóó sterk, dat zij wilde opstaan, de ziekenzaal verlaten en deelnemen aan een godsdienstoefening in de kapel, doch dit werd haar verboden. De bloedafnemingen volgden nu geregeld als haar pijn te hevig werd, en de medezusters, die niet afwisten van de woorden van Christus, waarbij Hij haar de aderlating toestond, begonnen den spot met haar te drijven om dit zonderlinge remedie. Maar Moe- | |
[pagina 652]
| |
der overste aan wie Marguerite het door Christus aangegeven middel had medegedeeld, kon die bespotting niet langer dulden, en toen de aderlating weder eens moest gebeuren, liet zij deze in het geheim doen door een zuster in haar cel. Nu echter bleef de wonderbare uitwerking achterwege: Marguerite, die zich met de andere zusters naar de kapel had begeven, viel daar bewusteloos neer onder de H. Mis. Want Christus wilde niet dat haar de spot harer medezusters zou bespaard blijven, hij had haar immers gezegd dat deze aderlatingen een bron zouden worden van vernedering. Alleen moeder de Saumaise begreep waarom zij ditmaal niet genezen was en haar medezusters gingen nog altijd voort met haar meedoogenloos te bespotten.
Marguerite-Marie spande nu al haar krachten in om zoo goed mogelijk het opgedragen werk te verrichten; ijverig bewoog zij zich door de witte kamers der ziekenafdeeling en uiterlijk gedwee en kalm deed zij het meest weerzinwekkende werk met de grootste zorg, maar innerlijk leefde zij met haar geliefden Heer in een zuiverheid van geluk, dat haar alle vernedering en bitterheid van het dagelijksch leven liet gevoelen als een indringende zoetheid. In dezen tijd herhaalde Christus dikwijls zijn bezoeken om haar al meer en meer in te wijden in de groote liefde van zijn goddelijk Hart. Eenige maanden na de eerste groote extase, die hiervoor beschreven werd, verhaalt zij hoe Christus bij een nieuwe verschijning haar leerde wat zij te doen had tot verspreiding der leer van het goddelijk Hart. Dit ontstellende goddelijk bezoek verhaalt Marguerite-Marie als volgt:Ga naar voetnoot1) ‘Eens, toen het H. Sacrament was uitgesteld en nadat ik mij voelde geheel en al naar binnengekeerd door een volkomen intrekking van al mijn zinnen en krachten, vertoonde zich mijn goede Meester, Jesus Christus, zich aan mij, geheel schitterend van glorie, met zijn vijf wonden, stralend als vijf zonnen, en van deze heilige menschheid schoten | |
[pagina *17]
| |
Zingend herdersjongetje, uit kerstgroep
Renald Rats O.F.M. | |
[pagina 653]
| |
overal vlammen uit, maar vooral uit zijn aanbiddelijke borst, die een oven geleek en zich openend, mij liet zien zijn zeer beminnend en beminnelijk Hart, dat de levende oorsprong was van deze vlammen. Toen was het dat Hij mij toonde de onverklaarbare wonderen van zijn zuivere liefde, en tot welk uiterste Hij de menschen beminde, van wie Hij slechts ondankbaarheid en miskenning ontving. Hij zeide mij: ‘Dat is mij pijnlijker dan alles wat ik doorstaan heb in mijn lijden; als zij ook maar eenigszins mijn liefde beantwoordden, zou ik voor luttel rekenen, alles wat ik voor hen heb gedaan, en als het kon zou ik nog meer voor hen doen; maar zij hebben slechts onverschilligheid en minachting voor al mijn ijver om hun goed te doen. Maar schenk gij Mij ten minste het genoegen tegemoet te komen, zooveel gij kunt aan hun ondankbaarheid.’ En toen ik Hem opnieuw mijn onmacht toonde. zeide Hij mij: ‘Ziedaar om aan te vullen al hetgeen u ontbreekt.’ En tegelijkertijd opende zich het goddelijk Hart er schoot een vlam uit, zóó hevig dat ik dacht er door verteerd te zullen worden, want ik werd er geheel van doordrongen en ik kon het niet verdragen, zoodat ik Hem vroeg medelijden te hebben met mijn zwakheid. ‘Ik zal uw sterkte zijn’, zeide Hij, ‘vrees niets, maar let op mijn stem en op wat Ik u vraag om u gereed te houden voor de vervulling mijner plannen. Ten eerste zult gij mij ontvangen in het H. Sacrament, zoo dikwijls als de gehoorzaamheid het u toelaat; welke versterving of vernedering het u ook moge veroorzaken, gij zult deze aannemen als onderpanden van mijn liefde. Bovendien zult gij communiceeren de eerste Vrijdagen der maand. En alle nachten van Donderdag op Vrijdag zal ik u laten deelnemen aan die doodelijke droefheid, die Ik heb willen doormaken in den hof van Olijven; deze droefheid zal u brengen in een doodstrijd die gij niet zult begrijpen, maar die zwaarder te dragen is dan de dood. Om met Mij mede te leven in het nederig gebed dat Ik toen aan mijn Vader opdroeg in al mijn benauwdheden, zult ge opstaan tusschen elf en twaalf uur om u gedurende een uur uit te strekken op den grond, het gezicht ter aarde, evenzeer om de goddelijke toorn te bedaren door barmhartigheid te vragen | |
[pagina 654]
| |
voor de zondaars als om eenigermate de bitterheid te verzachten die Ik gevoelde door de lafheid mijner apostelen, dat Mij noodzaakte hun te verwijten geen uur met Mij te kunnen waken en gedurende dit uur zult gij doen wat Ik u zal voorschrijven. Maar luister, mijn dochter, geloof niet lichtzinnig aan iederen geest en hecht er geen geloof aan; want Satan verlangt u te bedriegen; daarom moet gij niets doen zonder toestemming van degenen die u besturen; het gezag der gehoorzaamheid hebbende, zal hij u niet kunnen misleiden, want over de gehoorzamen heeft hij geen macht.’ Aldus verhaalt de heilige dit groote en glorieuze visioen, dat haar uren lang deed verstarren in extase, geknield, de oogen vastgehecht op het heilig Sacrament, in de onbewogen stilte der kapel, totdat eindelijk de zusters haar daar kwamen zoeken. Bemerkend dat haar ledematen nog altijd als verstijfd waren, trokken zij haar omhoog en sleepten haar onder verwijten en scheldwoorden naar de overste. Moeder de Saumaise ontstak in toorn over de nieuwe rustverstoring, toen zij de zusters met het arme slachtoffer zag aankomen. Marguerite viel op haar knieën, boog het hoofd en nam zwijgend al de driftige verwijten die de overste over haar uitstortte, aan. Toen de andere zusters vertrokken waren, gelastte de overste, die wel gevoeld had, dat er iets bijzonders gebeurd was, haar een volledig verslag te geven van wat zij beleefd had. Dan barstte de overste opnieuw los en herhaalde op boozen toon dezelfde vernederende verwijten, beleedigingen, terwijl Marguerite voor haar nederboog. Later moest zij haar bekennen, dat deze groote vernedering haar vervuld had met lichte vreugde en troost, als zijnde een verhooring van haar gebed. Doch Moeder de Saumaise verklaarde, dat zij niets geloofde van al wat Christus haar zou bevolen hebben, en dat zij haar streng verbood ook maar het geringste daarvan ten uitvoer te brengen; want dat was maar eigen verbeelding en fantasie. Een groot aantal der zusters ging voort met haar te bespotten en schimpwoorden toe te voegen, doch er waren er nu ook onder hen, die haar een hoogachting toedroegen, | |
[pagina 655]
| |
haar diepe ingetogenheid roemden als hooge deugd en volmaaktheid. Zooals gewoonlijk alleen met het geestelijk oog zag Marguerite wat zij met zooveel gloed beschreef en alleen innerlijk vernam zij wat Christus haar mededeelde en gebood. Maar de vlam, die plotseling uit Christus zijde was geschoten, had in haar ziel een vuur ontstoken dat niet meer doofde en haar al meer overweldigende, altijd nieuw voedsel vroeg: de liefde beheerschte volkomen haar geest. Intusschen bad zij dat haar mocht toegestaan worden alles te volbrengen wat Jezus haar opgedragen had. Bij een volgend bezoek zeide Hij tot haar: ‘Laat ze maar begaan, wat vreest gij nog als Ik vóór u ben. Hemel en aarde gaan voorbij, maar mijne woorden gaan niet voorbij. Zij zullen niet zonder uitwerking blijven’. Slechts met groote krachtsinspanning vervulde zij haar taak en maakte daarbij nog aanhoudend groote fouten, deed verkeerde dingen, waarvoor zij door haar medezusters telkens minachtend bejegend en beleedigd werd. Doch haar lichaam kon den geestelijken gloed, die Christus' pure liefde in haar ontsloten had, niet dragen, zij vermagerde en verviel in een aanhoudende koorts; aanvankelijk verzweeg zij dit alles, tenslotte kon zij zich niet meer staande houden en moest zij zich wel ziek verklaren. Weldra moest zij te bed blijven en geen enkel geneesmiddel bracht verbetering. Zij gaf slechts korte antwoorden en bewaarde verder het zwijgen, haar groote oogen stonden stil en in vrede, immers alle lijden was haar een zoetheid, die haar innig vereenigde met den Goddelijken Lijder. Behalve de onophoudelijke koorts had zij ook nog vele andere pijnen en kwellingen te verduren, waarvan haar tijdgenooten wel gewagen, doch zonder nadere aanduiding. De dokter had echter reeds verklaard, dat hij geen enkele storing in de werking harer organen had gevonden. Zij verloor vaak het bewustzijn en lag dan korten of langeren tijd zonder beweging, nauwelijks ademend. De zusters noemden dit flauwten, die haar overvielen in de groote zwakte, doch meermalen was het een extase, waarvan zij later gehoorzaam aan | |
[pagina 656]
| |
het ontvangen bevel, aan moeder overste verslag deed. Zoo had zij ook het visioen van de H. Drievuldigheid. Zij zag de drie goddelijke personen in witte kleeding, even groot, even oud en even schoon. De Vader had een groot kruis, bedekt met doornen, en daarbij al de werktuigen van Jezus' lijden. Dit kruis bood hij Marguerite aan, zeggende: ‘Ziehier, mijn dochter, Ik geef U het zelfde geschenk als aan mijn beminden Zoon’. ‘En Jezus zeide, ik zal u er aan vasthechten, zooals Ik er zelf aan vastgehecht werd, en trouw zal Ik u gezelschap houden’. En de H. Geest, die vuur en liefde was, voegde er aan toe, dat Hij haar op het kruis zou verteren door haar te zuiveren. De arme zuster echter begreep niet welk groot lijden haar onder deze symbolen voorspeld werd; maar een groote troost doorstroomde haar, die alle lijden deed vergeten. Toen zij den inhoud van dit visioen aan de overste overbracht, voelde deze niet meer den geringsten toorn; door het gezicht van de jonge zuster, die zij den dood nabij achtte, werd ze door medelijden diep bewogen. En met zachte stem zeide zij tot haar, dat zij den Heer haar genezing moest vragen en indien zij die verkreeg, zou zij gelooven dat alles wat in haar omging, van God kwam, en dat zij haar zou veroorloven te doen wat Christus haar opgedragen had, namelijk het mentaal gebed in den nacht van Donderdag op Vrijdag en de communie op den eersten Vrijdag der maand. Marguerite deed wat de overste haar opgedragen had en bad om genezing. Zooals reeds vermeld werd, ontving ook de heilige Theresa van Avila de genade van een visioen der H. Drievuldigheid onder denzelfden vorm: van drie schoone jonge mannen in witte kleeding. Aan Marguerite echter deed ieder der drie goddelijke Personen een verschillende mededeeling. In het visioen van de heilige Theresa gebeurde dit niet. Evenmin geschiedde het aan Lucie Christine die het zelfde visioen had (zie geestelijk dagboek 12 Maart 1883). Dienzelfden dag had Marguerite nog een tweede extase, waarin de H. Maagd tot haar kwam en haar mededeelde dat haar gebed verhoord was. En na vele liefdesbetuigingen zeide zij: ‘Houd moed mijn dochter, gedurende | |
[pagina 657]
| |
den tijd van gezondheid, die ik u aankondig in opdracht van mijn Zoon: want gij zult nog een langen en moeilijken weg af te leggen hebben, altijd op het kruis, gepijnigd door doornen en spijkers, gestriemd door geeselslagen; maar vrees niets, ik zal U niet verlaten, doch beschermen’. De vervulling dezer belofte, zegt Marguerite later volkomen te hebben ondervonden. Weldra volgde, tot groote verbazing, een volkomen herstel der zieke; nu kon Moeder de Saumaise niet meer twijfelen aan de echtheid van alles wat Marguerite mededeelde van haar omgang met Christus, en wat zij haar daarover had verhaald. En in een uitgebreid document schreef zij haar overtuiging neer, zij werd zóó zeer aangegrepen door dit groote wonder, dat zij zich niet in staat voelde de leiding dezer begaafde ziel alléén op zich te nemen. Hoezeer ook zelve overtuigd van een onmiddellijke geestelijke inmenging in het leven van de nederige zuster Alacoque, meende Moeder de Saumaise toch een bevestiging van haar oordeel te moeten vragen aan priesters, die door kennis van het geestelijk leven een grooten naam hadden in de stad Paray en in den omtrek. Zij noodigde eenige priesters uit een onderzoek te komen instellen in het klooster, overhandigde hun de geschriften die zij, op haar bevel, van Marguerite-Marie ontvangen had, en stond hun toe, haar te ondervragen, voorzoover zij zulks noodig vonden. In haar later geschreven levensverhaal laat zuster Marguerite nauwelijks doorschemeren hoezeer die lange ondervragingen haar pijnigden en vernederden. Zij bereikte toen een zelfverachting als nooit te voren, en onveranderd stond in haar het klare leven in God, dat Christus haar gebracht had. Toch aarzelde zij niet zich te onderwerpen aan de godgeleerden, toen zij haar verzekerden, dat het niet was de geest Gods, die haar dreef, en haar streng verboden zich over te geven aan de lange mentale gebeden. Dit was voor haar een zeer groot offer, want in de stilte, die haar meestal omringde, vergezelde haar voortdurend het geestelijk gebed in innig samenzijn met haar Heer. In de droeve verlatenheid, die nu volgde, wendde zij zich | |
[pagina 658]
| |
tot Hem om hulp en uitkomst, en Jesus gaf haar een duidelijk antwoord: zij moest zich geheel aan Hem overgeven, een zijner getrouwe priesters zou Hij haar weldra zenden, en aan dezen moest zij zeggen alwat Hij haar geopenbaard had over de vereering van zijn heilig Hart. Die priester zou haar verder bestieren zonder dat zij gedwongen zou worden te handelen in strijd met de voorschriften van haar geestelijke overheid. Marguerite-Marie ging dan naar moeder de Saumaise en bracht haar nauwkeurig over wat de innerlijke stem haar gezegd had. Maar de bijna plotselinge genezing der arme zuster Alacoque, die zij bleek en uitgeteerd voor zich had zien liggen als een stervende, vervulde nog altijd haren geest en de uitspraak der godgeleerde geestelijken had geen anderen invloed bij haar dan dat zij Marguerite-Marie verplichtte volgens haar kloostergeloften te gehoorzamen aan de gegeven voorschriften. In Paray-le-Monial was er ook een klooster van Jesuieten. Toen het klooster der Visitandines te klein werd voor de talrijke zusters, bouwden zij een groot nieuw huis. Het oude werd verhuurd aan de Jesuieten. In 1675, niet lang na de gebeurtenissen hierboven verhaald, werd als rector daarheen gezonden pater Claude de la Colombière, een man die in zijn orde een hoog aanzien bezat, niet alleen om zijn helder intellect en schitterend redenaarstalent, zijn groote eruditie en in wereldsche kringen bekend om zijn fijne beschaving, maar ook een man van strenge ascese, die behalve de verplichte beloften, ook de veel zwaardere had gedaan, die iedere Jesuiet nog uit vrije keuze kan doen. Maar boven alles had hij in het geestelijk leven reeds een langen weg afgelegd. Zooveel het hem in zijn werkkring mogelijk was, had hij zich teruggetrokken uit alle aardsche beslommeringen en in zich zelf gekeerd, zocht hij nog alleen de onveranderlijke eeuwige liefde, het leven in Christus. Weldra zou hij schouwen met een vast geloof in den afgrond van de goddelijke geheimen aan Marguerite-Marie geopenbaard, want Christus had haar gelast voor hem open te leggen al wat Hij haar had geleerd. | |
[pagina 659]
| |
Kort na zijn komst in Paray bracht pater de la Colombiere een beleefdheidsbezoek aan de overste der Visitandines; moeder de Saumaise ontving hem in de spreekkamer en liet ook al de zusters, de een na de ander, binnenkomen. Hij immers zou de buitengewone biechtvader van het klooster zijn. Toen de beurt kwam aan Marguerite-Marie werd haar weer innerlijk gezegd: ‘Deze is degene, dien Ik u zend’. Vóór zijn vertrek verzocht de overste hem op een der volgende dagen een korte toespraak in de kapel te komen houden, wat gaarne werd ingewilligd. En zoo geschiedde. De pater stond voor het hekwerk, dat de zitplaats der zusters afsluit van het koor. Onmiddellijk daarachter zaten zij geknield in breede rijen, luisterend in stille aandacht. Toen hij wegging, wilde Moeder de Saumaise hem nog een woord van dank zeggen in de spreekkamer. Plotseling vroeg hij, wie de zuster was, die op een plaats zat, welke hij aanduidde. Moeder de Saumaise ontroerde hevig, doch weer onmiddellijk was zij haar gevoel meester en antwoordde kort en luchtig: ‘O, dat is onze zuster Alacoque’. En de pater zeide langzaam: ‘Dat is een begenadigde ziel’Ga naar voetnoot1) Zulk een machtige aantrekking tusschen twee personen, die elkander nooit ontmoet hebben, is bij heilige en geestelijk levende menschen een bekend verschijnsel. In dit geval mag men aannemen dat de in de pure liefde van het heilig Hart levende ziel van Marguerite-Marie den ascetischen de la Colombière tot zich heeft getrokken. Ook de pastoor van Ars kende deze geheime kracht bij eigen ervaring en hij stelt haar vast, naar zijn gewoonte zonder diepzinnige woorden: ‘Les amis du bon Dieu se reconnaissent partout’. Jesus immers had haar bevolen zich geheel aan hem te openbaren, want die pater was zonder twijfel degene, die de Geliefde haar gezonden had. Doch Marguerite had nog geen opdracht gekregen van haar overste om dit te doen. Korten tijd later kwam Claude de la Colombière om de biecht te hooren van de nonnen voor de voorjaars-quatertem- | |
[pagina 660]
| |
perdagen. Toen het de beurt was van Marguerite-Marie, sprak zij een eenvoudige biecht en zeide niets van de geheimzinnige gebeurtenissen, die zij doorleefd had, hoezeer haar hart ook brandde zulks te doen. Doch de pater liet haar zoo niet weggaan: ‘Hij hield mij, zegt zij, zeer lang in zijn biechtstoel en sprak tot mij alsof hij alles begreep wat in mij omging’. Niettemin deed zij hem geen verdere bekentenissen, en wilde zich terugtrekken uit de biechtstoel, waarop hij haar vroeg een anderen keer terug te komen. Dit onderhoud had toen reeds ongeveer anderhalf uur geduurd, tot groote ergernis der andere zusters. Moeder de Saumaise had intusschen wel begrepen welke hooge kwaliteiten deze pater bezat. Het was haar nu duidelijk dat hij de priester was, van wiens komst Marguerite gesproken had. En zoo gaf zij haar het bevel bij een volgende biecht al haar innerlijke belevingen te openbaren; zij was nu verplicht hiertoe over te gaan. Daartegen kwam haar nederigheid in grooten opstand en zij sidderde reeds bij de gedachte aan de groote bekentenissen die zij zou moeten doen. Korten tijd daarna kwam hij terug om biecht te hooren. In den biechtstoel gekomen, begon zuster Marguerite onrustig hem mede te deelen welk een weerzin zij had, alles te openbaren en welke angst zij had om al zijn vragen te beantwoorden. Hij zeide kalm zich als een geluk aan te rekenen, dat hij haar gelegenheid gaf, wat te lijden. Toen kon zij in de erkenning Gods wil te doen, haar hart uitstorten en nederig antwoorden op de vragen die hij stelde. Hij liet niet na, waar het mogelijk was, Marguerite harde woorden toe te voegen om haar op de proef te stellen en onderzocht in het bijzonder haar onderworpenheid en stipte gehoorzaamheid. Wanneer hij haar pijnlijk kwetste, voelde hij, hoe Marguerite nietig en vernederd het bittere aannam als een troost. Na een herhaald onderzoek gaf hij haar de verzekering dat het de geest Gods was die haar leidde. Op de in waarheid nederigen en gehoorzamen immers kon de booze geest geen invloed hebben. Hij verplichtte haar met inspanning van alle kracht de voorgeschreven mondelinge gebeden der zusters | |
[pagina *19]
| |
Herder, uit kerstgroep
Renald Rats O.F.M. | |
[pagina 661]
| |
mee te bidden en zich niet te laten meesleepen in een mentaal gebed hoezeer zij zich ook daartoe getrokken voelde. Overigens kon zij zich vrij en zonder scrupule overgeven aan het oraison, zooals de geest Gods haar daartoe aanspoorde. Tenslotte schreef hij haar voor, elken dag de rozenkrans te bidden, indien dit haar mogelijk was. Over dit onderhoud sprekende in haar levensverhaal zegt zij zelf nog het volgende: ‘Toen ik hem iets openbaarde van de bijzondere liefdebetuigingen en liefdesvereeniging, die ik ontving van den Geliefde mijner ziel, en die ik hier niet beschrijf, zeide de pater mij, dat ik groote reden had om voor dit alles mij te vernederen, terwijl hij zijn groote barmhartigheid ten mijnen opzichte moest bewonderen. Maar deze oneindige Goedheid liet niet toe, dat ik eenigen troost ontving, zonder dat deze mij groote vernedering zou kosten. Die mededeeling aan hem gedaan, werd oorzaak van zeer vele vernederingen voor mij en hij zelf had veel te lijden om mij’. Doch onder de zusters was er langzaam een vijandige stemming tegen Marguerite-Marie ontstaan. Uit een soort jaloerschheid verdroeg men slecht de zeer lange samenkomsten, die zuster Marguerite met pater de la Colombière in den biechtstoel had. Hoe kon de pater zooveel belangstelling toonen voor een domme zuster als Marguerite was, een dorpsmeisje dat bijna geen studie had gedaan en verder van de wereld niets had gezien dan haar dorp Vérosvres, terwijl er onder de zusters zoovelen waren, ook uit den adel of voorname families, die jaren lang gestudeerd hadden. Men verweet haar door haar praatjes en gefingeerde visioenen den pater te misleiden, gelijk reeds zoo veel anderen vóór hem. Doch deze stoorde zich niet aan dat gepraat en bleef zijn gewone gedragslijn tegenover Marguerite volgen. Zijn verhouding tot haar was niet zoetelijk of geëxalteerd, hij vernederde en corrigeerde haar waar hij maar kon, en wat haar betreft, stond zij zoo vrijmoedig tegenover hem, dat, zoo zeide zij, iedere andere geestelijke zich zeker van haar teruggetrokken zou hebben. Hoe grievend de beleedigingen der zusters soms waren, | |
[pagina 662]
| |
zij nam ze stilzwijgend aan, vervulde hare plichten zoo stipt mogelijk en vluchtte naar de kapel om op haar knieën zich zelf te vernederen voor God. Op een morgen kwam pater de la Colombière de Mis lezen in het klooster. Toen Marguerite aan het afsluithek kwam om uit zijn hand de heilige communie te ontvangen, had zij plotseling een innerlijk visioen, dat haar vervulde met een onbeschrijflijk geluk: zij zag het heilig Hart als een brandoven in schitterenden gloed en daarin twee, andere harten. En zij hoorde de stem van den Heer, die de beteekenis van het gezicht aanduidde: ‘Zoo vereenigt mijn heilige liefde deze drie harten voor altijd’. Deze twee harten, verklaarde Christus haar verder, waren die van pater de la Colombière en van haar. Zij moest hem de groote schatten van zijn H. Hart mededeelen om de kennis en de liefde daarvan te verspreiden. En toen zij opwierp zich te voelen als een onwaardig en onwetend schepsel tegenover den vromen en geleerden priester, zeide Christus haar, dat de oneindige rijkdommen van zijn Hart haar tekort geheel zouden aanvullen. Dit vernemende verzonk pater Claude de la Colombière in een diepe vroomheid, zich beschouwende als de zwakke helper bij de taak, aan Marguerite door Christus opgedragen. Het onderhoud tusschen pater Claude en Marguerite had plaats in het schemerlicht van den biechtstoel. Daar zat de zuster, het bleeke gelaat omlijst door het tralieraampje en sprak vrijmoedig over de vele verheven dingen, die zij in haar liefde ontvangen had, terwijl de in het geestelijk leven ervaren man bewogen toeluisterde als een leerling. Zij vertelde hem ook van de vermaningen, die zij op bevel van Christus mondeling of schriftelijk moest geven aan enkele van haar medezusters, wat haar groote bitterheid en vernedering bracht van vele in haar hoogmoed beleedigden. Zij deed dat zonder veel nadenken, in woorden zooals zij haar ingegeven werden. Daarop antwoordde de pater dat zij er zich volstrekt niet aan mocht onttrekken; maar indien zij het schriftelijk deed, moest zij het briefje eerst aan moeder overste toonen en dan handelen zooals deze gebood. Maar niettemin werd de houding der nonnen steeds vijan- | |
[pagina 663]
| |
diger en grievende beleedigingen ontving zij van alle kanten; alleen had zij den troost met zekerheid te weten dat moeder de Saumaise haar zeer genegen was en overtuigd van haar oprechtheid, al gaf deze dan ook naar buiten niet altijd daarvan blijk. |
|