| |
| |
| |
Boekbespreking
Charles de Beaucourt et Ernest Mura. Les Degrés du sacerdoce. 2 volumes 1947. André Blot. Editeur.
De heiliging der priesters is altijd het voornaamste doel geweest van de ‘Franse School’ der XVIIe eeuw. Wij hebben slechts de namen te noemen als Bérulle, Condren, Olier, S. Vincent de Paul om ons daarvan te overtuigen. De invloed van deze meesters van het geestelijk leven werkt nog steeds door tot in onze tijd, waar hun leer in sommige milieu's traditioneel is geworden. Een bewijs daarvan vinden wij ook in ‘Les degrés du Sacerdoce’ van Charles de Beaucourt en Ernest Mura des Frères de Saint Vincent de Paul. Dit verdienstelijk werk is in hoofdzaak een publicatie van de ‘Retraites d'Ordination’ van Pater de Beaucourt, die echter vroegtijdig in 1904 op 36-jarige leeftijd te Rome overleed, zijn werk onvoltooid achterlatend. Deze taak was weggelegd voor Pater Mura. Verschillende hoofdstukken ontbraken, andere waren te herzien o.a. het eerste hoofstuk ‘De la vocation sacerdotale’ waarin P. Mura een dankbaar gebruik maakt van het bekende boek van Lahitton over de roeping tot het priesterschap. Ook heeft hij rijkelijk geput uit de Encycliek ‘Ad Catholici sacerdotii’ van Pius XI en de schone ‘Exhortatio ad clerum Catholicum’ van Pius X. Beide Pauselijke documenten zijn bovendien in extenso afgedrukt aan het eind van dit werk.
Verder volgen deze bladzijden tamelijk wel op de voet het Pontificaal zonder daarvan een streng commentaar te willen zijn. Het gehele werk is doorweven van nuttige wenken zowel voor hen, die zich op het priesterschap voorbereiden als voor de priesters die zich meer en meer willen doordringen van de verhevenheid en de heiligheid van hun geestelijk ambt.
Dom. J. PANSIER.
| |
Saint Anselme. Oeuvres philosophiques. Avantpropos et traduction par Pierre Rousseau. Aubier. Editions Montaigne. Paris 1947.
De philosopische gedachte van St. Anselmus is voor de meesten, die de scholastiek hebben bestudeerd slechts bekend door het z.g. ontologische Godsbewijs, hetgeen niet erg ten goede komt aan de faam van hem, die toch terecht ‘de Vader der Scholastiek’ genoemd wordt. De fameuse hoofdstukken van het ‘Proslogion’ kan men echter niet de gehele leer van den groten Kerkleraar noemen. Om daarmede kennis te maken moet men verder doordringen in diens werken. Misschien heeft het gemis aan goede vertalingen bijgedragen dat men slechts een onvolledige kennis heeft van zijn philosophisch genie. Natuurlijk is hij voor ons, die leven na de volkomen ontplooiing van de scholastiek in Sint Thomas van Aquino en Sint Bonaventura niet van dezelfde waarde als hij was voor zijn tijdgenoten. Voor hen was zijn methode geheel en al modern en op zekere hoogte een breken met het traditionele onderwijs, zoals dat tot dan toe gebruikelijk was in de kloosterscholen. Volgens ons begrip is zijn philosophische leer te veel afhankelijk van het geloof. Ook in philosophie gaat hij dikwijls te werk volgens zijn beroemd geworden adagium ‘Fides quaerens intellectum’.
Pierre Rousseau heeft van zijn philosophische werken een Franse vertaling gegeven. Deze uitgave bevat: Monologiam, Prospogion, De Veritate, De libero Arbitrio, De Concordia en De Volutate.
De vertaling van elk dezer werken wordt voorafgegaan door een aparte
| |
| |
inleiding. Zij is getrouw op het gevaar, van hier en daar wat stroef te worden. Bouchitté gaf in 1844 een vertaling van het Monologium en het Proslogion uit. Pierre Rousseau is de eerste na hem die een Franse vertaling van deze bekende werken levert.
Dom. J. PANSIER.
| |
La Maison-Dieu, cahiers de pastorale liturgique, nr. 11: Langues et traductions liturgiques, Paris; édit. du Cerf, 240 p.
Uit het aantal bladzijden dat in dit nummer aan het taal-probleem in de liturgie gewijd wordt kan men reeds opmaken dat de kwestie hier van alle kanten bestudeerd is. J. Travers levert een diepzinnig artikel over ‘het mysterie der talen in de Kerk’. J. Leclerq spreekt over het christelijk latijn als taal der Kerk. A. Martimort geeft een belangwekkend overzicht van de huidige stand van zaken; onze landgenote C. Mohrmann handelt over ‘de ontwikkeling der Franse taal tijdens de oorlogsjaren’. Enkele artikelen bezien de wetgeving en de verdere mogelijkheden van de zang in de volkstaal; een viertal bijdragen bepleiten een meer stijlvolle taal op de Kansel: A. Roguet wraakt - niet altijd terecht - uitdrukkingen als ‘de goddelijke gevangene van het tabernakel, de witte Hostie, de kleine Jezus’ enz. - Het nummer eindigt met verschillende beschouwingen over de vertaling der liturgische teksten; R. Griesemann toont in zijn artikel ‘Vertaling en mysterie-taal’ op scherpe wijze aan hoe dikwijls de moderne taal niet bij machte is de gedachte van het latijn weer te geven.
De gevolgtrekking die de Redactie uit al deze studies heeft moeten maken en welke wij geheel onderschrijven is, dat het gebruik van de moedertaal in de eredienst een mager resultaat zou opleveren zolang priesters en gelovigen niet een minimum van liturgische en bijbelse cultuur bezitten. Het is ongetwijfeld op zich zeer wenselijk dat de Kerk het woord Gods spreekt in de taal van het aanwezige volk maar de verwerkelijking van dit ideaal is aan zoveel voorwaarden verbonden dat het vermetel is, het zonder meer te propageren. Niet alleen de taal is het volk vreemd maar ook en in veel grotere mate de gedachte-wereld zelf der Kerkelijke liturgie. Verschillende moderne talen zijn bovendien zo verstoken van alle adeldom - het Frans maakt hierop natuurlijk een loffelijke uitzondering - dat zij naar het oordeel van J. Travers eerst geëxorciseerd zouden moeten worden alvorens in de Kerk te kunnen worden opgenomen. - Al met al een hoogst belangrijk nummer,
fr. P. ANDRIESSEN, m.b.
| |
Y. de Montcheul, S.J. (†), Malebranche et le Quiétisme (Coll. Théologie) Paris, Aubier, 1946, 337 p.
De schoolstrijd die rond de Collectie ‘Théologie’ ontbrand is, begint voor de buitenwereld te luwen. Wel rommelt het onweer nog wat na in de laatste afleveringen der vakbladen, maar het betreft hier voornamelijk verontschuldigingen die men aanbiedt voor de verregaandheden die men elkander in de schoenen heeft willen schuiven. Met nieuw licht te willen werpen over een oud probleem treedt het posthume werk van Y. de M. geheel in d opzet der genoemde collectie. Het is voorlopig nog een open vraag of de uiterst rechtse vleugel der Thomisten haar wantrouwen ook jegens deze studie zullen handhaven; uitgesloten lijkt het ons niet.
Malebranche heeft stelling moeten nemen tegen het Quietisme, toen Pater F. Lamy zich voor de befaamde kwestie van de zuivere en belangeloze liefde op de werken van de vrome Oratoriaan beriep. Hierdoor zag Malebranche zich gedwongen aan te tonen dat Lamy zijn bedoelingen verkeerd verstaan had en dat hij niets voelde voor diens quietistische uiteenzettingen der zuivere liefde. Tot nu toe heeft men gemeend dat Malebran- | |
| |
che's inmenging in het vraagstuk der zuivere en belangeloze liefde een voorval van weinig betekenis is geweest in het leven van de geleerde Cartesiaan, dat hij voor alles filosoof was en zich weinig met de theorie van het geestelijk leven inliet. Het is de verdienste van Y. de M. het tegendeel te hebben aangetoond. Malebranche had een eigen spiritualiteit waarvoor hij leefde en streed.
Y. de M. geeft blijk de werken van Malebranche grondig bestudeerd te hebben. Toch laat zijn werk na lezing een gevoel van onvoldaanheid achter. Dit komt zeker voor een groot deel hierdoor dat de auteur niet de gelegenheid gehad heeft zijn werk te voltooien en in een slotbeschouwing zijn definitief oordeel over Malebranche te geven Maar er is meer: wat heeft het voor nut, vraagt men zich af, de lezers binnen te leiden in een spiritualiteit die hoe meesterlijk ook van opbouw, geheel berust op een theologische en philosophische dwaling? Het ontgaat ons hoe de schrijver hiermee zijn doel, een synthese van Augustinus en Thomas in zake de leer der bovennatuurlijke liefde, heeft willen bereiken.
fr. P. ANDRIESSEN m.b.
| |
La Passion de Notre Seigneus, prononcé par Maistre Jehan Gerson. - Librairie Plon, Paris. 1947, in 4o, 134 bl.
Deze prachtige preek van Gerson, de kanselier van de Parijse Universiteit, verschijnt als eerste werk in een reeks ‘Textes Mystiques’. De uitgave is uiterst verzorgd en zeer fraai, de mooie preek waardig. Dom G. Frénaud, monnik van Solesmes, geeft een eenvoudige, goede inleiding, juist voldoende om de preek te kunnen genieten, terwijl een woordenlijst aan het einde de enkele oud-franse woorden, die enige moeilijkheid kunnen geven, bevat.
Gerson heeft zijn gehoor gedurende zes uren weten te boeien; met dien verstande echter, dat men na een preek van vier uur in den morgen, in den middag terugkeerde om het tweede deel te horen. Het kleine franse versje aan het begin geeft duidelijk het thema aan:
‘A Dieu s'en va et a Mort amère
Jhésus véant sa doulce mère;
Si devons bien par pénitence
De ce deuil avoir remembrance.’
De gehele preek beweegt zich als om drie polen: den lijdenden Christus, Zijn bedroefde Moeder, het berouwvolle gehoor.
De lezing is ook voor ons nog een waar genoegen.
fr. VINCENT TRUYEN, m.b.
| |
P. Henricus Koenders, O.C.R.: Concordantiae S. Regulae, B.P.N. Benedicti. Westmalle 1947; Tilburg, Abdij Koningshoeve.
Pfiffner: Die Regel des Heiligen Benedict. Benziger Verleg, Einsiedeln - Zürich 1947.
Het eeuwfeest van den dood van Sint Benedictus is aanleiding tot verscheidene uitgaven van zijn Regel, die wij zeker wel de kostbaarste reliek van den Heilige kunnen noemen en die in vroegere tijden ook voor velen buiten de kloosters een bron van geestelijk leven geweest is. P. Koenders spreekt in zijn inleiding van ruim 1000 uitgaven sedert het eind van de 15de eeuw. Iedere uitgave biedt zeker haar eigen voordelen. Zo is in de uitgave van P. Koenders de uitgebreide en overzichtelijke Concordantie een kostbaar hulpmiddel voor verdere studie.
De Duitse vertaling van D. Pfiffner, prior van Einsiedeln is meer op het
| |
| |
grote publiek ingesteld; een korte, goede inleiding en verschillende aanhangsels met meer wetenschappelijke aantekeningen en bibliographie, verhogen de waarde van de vertaling.
fr. VINCENT TRUYEN, m b.
| |
I. Dom Philibert Schmitz: ‘Geschichte des Benediktinerordens’. Ins Deutsche uebertragen von Dr. P.L. Räber O.S.B. Verlaganstalt Benziger und Co. AG. Einsiedeln-Zürich 1947.
II. Sancti Benedict ‘Regula Monachorum’, edita cura D. Philiberti Schmitz - Editions de Maredsous 1946.
De Duitse vertaling van de ‘Histoire de l'Ordre de S. Benoît’ van D. Schmitz, waarvan het eerste deel verschenen is in een zeer fraaie uitgave is niet enkel een vertaling, aangezien de tekst en de voetnoten enigszins zijn herzien en bijgewerkt met het oog op den lezerskring, die deze vertaling zal vinden. De kleine veranderingen brengen echter volstrekt geen wijziging in den eersten opzet: een geschiedenis te geven van de gehele Orde van Sint Benedictus, of juister gezegd van alle kloosters die de Regel van Sint Benedictus als grondslag van hun leven genomen hebben. Hetgeen in een geschiedenis vooral naar voren zal komen, is de uitwendige zijde van het kloosterleven, de activiteit naar buiten, invloed op die beschaving en de wereld; het inwendige leven en de gehele activiteit waarop het kloosterleven ten slotte gericht is, behoort niet tot het terrein van de geschiedenis. Toch valt het te betreuren, dat de schrijver hierop niet meer gewezen heeft, en dat hij het belang van een figuur als St. Benedictus van Aniane, of van een klooster als Cluny in dit opzicht miskend heeft. Het is waar, dat het koorgebed in Cluny overladen was, dat St. Benedictus van Aniane te weinig oog had voor de verschillen, die iedere kloosterfamilie moet bezitten en kenmerken, maar het uiteindelijk belang van deze en andere uitingen in de Benedictijnse geschiedenis is dit, dat zij weer duidelijk getoond hebben, waar het zwaartepunt van het leven van den monnik moet liggen, n.l. in den dienst van God door het koorgebed. ‘Nihil Operi Dei praeponatur’ zegt St. Benedictus. En al maakt de invloed van de Ierse en Schotse monniken de zonen van Sint Benedictus tot missionarissen van West- en Midden Europa, al maken de ligging, de vele schenkingen en de invloed van vorsten en bisschoppen of de drang der tijden hen tot de grote bevorderaars van de beschaving in de vroege Middeleeuwen door onderwijs, landbouw en ambachten, dit alles is slechts franje aan het
Benedictijnse kleed, een overvloed, die voortkomt uit den rijkdom van den dienst van God en van het inwendig leven. Deze opvatting van de Benedictijnse geschiedenis ontbreekt aan het werk van D. Schmitz, en ondanks de omstandigheid dat zijn informatie aangaande de feiten altijd betrouwbaar en juist is, doet het in dit opzicht veel onder voor de geschiedenis der Benedictijnen van Dom Hilpisch, die op vele andere punten zeker de mindere is.
De Regel van Sint Benedictus, waarvan D. Schmitz een zeer goede en practische uitgave verzorgd heeft, spreekt, naar het ons voorkomt, een taal die niet geheel overeenkomt met zijn geschiedenis der Orde. Het is waar, dat elk leven, dat op dien Regel steunt, den naam van Benedictijns leven kan dragen, en dat de Regel een zekere activiteit toestaat en voorziet, maar het blijft ook waar, dat die activiteit volgens den Regel bijzaak moet blijven.
Wat betreft de uitgave van den Regel heeft D. Schmitz zeker den besten weg gekozen, volgens den huidigen stand der onderzoekingen, om Codex 914 van S. Gallen tot basis te nemen. Een kostbare concordantie van alle woorden van den Regel en een goede inleiding, verhogen de waarde. Jammer dat deze zeer verzorgde uitgave ontsierd wordt door enkele ernstige drukfouten.
fr. VINCENT TRUYEN m.b.
| |
| |
| |
Patrick O'Carroll, C.S.Sp.: Consecration to the Immaculate Heart. - Cork, The Mercier Press 1946. 90 blz.
Het is reeds vaak gezegd: de noden van onzen tijd zijn allereerst van geestelijken aard, en daarom moeten zij ook met geestelijke middelen bestreden worden. Een dier middelen, en zeker niet het geringste, is ons zeer nadrukkelijk door den hemel ter hand gesteld: het is de devotie tot het Onbevlekte Hart van Maria. En van hoe groot belang deze godsvrucht voor onzen tijd is, kunnen we opmaken uit het feit dat Z.H. de Paus Pius XII de H. Kerk en de gehele wereld heeft toegewijd aan het Hart van Maria. Degenen die er wat meer van willen weten kunnen we verwijzen naar het boekje van Pater O'Carroll. In enkele korte hoofdstukken vindt men er de geschiedenis dezer devotie, haar wezen en grondslagen. Een devoot en nuttig boekje.
J. MEEUSEN O.S.B.
| |
Marcel Ferry: Vierges comtoises. Besançon - André Carl, éditeur, 1946, in 4o, 160 p.
Dit prachtige werk bevat een rijke en gevarieerde collectie artistieke uitbeeldingen van de H. Maagd, zoals men die kan bewonderen in de oude provincie Franche-Comté, die gelegen is in het Oosten van Frankrijk, en ten Oosten begrensd wordt door de Jura-keten en Zwitserland, ten Zuiden door La Bresse, terwijl zij ten Westen en ten Noorden grenst aan Bourgogne, Champagne en de uitlopers van de Vogezen. Reeds uit de eenvoudige opsomming der grenzen van Franche-Comté, kan men de verschillende invloeden afleiden, die zich daar in de loop der tijden op de ontwikkeling van haar kunst deden gelden. Zeer nauw en haast onafgebroken in de geschiedenis van het oude Bourgogne betrokken, heeft deze provincie, voordat zij eerst veel later bij Frankrijk werd ingelijfd, verschillende bestuurders gekend: Karel de Grote en de Karolingers, het Heilige Romeins-Germaanse Rijk, de Groothertogen Philip I de Stoute, Jan zonder Vrees, Philips de Goede en Karel de Stoute, die ook over de Nederlanden regeerden. Vervolgens Karel V en Philips II. Besançon, de hoofdstad der provincie, kende ook de heerschappij van den Hertog van Alva. Na lange tijd ‘een vrije Rijksstad’ te zijn geweest, wordt zij omstreeks het midden van de 17de eeuw, een Spaanse stad, maar niet voor lang: Lodewijk XIV verovert Franche-Comté en door de vrede van Nijmegen in 1678 wordt de provincie voor goed Frans.
Dit vluchtige Geschiedkundige overzicht toont voldoende aan van hoeveel belang het werk van Ferry kan zijn, vooral ook voor Nederland.
Zoals de ondertitel aanduidt handelt het boek over ‘de verering en de beelden van de H. Maagd in Franche-Comté, en vooral in het bisdom van Besançon’. Deze verering was zeer verspreid en vurig, zodat in het midden van de 17de eeuw de Benedictijn Dom Gody er zich over verwonderde, ‘Que la Vierge ait un si grand règne dans un si petit Comté’. Kort te voren in 1630 was er een werk verschenen, geschreven door een bewoner van Comté, een werk dat lange jaren, en tot in de 19de eeuw veel opgang heeft gemaakt: ‘La triple Couronne de la Mère de Dieu’, van Pater Poiré S.J.
Een historische inleiding brengt ons allereerst op de hoogte van de voornaamste vormen, die deze verering in de loop der eeuwen aannam. Daarna neemt de schrijver ons mee naar de verschillende pelgrimsoorden van de H. Maagd in Franche-Comté, gegroepeerd volgens de verschillende streken: ‘Pays-Bas’, Vogezen, in de hoogvlakte en de bergen, waarvan ons een zeer duidelijke kaart, in half-relief, een gemakkelijk en prettig overzicht biedt. De uitstekende uitvoering verdient overigens een bijzonder woord van lof.
| |
| |
de twee geographische kaarten stellen den lezer in staat zich een duidelijke voorstelling te vormen van de ligging der vermelde heiligdommen, terwijl het bijschrift bij elke afbeelding verwijst naar de plaats, waar er in de tekst over gesproken wordt. Dit is buitengewoon praktisch en aangenaam voor den lezer.
Het tweede hoofdstuk, dat ook het grootste is, toont ons ‘Maria met het Kindje’ in Franche-Comté. De ontwikkelingsgeschiedenis van de kunst in deze provincie wordt er chronologisch behandeld onder verschillende titels, die zowel het karakteristieke van den tijd uit artistiek oogpunt aanduiden, als de verschillende invloeden, die zich achtereenvolgens deden gelden: de Franse invloed (15e-16e eeuw), de buiten- en binnenlandse scholen 15e-16e eeuw), de kunst van Troyes in Champagne, de Vlaamse beeldhouwkunst, de Italiaanse invloed, de kunst van de Elzas, van het Rijnland, Zwitserland en Duitsland; dan volgt de Renaissance in Italië (16e eeuw), Vlaanderen en Franche-Comté. Deze provincie verzet zich tegen een allesoverheersende invloed van de Renaissance in de 16e en 17e eeuw; men ziet dit aan wat er van de Gothiek is overgebleven en aan de plaats die de schilderkunst van Franche-Comté inneemt tussen de Renaissance en de klassieke kunst.
Deze klassieke kunst (17e eeuw) wordt vervolgens besproken met haar verdere ontwikkeling in de 18e eeuw en zo komen wij aan het moderne tijdvak, waarmede de schrijver deze zeer mooie en leerzame schildering van de kunst in Franche-Comté besluit.
Dan blijft er nog over, de verschillende werken, die betrekking hebben op een bepaalde periode uit het leven van de H. Maagd, achtereenvolgens na te gaan: van haar onbevlekte ontvangenis, haar kinderjaren en die van haar Zoon, van diens Lijden, haar laatste levensjaren; tenslotte de H. Maagd, onze Moeder. Dit alles wordt behandeld in de vier laatste hoofdstukken.
Zo is ons dan, in zijn geheel en op zeer systematische wijze, geboden alles wat Franche-Comté bezit aan heiligdommen en kunstwerken, die betrekking hebben op Onze Lieve Vrouw. Ook verdient opgemerkt te worden, dat dit wetenschappelijke en goed gedocumenteerde boek rijk verlucht is met afbeeldingen, die soms zelfs een gehele bladzijde beslaan, zodat de lezing ervan een genot is voor den geest en een lust voor het oog.
Men mag den schrijver en zijn uitgever wel danken, dat zij de kunstgeschiedenis van Frankrijk met zo'n mooi werk verrijkt hebben, waaraan men slechts zeer ruim succes kan toewensen, want dat verdient het ontegenzeglijk.
DOM LOUIS BERGERON
| |
Pierre Croidys: Guy de Larigaudie. Paris, Plon 1947, 244 pages.
Hier wordt ons een nieuw boek geboden over een verkenner, die zich sinds kort een naam verworven heeft: ‘Guy de Larigaudie, le chevalier de la Foi et de l'avonture’ door Pierre Croidys. Dit werk is niet overbodig geworden door hetgeen reeds verschenen is over dezen jongen held van de verkennerij, die volkomen zijn doel bereikt heeft: een voorbeeld te zijn voor zijn mede-verkenners. Zijn prachtige ‘Etoile au grand large’ geeft ons zijn gedachten waardoor wij zijn schone ziel leren kennen; ‘Larigaudie’ van Jean Vaulon geeft ons eerder een portret dan een levensbeschrijving en veronderstelt de verschillende levensomstandigheden van Guy's leven eerder bekend dan ze ons te verhalen. Hier vinden wij - waarop wij nog wachtten - een volledig leven vanaf zijn prille jeugd tot aan zijn heldheftige dood in Mei 1940.
Dat de schrijver goed zijn doel bereikt heeft, wordt ons bewezen door enige passages uit een brief van Madame de Larigaudie, Guy's moeder, geplaatst aan het begin van dit boek: ‘Vous retracez magnifiquement ses
| |
| |
voyages, mettant bien en relief le côté spirituel de son âme, ce grand amour de Dieu, qui ne le quitte pas, qui le préserve des chutes malgré de vives tentations. Je vous remercie d'avoir si bien parlé de notre fils, de sa belle âme, de ses qualités, qui font de lui un si grand exemple pour tous...’ Men kan slechts een zeer ruime verspreiding toewensen aan een boek, dat men kan lezen als een boek vol avonturen maar dat tegelijk de geest verheft als een heiligenleven.
DOM L. BERGERON
| |
Piet van Veen: ‘Paulus, de zwoeger Gods’, uitgegeven bij J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik.
Een boek over een heilige kan men - dunkt me - waarderen omdat daarin het leven en werken van den heilige sterk en objectief wordt weergegeven, of omdat daardoor den schrijver een gelegenheid geboden werd eigen heilige inzichten - van betekenis - prijs te geven.
Het boekje van Piet van Veen, dat zeer goed is uitgegeven, ligt tussen beiden in.
Het volgt - bijna op den voet - de handelingen der Apostelen voor zover het Paulus betreft, terwijl het echter 't zakelijke sterke relaas der Schrift doorbreekt met gewoon menselijke opmerkingen die soms subjectief aandoen en waarvan men zich weleens afvraagt of ze waar zijn.
Uit de teksten laat de schrijver hier en daar aardig een trek van Paulus oplichten, maar diepe treffende gedachten ontbreken toch.
Het gegeven lijkt niet verwerkt, en de bedoeling de Schrift - door 'n zekere concretisering - nader tot den mens te brengen niet geheel geslaagd.
Redenen waarom de lectuur van dit boekje soms irriteert.
N.A. NOëL
| |
Prof. Dr. Titus Brandsma O. Carm.: ‘De groote heilige Teresia van Jezus’, geïllustreerd, 256. bldz. - Uitgeverij het Spectrum, Utrecht, Brussel.
Als heiligenbeschrijving kan dit werk van Dr. Titus Brandsma niet op bizondere wijze geprezen worden. Al geschiedden de bijwerking en de verbetering van het onvoltooid oorspronkelijke ook nog zo eerbiedig en in noodzakelijke gevallen alleen, zij brachten - hoe kan het anders? - schade toe aan de eenheid van bouw, stijl en opvatting. Maar bovendien, er zit weinig gloed in deze bladzijden, er is nergens een karakterbeelding, die om haar scherpe lijn bijblijft, geen bezielend getuigenis, noch onvervaarde uitdaging. Het is goedmoedig vroom proza, dat zelfs bij de verdrukking van een Sint Jan van het Kruis en van Teresia zijn kalmte bewaart, weinig kans biedt tot voortgezette aandacht, doch stilletjes voorbijvliedt aan de geest en het gemoed van den lezer.
En toch misschien niet of ten dele gelezen zal dit boek als bezit hoogst waardevol worden beschouwd en bewaard. En terecht. Niet alleen omdat het een treffend document is uit een tragisch en tevens heldhaftig vaderlands verleden, maar vooral omdat het de herinnering opwekt aan een der schoonste priesterfiguren en dapperste vaderlanders, en zo aandoenlijk bewijst, hoezeer de grote, heilige Moeder van de hervormde Carmel leefde in hoofd en hart van dezen gemartelden Carmeliet. Want zozeer was hij door deze grootheid en heiligheid bevangen, dat hij zich nauwelijks rekenschap gaf van de onmogelijkheid zijner hagiografische onderneming ter harer ere.
Dat dit onvoltooide handschrift derhalve bijgewerkt en in het licht gegeven is door zijn leerling en ordesgenoot Dr. Brocardus Meyer, stemt
| |
| |
dankbaar jegens de Orde, die daartoe opdracht gaf, en jegens den bewerker, die met die moeilijke opdracht zich vereerd voelde. Want tegelijk met de volledige beschrijving van zijn leven, die al reeds op waardige wijze werd ingeleid door de voorlopige schets van Aukes, bewaart het een man van zeldzame vroomheid en heilige werkijver tot een verheven voorbeeld in onze gedachten.
M. MOLENAAR M.S.C.
| |
C.C. Martindale S.J.: Heiligen trekken door de eeuwen, uit het Engels vertaald. - Sheed en Ward, Brussel, Dekker en Van de Vegt N.V., Utrecht, 1947, Nijmegen, 139 bldz.
De bekende Engelse bekeerling Pater Martindale verzamelde in dit boekje kleine schetsen van heiligen, oorspronkelijk geschreven ten gebruike voor de microfoon van de B.B.C. Deze ‘praatjes’, zoals de schrijver zijn schetsjes ootmoedig noemt, bevatten vooral, maar niet uitsluitend, het uiterlijk verloop van deze heiligenlevens: hun innerlijke bronnen worden in een eindbeschouwing vermeld. ‘Ik wilde concreet zijn, data opgeven, alles in kleuren en geuren vermelden om den man (voor zover dat in een kwartiertje mogelijk was) ten voeten uit en levend voor U uit te beelden’. (bl. 134).
De keus dezer heilige voorbeelden was overdacht: zij bedoelde aan te tonen, dat heiligheid geen kwestie is van tijd, nationaliteit of stand: vandaar dat de voorbeelden genomen werden uit verschillende landen, standen en beroepen en uit alle grote perioden der geschiedenis toe nu toe.
Zo'n kenschetsing - in uiterst kort bestek - van een dikwijls aan grote daden en merkwaardige inzichten boordevol leven is een moeilijke schrijverstaak: zij werd volbracht met een even knappe als boeiende bevoegdheid. En wat door de rapheid verloren moest gaan aan psychologische uitdieping van het strikt persoonlijke in elk behandeld geval, werd in de eindbeschouwing voortreffelijk aangevuld door de vermelding van het altijd aanwezige in elk waarachtig katholiek heiligenleven.
Wat bizonder weldadig aandoet in dezen hagiograaf is zijn hartelijke verbondenheid met de geestelijke nood der tijdgenoten, zijn onvervaarde oprechtheid en zijn werkelijkheidszin, die voor het ideaal bezielt, maar terdege de moeilijkheden telt, waarmede ook deze helden, die mensen waren, te worstelen hadden.
M. MOLENAAR M.S.C.
| |
Robr. Mortier: De triomf van den Gekruiste, evangeliespel, herziene uitgave. Geo Verraes-Pattyn Meenen, 1946.
Robr. Mortier: De Koning der Joden, kerstspel. Raf. de Cock, Roeselare 1947.
Pater Mortier S.J., schreef hier twee evangeliespelen over de twee hoofdmomenten van Christus' leven: Zijn Geboorte en Dood, om de straling van het goddelijk koningschap van den Heer te laten schitteren uit de vervolgingen van zijn vijanden zelf. Hierbij laat hij het evangelisch verhaal tot een dramatische eenheid en gebondenheid samengroeien in het historisch perspectief der handelende hoofdfiguren der gebeurtenissen. Deze bewerking getuigt van een diep doorschouwend inzicht in het gegeven, dat, verwonderlijk handig, een zeer waarschijnlijk voorkomende tooneelschikking heeft verwezenlijkt. Daarbij heeft hij zijn apologetische bedoelingen behendig weten in te strengelen. Ook dat kunnen we geslaagd heeten, al moeten we voorbehoud maken voor de krachttoer uit het vierde bedrijf, derde tooneel (de samenzwering der farizeeërs omtrent den lijkroof). De opeenvolging der tooneelen heeft bizonder geslaagde scenische effecten bereikt. Zelfs worden gewaagde tegenstellingen aangedurfd, die getuigen van scheppend
| |
| |
vermogen. Misschien is niet alles tot effene klaarheid en evenwicht uitgegroeid, zoodat de tooneelen niet altijd de passende wederzijdsche verhoudingen hebben.
De Triomf heeft reeds zijn speelbaarheid bewezen. Inderdaad, het is goed gebouwd in zijn groote verscheidenheid en knappe samenstelling. Daartegenover is de Koning der Joden minder uitgewerkt, uitgegroeid, omdat het stuk minder gevuld en gestoffeerd is, en meer een novelle is gebleven. Ook is dit kerstspel niet gerijpt tot poëzie, die bij ontstentenis van een volgehouden dramatiek, de aandacht zou opgehouden hebben door het idyllische van den ‘Kerstnacht schooner dan de dagen’. De sinistere figuur van Herodes den Kindermoordenaar beheerscht te sterk het tooneel en de verbeelding, om de aanminnige glorie van het koningskind te laten stralen uit de ster boven Bethlehem. Het conflict is te eenzijdig opgebouwd.
Voor de twee stukken geldt, dat Christus nergens op den voorgrond treedt en toch moet hij alles beheerschen met zijn onzichtbare aanwezigheid, omdat hij is gesteld in signum cui contradicetur. We moeten wel zeggen dat de conflicten meer dogmatisch en zakelijk zijn, dan persoonlijk en menschelijk. Het gaat om Christus, den geliefde Meester, en de minne om Hem houdt de spanning hoog. De dramatiek echter groeit niet uit de complexiteit der karakters en der menschen.
De taal is sterk bewerkt; de zorg, die er aan besteed werd, is voelbaar. De poging om de uitdrukking van woord en wederwoord te ballen tot kracht en snedigheid, moet geslaagd heeten, al is de stugheid van dialoog niet altijd overwonnen. De taal die voor velen te Vlaamsch zal lijken is niet altijd tot natuurlijke frischheid, spontaneïteit en wijding uitgevloeid. Spijtig ook dat de bijbelsche sfeer niet werd geschapen door de bijbelteksten, die uit eerbied integraal worden geciteerd in het oostersch perspectief van taal en beeld en hemel te plaatsen.
Sluiten we met den wensch dat dit stuk, dat op het eerste zicht voor liefhebberijtooneel lijkt geschreven, door vakmenschen worde gespeeld, om toe te laten dat de dramatische spanning der dialogen en de gewaagde opeenvolging der tooneelen tot een hooger uitbeeldingsvermogen zou gevoerd worden.
A. AMPE S.J.
|
|