Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 600]
| |
Fr. van Oldenburg Ermke
| |
[pagina 601]
| |
Zijn vader had die woorden gelezen, hardop, met sterke stem. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal niet sterven. Gelooft gij dit? Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, die in de wereld komen zou’. En hij had zich verbaasd over de geestkracht van zijn vader en diens onwankelbaar geloof en zich getroost gevoeld en gesterkt op zijn beurt. Zijn moeder leefde, al was zij ook gestorven. En haar geluk was te groot dan dat zij, die achter bleven, treuren mochten. Maar hoe weinig was er van dit geluk te zien op dit starre, door de dood als uitgeblust en ontluisterd gelaat! Op aarde restte er van haar niets dan een herinnering, die door de aanblik van dit dode, verstijfde en kille lichaam slechts verstoord kon worden en vertroebeld. ‘O dood, waar is uw zegepraal?’ Híer was zij en ze scheen volledig vernietigd! En er was een geloof nodig, zo groot als dat van zijn vader, om niet te wanhopen en zich af te wenden met een vloek! Neen, Johan de Witt was geen kind meer, maar toch nog te weinig man om zijn moeder te kunnen missen en ongeschokt te staren op wat de dood met het leven doet, het vernietigend met een volstrektheid, welke schijnbaar geen twijfel over laat. Maar in zijn vader was geen twijfel, maar volle zekerheid. Hij had vol liefde en toch rustig en volmaakt beheerst zijn vrouw getroost in de bittere ure van het afscheid, haar gesproken over de eindeloze barmhartigheden Gods, haar leidend aan de hand tot aan de drempel, die geen sterveling levend overschrijdt. Daarna had hij haar de ogen toegedrukt zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken. ‘De Here heeft gegeven; de Heer heeft genomen!’ Voor wie dit woord een zekerheid is, heeft generlei troost meer van node. Maar op hoeveel leed en teleurstelling wordt deze zekerheid gewonnen? Johan de Witt was geschrokken, toen hij het gezicht van | |
[pagina 602]
| |
zijn vader zag, niet omdat het anders was dan op andere dagen, maar juist omdat het zozeer en zo volkòmen zichzelf gelijk was gebleven. Dit was meer geweest dan hij verdragen kon en hij had willen schreien en vloeken, die zelfbeheersing, die strakke gelijkmoedigheid en zelfverzekerdheid van zijn vader willen tarten en breken, als het kon. Maar te zeer was hij diens mindere dan dat hij dat gedurfd zou hebben. Zo'n vader kon men alleen maar gehoorzamen en navolgen. En hij had zijn tranen terug gedrongen, zijn smart verbeten. ‘Moeder is dood’, had hij gezegd, - en maar heel even had zijn stem gebeefd - ‘en gelukkig!’ Toen was het dat Vader de Bijbel open sloeg en las. En zijn stem scheen door te dringen tot over de grenzen van het leven, vergezellend zijn vrouw op haar laatste reis en in de eenzaamheid en het duister des doods. Donkere schaduwen vulden de hoeken van het vertrek. Eén enkele kaars gaf nog een pover licht. ‘O God, leer mij toch tijdig, hoe ik sterven moet’, bad Johan de Witt...
‘Ik zelf wil het hout uitzoeken voor de kist’, had Vader de Witt gezegd, toen hij heen ging, zijn zoon met de dode alleen achterlatend in het kille huis in de Grote Kerk's buurt. In de houttuinen liep hij peinzend rond tussen de hoog opgestapelde delen, planken en balken. De handel in eikenhout had zijn vader en hem rijk gemaakt. Eikenhout geeft stevigte aan een huis. Het had ook stevigheid geschonken aan de welvaart van het huis de Witt. Maar wat baat welvaart, wanneer de dood zijn deel eist? Dan is eikenhout nog alleen maar goed voor een kist. Jacob de Witt keek uit over de rivier, waarlangs hem zijn welvaart toegedreven was. God verlaat hem niet, die op Hem en in eigen kracht vertrouwt. Die wijdheid van hemel en van water had van jongaf zijn hart veroverd. Het water had hem rijk, de hemel hard gemaakt. Geen geluk zo bestendig, of de hemel rooft het ons. | |
[pagina 603]
| |
Hard was zijn geloof en hard zijn karakter, ‘hard als de eiken delen’, waarin hij handelde. De verzekerdheid des heils, het zekere weten, door God te zijn uitverkoren, - een zekerheid hem door eigen welvaart en rijkdom mede en op tastbare wijze geopenbaard, - maakte hem het leven makkelijker noch gelukkiger, want zwaar is de last voor hem, die niet bukt dan voor God alleen. - En dan valt het bukken voor God des te zwaarder! - De avond viel. Het licht werd wit en glansloos, stralend alleen nog boven de rivier, maar met een matte glimlach als van parels. ‘Dit rest mij’, zei hij zich, ‘de rivier en mijn rijkdom. En voor háár die paar planken van het beste hout’.
De begrafenis was een gebeurtenis voor het nijvere Dordt. Die hele morgen zwegen de zagen der talloze zagerijen, zweeg ook het gehamer op de scheepstimmerwerven en waren alleen de klokken aan het woord. De winkels hadden hun luiken gesloten. En zelfs de schoenmakers hadden hun schootsvel afgelegd. Een lage lucht neigde naar regen. Maar langs heel de weg, die de stoet nam, stonden de mensen in dichte rijen, de mannen met hoeden en mutsen in de hand, vele vrouwen met de zakdoek tegen de betraande ogen. Anne de Witt was een goede vrouw geweest. Men wist geen kwaad van haar. Maar diezelfde avond nog reisde Jacob de Witt naar Zweden af. - Het leven stelde zijn eisen, afgunstig op iedere dag, ieder uur. En het graf kan wachten. - |
|