Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
Dr G. Gorris s.j.
| |
[pagina 468]
| |
Protestanten pas in 1835 overgenomen. Toen was het hun duidelijk geworden, dat hun pogingen om de openbare school protestants te houden gefaald hadden, en toen stelden ook zij de eis: een eigen protestantse school voor het protestantse kind. Daarvóór hadden zij, onder leiding van de streng orthodoxe Groen v. Prinsterer niet verder willen gaan dan het openbare onderwijs gehandhaafd zou blijven, doch dit gesplitst in katholieke, protestantse en andere gezindte-scholen. Met behoud dus van het regeringsmonopolie, het bestuur over de scholen enz. Toch worden in de zeer uitgebreide literatuur over de schoolstrijd zoo goed als uitsluitend de Protestanten voorgesteld als de kampioenen voor vrijheid van onderwijs. Feitelijk zijn zij echter van ongeveer 1806 tot 1835 alleen opgekomen voor een zuiver protestantse openbare staatsschool; eerst daarna werd de eigen vrije school ook hun ideaal. Een hoogst enkele keer wordt ook wel op de bezwaren der Katholieken onder Willem I gewezen en de gegrondheid daarvan erkend, doch overigens wordt de actie der laatsten geheel verzwegen en alleen die der Protestanten beschreven. Zo b.v. bij J. Kuiper (Gesch. v.h. Christel. L.O. in Nederland). Daarin worden Groen en Da Costa als eerste groote strijders voor de vrije school voorgesteld, maar Le Sage zelfs niet genoemd. Ook aan Wouters en Visser (Gesch. v.d. Opvoeding en het Onderwijs in Nederl.) is Le Sage volkomen onbekend, voor hen is Groen de ‘ziel van de tegenstand tegen de wet van 1806’. En er bestaat zelfs een bibliografie over de schoolstrijd in Nederland van letterlijk duizenden boeken, boekjes, brochuren en artikelen, waarin geen enkel van de honderden artikelen, protesten en voorstellen van Le Sage vermeld wordt en waarin zijn naam zelfs niet wordt genoemd. Of dit alles naar recht en waarheid is geschied zullen wij thans in grote trekken nagaan.
Als eerste en voornaamste uitvloeisel uit zijn hoofdbeginsel beschouwde de kampioen voor godsdienstvrijheid Le Sage: de vrijheid van onderwijs. Honderdmaal wijst hij op dit noodzakelijk verband en men zou kunnen zeggen: dag aan | |
[pagina 469]
| |
dag heeft hij dit denkbeeld er bij het katholieke volk ingeheid. Dit is nu wel gauw en kort gezegd, maar daarmee heeft men er geen idee van hoe over-boordevol hij was van deze overtuiging; daarvoor moet men zich jarenlang met heel zijn oeuvre vertrouwd hebben gemaakt. Het beste is het misschien nog zó duidelijk te maken: Le Sage heeft 58 delen geredigeerd van de Godsdienstvriend, 5 van de Ultramontaan en 12 van de Cath. Ned. Stemmen (zijn overige periodieken en geschriften komen hier minder in aanmerking) en deze heeft hij voor een groot deel zelf volgeschreven, terwijl hij het met de strekking van hetgeen hij van anderen opnam, in hoofdzaak moet eens geweest zijn. Welnu, in deze 75 delen, over 30 jaar verspreid, komt de onderwijskwestie, misschien niet in elke maandelijkse aflevering ter sprake, maar dit is zeker: op enkele jaren na komt ze in elk van die 75 delen tot tien- en tientallen van keren toe op het tapijt, nu eens in grote, principiële uiteenzettingen, dan weer in kleinere artikelen of in alarmerende berichten, of in protesten, van hemzelf of anderen, tegen gevallen van gewetensdwang op school of in aanmoedigingen en opwekkingen tot actie en meedoen aan petities enz. En als wij bedenken, dat hij het nooit kan hebben over de godsdienstvrijheid, die hij toch zo dikwijls aanroert, of als eerste gevolg daarvan wordt de onderwijsvrijheid opgeeist; dat hij niet kan spreken over Indifferentisme, Protestantisme, Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en zo veel andere onderwerpen, waarbij men het niet eens zou verwachten, of de vrijheid van onderwijs wordt er weer bijgehaald, dan kan men gerust zeggen, dat hij ontelbare keren, dertig jaar lang, de noodzakelijkheid om het recht op eigen vrij onderwijs te veroveren, er bij zijn nog zo onwennige geloofsgenoten als een fundament heeft ingemetseld, waarop het gehele gebouw van hun emancipatie moest berusten. Met volle recht kon hij in 1840 wan zichzelf getuigen, dat de Godsdienstvriend reeds meer dan 20 jaar (dus toen hij nog pas in opkomst was) vrijheid van godsdienst en onderwijs verdedigd en gereclameerd had. Reeds in de eerste delen van zijn Godsdienstvriend sinds 1818 wijst hij met een soort heilige afgunst op het heilzame | |
[pagina 470]
| |
werk van de Broeders der Christelijke scholen in Frankrijk, en zelfs in Zuid-Nederland, waar het nog niet door de Regering onderdrukt was. Naar aanleiding daarvan slaakt hij de vurige verzuchting: ‘Moge ook de arme Catholyke jeugd onzer noordelyke provincien eenmaal, mogt zy spoedig dit onuitsprekelyk voorregt genieten! Wy hebben immers vryheid van Godsdienst, en zou daartoe niet voornamelyk de Christelyke opvoeding der jeugd behooren?’ Onmiddellijk daarop plaatst hij een, waarschijnlijk ingezonden, artikel Over de Noodzakelykheid der Godsdienstige Opvoeding en weldra volgt dan een openlijke oorlogsverklaring door hemzelf: Een Woord aan alle Catholyke Ouders. Daarin adviseert hij de ouders om hun kinderen op dagen dat op de scholen Bijbellezing en -uitleg was voorgeschreven, thuis te houden. En opnieuw uit hij de wens, dat toch spoedig in de noordelijke provinciën katholieke scholen mochten worden opgericht. De wet verleende immers volkomen vrijheid van godsdienst? Welnu, daarop steunend meent hij dat de oprichting van parochiescholen, vooral op het platteland, heel gemakkelijk zou vallen; hij belooft een algemeen plan daartoe te zullen publiceren. In een volgend deel van de Godsdienstvriend drukt hij het beloofde plan voor parochiescholen af, dat door een ons niet nader bekende opsteller was ingezonden. Dan volgt spoedig de volledige vertaling van een circulaire der Congregatie De Propaganda Fide, waarin de Ierse bisschoppen worden aangespoord de kinderen weg te houden van scholen, waar protestantse Bijbellezing en -uitleg is voorgeschreven, en eigen katholieke scholen op te richten. Iets verder krijgen zijn lezers de uitvoerige brieven en vermaningen van de bisschop van Troyes in Frankrijk voorgelegd, waarin op het bestrijden van de godsdienstloze school (want daar was het schoolwezen anders ingericht dan hier) wordt aangedrongen. Uit het Frans geeft hij een artikel van Lamennais in dezelfde geest Over het Regt van het Gouvernement aangaande de Opvoeding; enige jaren later verklaart hij, dat ‘onze regtvaardige Koning’ het verzoek om eigen scholen niet zal af- | |
[pagina 471]
| |
wijzen, als het hem eerbiedig wordt voorgesteld en kort daarna schrijft hij een artikel, dat betoogt: ‘De stelling dat het Gouvernement een uitsluitend regt op het openbaar onderwijs heeft, en hetzelve naar zijn willekeur regelen en besturen kan, is ten eerste Anti-catholyk, ten tweede Anti-constitutioneel’Ga naar voetnoot1). Dit was zeker kras genoeg gezegd, al was het uitgedrukt op volkomen korrekte toon. Maar de zakelijke inhoud bracht hem in de gevangenis: dit artikel was een der voornaamste beschuldigingen tegen hem. Dit zijn slechts enkele hoofdmomenten (want er is veel meer) van zijn strijd tegen de ‘gemengde’ school uit de eerste 7 à 8 jaar van zijn schrijversloopbaan. Door gemengde school verstond men de school, waar kinderen van alle gezindten dooreen, werden opgenomen; zij heette daarom ook, eenheidsschool, en door de politiek der regering was zij praktisch de enig bestaande. In de nu volgende periode van 1825 tot 1830 ging de Staat verder en nam ook de opleiding van de aanstaande katholieke priesters onder haar onmiddellijke controle: het noodlottige Collegium Philosophicum moest daarvoor dienen. In de petitiebewegingen van 1828 en 1829, die zo krachtig door Le Sage werden bevorderd, verklaarde hij, dat wat de adressen ook mochten vragen, bij die der Katholieken altijd moest vooropgaan: vrijheid van godsdienst en onderwijs. In de daarop volgende staat van oorlog met België, van ongeveer 1830 tot '35, is hij opmerkelijk gematigd in zijn aanvallen op de gemengde school; dan roert hij dit punt veel minder aan. Maar vanaf het begin van zijn Cath. Ned. Stemmen in 1835 haalt hij zijn achterstand in en steeds drukker en dringender worden zijn protesten en zijn eisen. Trok niet zijn artikelenreeks over De gevaarlyke Strekking van ons Onderwys zó zeer de aan- | |
[pagina 472]
| |
dacht, dat ze afzonderlijk in brochurevorm moest worden uitgegeven? Een andere keer wordt de tirannie der schoolopzieners aan de kaak gesteld. Hij dorst zelfs schrijven: ‘Nooit zal men er in slagen om den afkeer der Catholyken van het suprematiestelsel en het onderwys-monopolie te verminderen. Wie anders spreekt, bedriegt de gouvernementen: hij is een ongeneesbare dwaas of hun heimelyke vyand’. Zo gaat het door, talloze malen; de eis: katholiek onderwijs voor het katholieke kind blijft het eerste punt op zijn politiek program: ‘De kwestie der vryheid van onderwys, zo roept hy uit, is voor het geloof en voor de deugd van het opkomend geslacht een kwestie van leven of dood; het is de groote levenskwestie’. Een half jaar vóór zijn dood richt hij nog eens een vurige oproep, die als het ware zijn politiek testament mag heten. Hij betreurt, dat dikwijls zijn pogingen om tot een algemeen petitionnement te komen, zijn tegengewerkt; daaraan schrijft hij het mislukken toe van de bemoeiingen der aartspriesters en Noord-Brabantse vicarissen, die een meer rustige en minder luidruchtige methode hadden gevolgd. Maar nu het nutteloze daarvan was gebleken, heft hij opnieuw de leuze aan: Een algemeen petitionnement der Katholieken; dat alleen kan uitkomst geven. Over de zaak waren allen het eens; over de wijze van optreden om het doel te bereiken bestond verschil; maar zeker stond Le Sage in zijn mening om een massale openbare actie te voeren niet alleen. Dit recht op eigen vrije scholen was voor hem, wij zeiden het reeds, het eerste uitvloeisel uit de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van godsdienst. Het was een ‘onwaardeerbare vryheid, zonder welke de vrijheid van godsdienst onbestaanbaar is’. Tal van malen komt hij op dit verband terug; het onderwijsmonopolie der regering is strijdig met de vrijheid van godsdienst en geweten. Met diepe verontwaardiging vraagt hij: ‘Is het met eenig denkbeeld van regtvaardigheid overeen te brengen, dat onder een grondwet, die volkomene vryheid van godsdienstige begrippen waarborgt, Catholyke Ouders verpligt zouden zyn, om hun kinderen naar scholen te zenden, alwaar die geloofsbegrippen, onder het huichelend mom | |
[pagina XI]
| |
Schuh
| |
[pagina 473]
| |
van verdraagzaamheid en algemeen Christendom, verguisd en bespot worden?’ Dat Le Sage volkomen gelijk had met te wijzen op het gevaar, dat het katholieke kind liep in zijn geloof, op de gemengde school, kunnen wij hier achterwege laten. Genoeg zij het er aan te herinneren, dat de openbare school sinds haar inrichting in 1806 aanvankelijk een streng protestants karakter vertoonde, doch allengs werd beheerst door de verlichte tijdgeest, die een ‘Algemeen Christendom’ boven geloofsverdeeldheid propageerde, hetgeen feitelijk neerkwam op onverschilligheid ten opzichte van de Goddelijke Openbaring, en alleen onderricht in de zedeleer aanprees: ‘een deugdzaam leven in de gemoedelijke beoefening der rechtvaardigheid’, of m.a.w. een rationalistische moraal, zonder dogma's, en in veel gevallen positief anti-katholiek. Tegen beide strekkingen ging achtereenvolgens zijn strijd. Wij laten nu in het midden, dat hij ook op de gevaren wees aan het middelbaar onderwijs onder het staatsmonopolie verbonden en zelfs herhaaldelijk aandrong op het toestaan van een eigen Katholieke Universiteit.
Ziedaar het komplete onderwijsprogram van Le Sage, dat hij zijn leven lang aan de zijnen heeft voorgehouden en voor welks verwezenlijking hij tot het einde gestreden heeft. Eerst alleen; daarna, althans wat het princiep betreft, tezamen met anderen. De afgescheiden Gereformeerden en de orthodoxen binnen de Hervormde Kerk, begonnen, vooral onder leiding van Groen, pas sinds 1835 te ijveren voor aparte vrije scholen voor Protestanten en Katholieken. Doch was men het over het princiep eens, over de wijze waarop de oplossing gezocht moest worden, heerste tot nu toe verschil van mening. Groen, voor zoover althans deze ongrijpbare politicus te vatten is, was zijn actie begonnen met te ijveren voor het bestaan van slechts één schooltype, n.l. de staatsschool, deze echter niet meer. ‘gemengd’, doch gesplitst naar gezindten. In beide gevallen bleef de overheidsschool de enige, waaraan recht van bestaan werd toegekend. Thans traden, na de Afscheiding der Gereformeerden in 1834, deze laatsten op naast | |
[pagina 474]
| |
Groen voor christelijk onderwijs, doch zij ijverden voor een eigen vrije school naast de staatsschool en toen pas sloot ook Groen zich tenslotte bij hen aan, maar deze oplossing van het omstreden vraagstuk was reeds 20 jaar door Le Sage voorgesteld en voorgestaan. Hij was, gelijk wij zagen, de eerste, en lange tijd ook de enige, die reeds sinds 1820 dit systeem als mogelijk aanprees en als recht opeiste. En op de duur is dit ook door de voorstanders van het monopolie als billijk erkend; het werd aanvaard in de grondwet van 1848; toegepast, zij het dan onder nog zeer bezwarende voorwaarden, in de onderwijswet van 1857; het bracht eindelijk na 100-jarige strijd, wat het lager onderwijs aangaat, volkomen bevrediging. In een historische terugblik zegt Le Sage eenmaal zelf: ‘Tot in 1835 waren het alleen de Catholyken, welke die onvervreemdbare vrijheid als een geheiligd vaderregt reclameerden’. Hij was niet alleen de eerste; hij was ook lange tijd, althans in het openbaar, de enige. Pas in 1825, toen Van Sasse van Ysselt in het Parlement optrad, vond hij in deze een even vurige en ijverige medestrijder voor het recht der ouders op de godsdienstige opvoeding hunner kinderen. Ook een enkele nog vereenzaamde stem als die van Thorbecke dorst voor dit recht reeds in 1829 op te komen. Daarbij voegden zich dan, zoals gezegd, in 1835 de gelovige Protestanten, en in 1840 het schitterende katholieke driemanschap Van Bommel, Van Vree en Broere. Welke de verdiensten van Le Sage zijn in deze aangelegenheid, die van zo overgroot belang is voor godsdienst en huisgezin, kan slechts in het juiste licht gesteld worden, als wij de schoolstrijd van dit gezichtpunt uit beschouwen. En niet alleen met woord en pen, maar ook metterdaad, heeft hij reeds in het begin van de jaren '20 de theorie, voor zo ver toen mogelijk, in praktijk trachten te brengen door zijn kindergesticht te Loosduinen, waar hij ‘huisonderwijs’ liet geven, en door zijn plan tot stichting van een onderwijscongregatie van Broeders. Doch dit is een andere historie. |
|