Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
Emile Erens
| |
[pagina 433]
| |
Het klooster heeft in den loop der eeuwen geen belangrijke wijzigingen ondergaan; het is alleen mooier geworden in zijn grijzen ouderdom en kreeg daardoor een rustige stemming. Aan al wie het gegund is het slot binnen te treden, toont men de cel die door de heilige bewoond werd. Deze is nu, wat eigenlijk zeer te betreuren is, veranderd in een kapel; ware zij ongerept gebleven, dan zou men waarschijnlijk zich dichter genaderd voelen tot het leven van deze door de Goddelijke liefde verheerlijkte vrouw. Op den datum van haar intrede werd het klooster bestuurd door de eerbiedwaardige moeder-overste Hiëronyme Hersant; deze was gekomen uit het klooster van de Visitation de la rue Saint-Antoine van Parijs, waar zij in haar jeugd geruimen tijd samen had geleefd met de later heilig gesproken medestichteres moeder de Chantal en had aldaar gedurende 20 jaar den heiligen Vincentius à Paulo als directeur. De novicemeesteres onder wie Marguerite kwam te staan, zuster Thouvant, was een oude zuster, die reeds bij de oprichting van het klooster mede werd gezonden naar Paray en 44 jaar in het klooster was. Toen zij nog novice was en 16 jaar oud, kwam in het klooster ook moeder de Chantal, en als door een goddelijke voorlichting getroffen, legde zij de hand op het hoofd van het jonge meisje, zegende haar, zeggend, dat men deze novice moest temperen in haar vrome aspiraties en oefeningen, vooral wat betreft het geestelijk gebed; zij had voorzien dat zij veel invloed zou hebben op den waren Salesiaanschen geest van het klooster. Aldus was de levende kracht der oude stichters zuiver bewaard gebleven in deze gemeenschap en kon Marguerite dan ook bij haar intrede zeggen: ‘Ik gevoelde dadelijk in mijn geest gegrift, dat dit huis van God een heilige plaats was; dat allen die het bewoonden heilig moesten zijn; dat men heilig moest zijn tot elken prijs, dat men daarom alles moest opofferen zonder eenig voorbehoud’. In den eersten tijd vervulde haar een groote vreugde die straalde over haar gelaat. Zij voelde zich als zwevende in deze verlichting na den innerlijken grooten strijd dien zij doorleefd had. Want zij had nu alleen maar te doen wat haar voorgeschreven werd, het onaangename was voor haar een | |
[pagina 434]
| |
even groote voldoening als dat waar haar hart naar uitging, zooals een lang verblijf in de kapel. Toen ook werd Marguerite 's morgens telkens gewekt door een stem die zij innerlijk vernam, maar die haar scheen luide te klinken in haar cel, zeggende de eerste woorden van een psalm zooals: Dilexisti justitiam en het overige van dit vers; een andere keer: Audi filia et vide, of ook: Gij hebt herkend uw pad en uw weg, mijn Jeruzalem, huis van Israël, maar Ik zal u bewaren op al uwe wegen en u nooit verlaten’. Zij verstond niets van het Latijn en ging dus tot haar meesteres om haar over te brengen wat zij hoorde. Wat die zuster haar antwoordde wordt niet vermeld, doch haar verwondering over de vreemde mededeeling van de jonge novice liet zij geenszins blijken. In de oogen van Marguerite waren vooral de oudere zusters reeds bijna heiligen, die door een leven van boete en gebed een mystieke hoogte van vereeniging met God in het mentaal gebed bereikt hadden. Zij vroeg dus aan haar oude meesteres die door de heilige Jeanne de Chantal was aangewezen als een bijzonder begenadigde ziel, hoe zij het oraison moest doen. Deze was verwonderd dat dit meisje van een zeldzame vroomheid, zoo zichtbaar gloeiend in haar oogen, op haar leeftijd van 23 jaar het innerlijk gebed nog niet scheen te kennen, want in haar nederigheid wist zij het groote geheim van haar samenzijn met Christus volkomen te verbergen. Toen gaf zij haar het schoone antwoord: ‘Plaats u voor God als een doek, dat klaar staat in afwachting van den schilder. Mettez-vous devant Dieu comme une toile d'attente devant le peintre’. Zij begreep haar meesteres niet, doch onmiddellijk werd haar inwendig gezegd: ‘Ik zal het u leeren’. Toen aan de zusters het onderwerp van haar oraison was opgegeven en zij in de kapel knielden, legde de Meester haar uit, dat het doek haar ziel voorstelde, waarop Hij wilde schilderen alle trekken van zijn lijdend leven dat geheel verloopen was in liefde en ontbering in afzondering en opoffering tot het einde: dat Hij dit beeld in haar ziel zou uitbeelden na haar gezuiverd te hebben van alle smetten, nog achtergebleven van de gehechtheid aan aardsche dingen, aan eigenliefde of liefde tot de | |
[pagina 435]
| |
schepselen. Met deze groote onthulling voor Marguerite's leven schonk hij haar ook een alles overweldigend verlangen om zijn liefde te beantwoorden in de volkomen overgave van zichzelf. Een nog ongekende gevoelskracht doorstroomde haar geheele wezen. Als door een hooger licht beschenen zag zij voor zich haar verdere leven, elk offer dat zij brengen kon, scheen haar te klein om uitdrukking te geven aan haar geluk. ‘Op dit oogenblik ontblootte Hij mij van alles, en na aldus mijn hart geheel geledigd te hebben, ontstak Hij daarin een zoo vurig verlangen om Hem te beminnen en voor Hem te lijden, dat Hij mij geen rust meer gaf’. In dezen toestand van opwellende liefde vormde zij plannen de meesteres te bewegen haar grootere boete en zelfkastijding te veroorloven, doch zij deelt daarvan haar meesteres nog niets mede, hoezeer zij anders gewoon was haar voor alles vooruit verlof te vragen. Toen openbaarde zich aan haar de heilige ordestichter Franciscus van Sales. In een innerlijk visioen zag zij hem duidelijk vóór zich met een strenge uitdrukking op het gelaat en hij zeide haar: ‘Hoe nu, mijn dochter, denkt gij aan God te behagen door de grenzen van de gehoorzaamheid te overschrijden, die de voornaamste steun en grondslag is van deze organisatie, dit zijn niet de boeteplegingen’. Daarna had zij nooit meer den moed om op zulk een verzoek terug te komen. Marguerite had nu begrepen dat de volkomen gehoorzaamheid ook eischte, dat zij niets anders wenschte dan wat de regel voorschreef, dat zij zelf niets moest verlangen wat de regel niet voorschreef. Zij herinnerde zich bovendien dat zij haar eigen wil had afgestaan aan den Meester. Hij wilde die gehoorzaamheid vooral aan den regel boven alles, zelfs boven zijn eigen verlangen en onderworpen streefde de uitverkorene van Christus er naar in een oprechte zelfverachting te zijn de minste der communiteit. Zij was zich klaar bewust, dat zij met haar bijzondere begenadiging gebleven was de onwetende, de ijdele, de naar de aarde genegene die zij vroeger was te Lhautecour. Zoo leefde zij verborgen temidden der talrijke zusters, zooals zij meende zonder eenige aandacht te trekken. Toen de tijd van twee maanden verlopen was, werd haar het | |
[pagina 436]
| |
habijt der orde gegeven. Op 25 Augustus 1671, den feestdag van den heiligen koning Lodewijk had de ceremonie plaats in de kapel. Daarbij waren ook aanwezig haar moeder en broeder Chrysostome en de oom, pastoor van Verosvres. Marguerite schreef en onderteekende eigenhandig de acte in het daarvoor bestemde register, inhoudende de verklaring dat zij uit eigen beweging en zonder dwang het besluit tot het religieuze leven had genomen. De acte vermeldt verder, dat zij den naam ‘Marie’ bij den hare voegde en zij dus voortaan in het klooster genoemd werd zuster Marguerite-Marie Ga naar voetnoot1). Bij deze plechtigheid hadden haar houding, haar bewegingen, haar gelaat de uitdrukking van een zóó groote zuiverheid en vrede en bijna extatische schoonheid, dat de zusters erdoor ontroerd werden. Alles geschiedde zonder eenigen schijn van overdrijving of exaltatie, in soberen eenvoud als ware de nieuweling geheel alleen geweest nederig overgeleverd aan haar liefde tot Jezus. En er werd haar innerlijk medegedeeld door Christus, dat dit nu de tijd was hunner verloving. ‘Vervolgens liet Hij mij begrijpen, dat Hij op de wijze van de meest hartstochtelijke geliefden mij gedurende dezen tijd zou laten genieten de innigste zoetheid zijner liefkoozingen. En inderdaad deze waren zóó buitensporig dat zij mij geheel buiten mij zelve brachten’. Onophoudelijk vervolgde Hij haar dan ook met de gaven die de arme Marguerite-Marie overmeesterden. Wat kon een arm schepsel als zij was, doen tegen de macht van den Schepper? Bedroefd en vol angst dat zij zich zou onderscheiden onder de andere zusters, smeekte zij dat Hij zijn liefde zou temperen en aanpassen aan hare zwakke krachten. Doch zij kon reeds niet meer verbergen voor haar omgeving het geluk dat haar soms geheel onverwachts werd geschonken. Niet slechts op haar stille cel of bij het geestelijk gebed in de kapel maar ook in de gangen vond men haar als buiten zich zelf neergebogen op de knieën, overal scheen zij het goddelijk be- | |
[pagina 437]
| |
zoek te ontvangen. Dit alles veroorzaakte haar een groote droefheid en zij schaamde zich zeer voor moeder Hersant en voor de novicemeesteres. Nauwelijks was het oraison begonnen of zij werd gegrepen door een geestelijke zoetheid die zij niet in staat was met woorden uit te drukken; het was alsof zij medegevoerd werd in een strooming omhoog, waar Jezus haar tot zich trok in een eeuwig geluk. Zij moest woorden gebruiken van gewone verliefden maar dan in de zuiverste beteekenis om eenigermate het onuitsprekelijke van haar geluk te benaderen. Wanneer zij des morgens na afloop van den tijd van het oraison moest uitleg geven van haar meditatie over het opgegeven onderwerp, stond zij beschaamd voor haar meesteres en kon niets uitbrengen, want nauwelijks wanneer het gebed begonnen was, overweldigde haar de genade van den Beminde zoozeer, dat zij zich willoos moest overgeven. De in het geestelijk leven zoo ervaren novicemeesteres stond hier voor een onoplosbaar raadsel. Deze nieuweling was in alles een voorbeeld van nederigheid maar vooral van gehoorzaamheid, vervuld van den echten kloostergeest als een oudere zuster, die wist dat ze in niets zich mocht onderscheiden van de anderen en zich in de gemeenschap ongemerkt moest verliezen. Hoe kon deze ingetogene nu juist het omgekeerde doen? Zij begon haar met groote strengheid te behandelen, en zeide: ‘Voortaan gaat gij met de werkzusters de gangen vegen en daarbij uw gebed doen, dat zal u op de aarde houden’. Doch het hielp niet. Evenzeer als in de kapel overmeesterde ook hier de zelfde liefde en er kwam niets terecht van eigen gebed en overweging. Wat kon zij, arm en nietig schepsel, doen tegen de goddelijke overmacht, tegen de onweerstaanbare liefde van haar Beminde? Ook moeder Hersant bleek de toestand van Marguerite onverklaarbaar. Zij had wel begrepen met haar grote ervaringen dat in Marguerite zich iets openbaarde wat haar geheel overheerschte en haren wil te boven ging. De verstandige vrouw bleef streng haar wijzen op elke buitensporigheid, maar goedig en zacht trachtte zij al het vreemde zonder eenigen ophef voorbij te gaan, iets ziekelijks kon zij in haar | |
[pagina 438]
| |
echter niet ontdekken noch minder een neiging tot hoogmoed. Onderwijl liep de ambtstijd van moeder Hersant ten einde. Zij werd opgevolgd door moeder Françoise Marie de Saumaise op Hemelvaartsdag 1672. Hoewel niet tot den adel behoorende, stamde deze overste uit een der aanzienlijkste families van Dijon, waar zij reeds vele jaren in het klooster der Visitatie had doorgemaakt. Zij stond bekend als een bijzonder vrome zuster, die in de Christelijke mystiek een groote kennis verworven had. Ook was zij zeer intelligent en scherpzinnig en wist met kracht en beleid op te treden waar dit noodig was. Evenals moeder Hersant had zij de H. Jeanne de Chantal nog gesproken, toen deze het klooster in Dijon bezocht. Aan de oudere zusters aldaar had de heilige voorspeld, dat deze jonge zuster van 16 jaar die nauwelijks haar geloften had afgelegd een geestelijke rijpheid bezat ver boven haar leeftijd en dat zij later zou zijn één der uitmuntende krachten in de leiding der orde. Moeder de Saumaise had nu de leeftijd van 52 jaar bereikt. Met een groote edelmoedigheid had zij afstand gedaan van alle eigenliefde, van alle ijdelheid om te heerschen of uit te blinken in de oogen van anderen, zij was eenvoudig en nederig, zij was krachtdadig in het brengen van offers. Men kan aannemen dat zij reeds een buitengewone zuiverheid in de liefde tot God bereikte en gevonden had één der hoogere woningen waarvan de H. Theresia van Avila spreekt in het ‘Kasteel der Ziel’. Zij was geroepen een groote rol te vervullen in het leven van Marguerite-Marie; ook na afloop van haar bestuur en vertrek uit Paray-le-Monial bleef zij nog geruimen tijd in briefwisseling met haar. Al spoedig begreep zij dat zuster Alacoque een bijzonder fijne ziel was. Haar reinheid van geest bekoorde iedereen, zonder dat men zich hiervan rekenschap gaf. Maar al het buitengewone wat zij van haar vernam, maakte slechts weinig indruk op de nieuwe overste, alleen werd zij zeer getroffen door het gedrag van deze novice, die in het gewone leven ingetogen was als de minste van allen, die zich zelf zocht te vernederen waar zij maar kon, doch zonder overdrijving. Wanneer twee zielen, die in zuiverheid samenklinken in | |
[pagina 439]
| |
contact met elkander komen, ontstaat er een eenheid, die zij wederzijds voelen. Zoo was het ook bij de eerste ontmoeting van Moeder de Saumaise en Marguerite-Marie Zij begrepen elkander. En toch bleef de verhouding van Overste tot novice streng bewaard. Toen moeder de Saumaise hoorde van haar buitengewoon gedrag, haar extasen en gebedsoefening, toonde zij geen bewondering noch verwondering. Maar zij meende haar groote deugden van nederigheid en gehoorzaamheid op de hardst mogelijke proef te moeten stellen en verscherpte nog de strenge houding van haar voorgangster en van de novicemeesteres; de minste tekortkoming, veroorzaakt door de vlucht van haar gedachten naar den Geliefde, lokte een scherpe berisping of straf uit, die zij met neergeslagen oogen aannam, zich beschuldigend met een groote zelfverachting. Maar dit was juist het hevig verlangen van Marguerite-Marie, immers haar ziel moest toch gelijkvormig worden aan de Zijne, zooals Hij haar vroeger had gezegd, dan zou Hij zijn beeld in haar afdrukken. En nu zeide Hij duidelijk in Zijn ontboezemingen van liefde: ‘Wanneer gij uw nietige zwakheid laat neerzinken in mijn goddelijke kracht, zult gij daar de kracht vinden om alles te dragen en voor Mij te lijden’. En Marguerite-Marie verheugde zich met elke vernedering en kastijding die haar werd toegeveegd en herinnerde zich in dit geluk de woorden van haren Heer. Doch er waren gevallen, dat de menschelijke natuur daarbij in hevigen opstand kwam, en haar kracht nog nietig en zwak bleek. In haar levensverhaal noemt zij twee gevallen daarvan op. Toen Chrysosthome Alacoque het contract harer intrede afsloot met de zusters van Paray, had hij daarin de voorwaarde gesteld, dat men aan zijn zuster nooit kaas zou voorzetten, omdat zij evenals de andere leden der familie daartegen een onoverwinbare walging had. Men vond dit een zóó onbeduidend iets, dat hiertegen geen bezwaar werd gemaakt. Nu gebeurde het dat men bij vergissing ook aan Marguerite-Marie kaas op haar bord had toegediend. Met een hevigen schrik begrijpend dat zij tegen de gehoorzaamheid zou han- | |
[pagina 440]
| |
delen door de kaas niet te eten, deed zij een bovenmenschelijke poging, maar het gelukte haar niet. Telkens begon zij opnieuw, maar zonder iets te bereiken. Dan zeide zij tot haar novicemeesteres, die haar strijd gezien had: ‘Ik wil liever sterven, dan een stukje kaas te eten’. Deze antwoordde: ‘Gij zult het doen uit gehoorzaamheid’. ‘Dan zal ik het doen, maar als ik mijn roeping niet zoo lief had, zou ik ze opgeven, liever dan een mondvol kaas te nemen’. En zij hernieuwt haar poging met een uiterste inspanning, maar zonder te slagen. Daarop hernam de zuster: ‘Gij zijt niet waardig de deugd der gehoorzaamheid te beoefenen, nu verbied ik u te doen wat ik u bevolen had.’ Diep terneergeslagen verdween Marguerite-Marie naar de kapel, drie of vier uur biddend onder tranen om de kracht der overwinning op zichzelf. ‘Helaas mijn Goddelijke Meester, zeide zij, moet er dan nog een voorbehoud blijven bestaan in mijn offer?’ Daarop wendde zij zich tot haar meesteres, nogmaals verlof vragend om het verschrikkelijke voedsel te mogen nemen. Drie dagen achtereen hernieuwde zij haar poging, terwijl de oogen der andere zusters vol medelijden op haar gericht waren. Eindelijk gelukte het haar, doch ten koste van haar gezondheid, want de bovenmatige inspanning had te veel van haar krachten gevorderd. Dien strijd tegen haar natuur moest zij nog acht jaren lang blijven voeren, telkens wanneer aan de zusters de kaas werd toegediend. Eindelijk verbood de moeder overste, vreezend voor de uitputting harer krachten, haar nog kaas voor te zetten. Erger en moeilijker uit te roeien was echter de gevoelsneiging voor een medenovice. Geheel alleen staande in de nieuwe omgeving, waar zij gewoon was de meest harde dingen voor zichzelf op te zoeken, was in haar de vriendschap ongemerkt zeer groot geworden. De goddelijke Meester kon die gehechtheid aan een schepsel niet dulden in een hart, waar Hij met overvloed van de meest bijzondere genaden zijn liefde had gevestigd. Herhaaldelijk doet Hij het haar gevoelen in scherpe woorden, zooals een wereldsche verloofde zou doen tegenover zijn bruid. In de avondmeditatie zeide Hij tot haar | |
[pagina VII]
| |
Portret
Harrie Koolen | |
[pagina 441]
| |
dat, indien zij zich niet wilde terugtrekken van de schepselen, Hij zich zou terugtrekken van haar. Dit trof haar zóó hevig, dat zij Hem ontroerd smeekte: ‘Heer, geef mij de kracht, dat ik nog alleen U kan beminnen’. Een ander maal, toen zij groote moeite had, haar natuur aan iets moeilijks te onderwerpen, toonde Hij haar zijn Heilig Hart, bedekt met wonden, en Hij deed haar begrijpen, dat Hij deze smarten had aanvaard alléén uit liefde voor haar. Dan vroeg zij: ‘Wat wilt Gij dan, mijn Heer, daar mijn neiging sterker is dan mijn wil?’ En er werd haar geantwoord, haren wil op te bergen in de heilige wenden van zijn zijde, waarna zij geen moeite meer zou hebben zich te overwinnen. ‘O mijn Verlosser, ontsluit hem zóó diep in uw zijde, dat ik hem niet meer terug kan nemen’.
Inmiddels duurde het vreemde en buitengewone in Marguerite-Marie onverminderd voort. Met verwondering staarden de zusters naar haar, die urenlang onbeweeglijk neergeknield was in het gebed voor het traliehek der kapel, onbewust van tijd of uur; ook haar extasen verminderden niet en waren dikwijls nog van langeren duur. Zij ging dan ootmoedig en beschaamd naar haar meesteres om zich te beschuldigen van de verwaarloozing van den huisregel. Intusschen naderde de tijd harer professie en al meer en meer overviel haar een onrust, dat zij niet zou toegelaten worden tot de groote geloften. Zoo gebeurde het ook. Moeder Overste en haar bestuur oordeelden, dat zij zich te veel ‘singulariseerde’ en aldus toonde niet te bezitten den vereischten geest der dochters van Maria en daarom stelde zij den tijd der professie twee maanden uit. Toen smeekte tij bedroefd tot Christus: ‘Helaas, Heer, Gij zult nog de oorzaak zijn, dat men mij zal wegsturen’. Waarop haar geantwoord werd: ‘Zeg aan uw overste, dat er niets te vreezen is om u aan te nemen, dat Ik voor u insta en als zij mij aanneembaar vindt, Ik voor u borg zal blijven’. Verheugd bracht Marguerite-Marie de woorden, die zij van haar Beminde had vernomen, over aan moeder de Saumaise. Kalm en onbewogen antwoordde haar de overste: ‘Zeg aan onzen Heer, dat Hij | |
[pagina 442]
| |
u tot teeken van zekerheid nuttig moet maken aan de orde door een stipte nakoming van alle voorschriften’. Toen ontving Marguerite-Marie van Christus de mededeeling, dat Hij niet alleen aan het verlangen der overste zou voldoen, doch dat Hij haar nuttig zou maken op een wijze, die Hij alleen kende. ‘Voortaan’, zeide Hij, ‘zal Ik mijn genadegaven aanpassen aan den geest van uw regel, aan den wil van uw oversten en aan uwe zwakheid; zoodat gij voor verdacht moet houden al wat u terughoudt van de volledige nakoming van uwen regel, aan welke Ik wil, dat gij de voorkeur geeft boven alles. En meer nog, Ik vind goed, dat gij den wil uwer oversten stelt boven den mijne, waar zij u verbieden te doen, wat Ik u zou hebben bevolen. Laat met u doen alles wat zij willen; Ik zal den weg weten te vinden om mijn plannen ten uwen opzichte te doen slagen, zelfs door middelen, die tegenstrijdig schijnen. Ik behoud mij slechts voor de leiding van uw innerlijk, en in het bijzonder van uw hart, waarin Ik het rijk van mijne zuivere liefde gevestigd heb; dit zal Ik nooit afstaan aan anderen’. Er was hierdoor een weldadige rust in haar gekomen. Zij begreep nog altijd niet, welk plan de Meester met haar had, maar met een vast vertrouwen, gaf zij zich geheel aan Hem over. Zij had wel begrepen, dat de moeder overste evenals de andere zusters geheel wantrouwend bleven en nog altijd niet wisten, wat te denken van een jonge zuster, die zij toch voor geheel oprecht hielden in alles, wat zij deed en zeide. Doch kon zij niet de speelbal zijn eener al te levendige verbeelding? Marguerite-Marie voelde, wat de zusters van haar dachten. Bij haar echter bleef het licht zijner liefde schijnen met volle klaarheid en er kwam slechts een zwakke twijfel bij haar op, als de andere zusters al te hevig blijk gaven van wantrouwen en haar mededeelingen toeschreven aan zelfoverschatting of ziekelijke zelfbegoocheling. Doch die toestand duurde niet lang. Met grooten ijver volgde zij, wat de beminde Heer haar voorschreef. Immers Hij had haar zelf gezegd de bevelen der Overste en de gehoorzaamheid aan den kloosterregel ook in de onbeduidendste dingen te stellen boven Zijn verlangen of zelfs boven Zijn bevel. Zij klampte zich hieraan vast en bleef een voorbeeld van nederig- | |
[pagina 443]
| |
heid en vroomheid bij al de beproevingen en soms gevoelige vernederingen, die haar werden aangedaan, zoodat de Overste met eenparig goedvinden van alle zusters besloot haar toe te laten tot de professie. Alvorens haar groote geloften af te leggen, moest Marguerite-Marie een retraite doormaken van tien dagen. In dezen tijd had zij ook een generale biecht te spreken. Daarbij folterde zij haar geweten op ongelooflijke wijze en het scheen haar schier onmogelijk alle schuld bloot te leggen. Had zij bijvoorbeeld niet weerstand geboden aan de genadegaven, zoo rijkelijk van God ontvangen? En zij pijnigde zich hopeloos om nog een onkruidje op te diepen uit den geestelijk volkomen zuiveren bloei harer jeugd. Doch Christus kwam haar te hulp, nam haar onrust weg door een groote verheldering van geest en leerde haar ook, dat in het Sacrament der Biecht het voornaamste is een berouwvol hart. In deze dagen van voorbereiding straalde een onuitsprekelijk geluk in hare ziel; zij was als in een voortdurende vereeniging met haren Heer. Uren lang lag zij, het gezicht ter aarde, in aanbidding neer achter de tralies der kapel en zij ontving een geluk dat zij niet beschrijven kan, waarvan zij nauwelijks durft spreken. Buiten de uren, die zij in de kapel moest doorbrengen, was haar opgedragen een nederig werk, dat men meer zou achten te zijn de bezigheid van een werkzuster dan van een koorzuster, die op het punt staat haar groote geloften af te leggen. Het klooster te Paray bezat een ezelin met haar jong ter voorziening in de melk voor de zieken. Deze graasden op een groot grasplein, dat onmiddellijk zonder eenige afsluiting, achter den groententuin lag. Nu was aan Marguerite-Marie opgedragen, in de uren, die zij niet in de kapel vertoefde, te zorgen, dat de dieren niet in den groententuin kwamen. Zij moest daarbij voortdurend heen en weer loopen om de dieren te verjagen, zoodra zij den tuin naderden. Bij deze eenvoudige bezigheid kon zij zich volkomen overgeven aan een oraison van beschouwing en opoffering, zooals Hij haar had geleerd. Doch Hij verzocht haar zich niet meer te bekommeren om de twee dieren, omdat Hij deze zorg op zich genomen | |
[pagina 444]
| |
had en langzaam trok Hij haar tot zich in een innige vereeniging met zijn goddelijk wezen... Plotseling zag een zuster van uit het raam de twee ezels te midden in het groentenveld. Zij gaf een schreeuw van schrik en een aantal zusters stormden naar buiten om de dieren te verjagen. Toen vonden zij Marguerite-Marie geknield op het grasveld diep neergebogen, bleek als een doode en in extase verstard. Wat echter het meest de algemeene verwondering opwekte was, dat men geen spoor van de ezels in den groententuin kon vinden en dat er volstrekt geen schade aan de gewassen was aangericht. Moeder de Saumaise stond ontroerd voor de onverklaarbare gebeurtenis. En er moest wel in haar opkomen een werkelijk geloof aan de echtheid van alle vreemde dingen dezer wonderlijke zuster. Daarbij bewonderde zij meer dan ooit hare deugd van gehoorzaamheid, die aantoonde, dat zij reeds een hooge volmaaktheid bereikt had. Bijzonderheden over de plechtigheid der professie, die plaats had op Zondag 6 November 1672, werden door Marguerite-Marie niet gegeven, en wat de twee zusters tijdgenooten hebben overgebracht in het levensverhaal der heilige is evenzeer beperkt. Tegenwoordig waren bij de professie haar moeder, haar twee broers, haar oom Lamzen en nog enkele verdere familieleden. Dit was voor het laatst dat zij haar moeder zag. De woorden der groote belofte werden door haar uitgesproken met een heldere, vaste stem, duidelijk verstaanbaar door de geheele kapel. Over haar gevoelens, toen zij onder het zwarte doodskleed lag, het symbool van haren afstand van al het geschapene, zegt zij niets. Doch de heilige beschreef zelf in het daartoe bestemde register haar geestelijken toestand bij deze groote gebeurtenis op een wijze, zooals de mystieken in een bovenaardsch licht, dat hun geest doorstraalt, dit kunnen doen. Deze acte luidt: ‘Ik, nietig en ellendig schepsel, betuig aan mijn God, mij te zullen opofferen en onderwerpen aan alles, wat Hij van mij vraagt, mijn hart opdragend tot vervulling van zijn volkomen willekeur, zonder voorbehoud van eenig ander belang dan zijn grootste eer en zijn zuivere liefde, waaraan ik | |
[pagina 445]
| |
wijd en overgeef mijn geheele wezen en elk oogenblik. Voor altijd behoor ik aan mijn Beminde, voor altijd Zijn slavin Zijn dienstmaagd en Zijn schepsel, daar Hij geheel mijn eigen is, en zoo ben ik Zijn onwaardige echtgenoote, zuster Marguerite-Marie, gestorven voor de wereld. Alles van God en niets van mij; alles aan God en niets aan mij; alles voor God en niets voor mij.’ Toen een priester in den omtrek van Paray op sterven lag, liet hij aan de zusters Visitandines vragen deze eigenhandig geschreven verklaring van Marguerite-Marie als een hem heilige relikwie bij zich te mogen hebben. De zusters willigden zijn verzoek in en zonden het oorspronkelijke stuk, na vooraf een copie ervan gemaakt te hebben. Het origineele stuk werd niet meer in het klooster terugbezorgd en was na de Franse Revolutie onvindbaar.
In de volgende woorden van Christus, door Marguerite-Marie overgebracht, wordt een vereeniging tot een eenheid in het goddelijk wezen zóó volkomen en zuiver omschreven zooals zelden of nooit door een heilige geschiedde. Tot deze hooge vereeniging wordt zij opgeheven in de geestelijke echtvereeniging, als zij met Zijn genade bereikt de volkomen overgave, die Hij van haar verlangt in de totale verzaking van al het geschapene om zich alleen aan den Schepper te offeren. Het is ondenkbaar zijn leven met grootere liefde en overgave aan God te offeren dan Marguerite-Marie gedaan heeft in de prachtige regels die zij neerschreef als antwoord onder de mededeeling van haren Heer. ‘Ziehier mijn besluiten, die gedurende mijn geheele leven moeten gelden, omdat mijn Beminde die zelf heeft gedicteerd. Nadat ik Hem ontvangen had in mijn hart, zeide Hij: ‘Ziehier mijn zijdewonde, om er uw tegenwoordige en eeuwige woning in te nemen; daarin kunt gij bewaren het kleed der onschuld, waarmede Ik uw ziel bekleed, opdat gij in het vervolg moge leven het leven van een Mensch-God; leven als niet levend, opdat Ik volmaakt moge leven in u; denkende aan uw lichaam en aan alles wat aan dit kan gebeuren, alsof | |
[pagina 446]
| |
het niet bestond; handelende, als niet meer handelende, doch Ik alleen handelende in u. Daartoe is noodig dat uwe krachten en zinnen begraven blijven in Mij; dat gij doof, stom, blind en ongevoelig weze voor alle aardsche dingen; willen, alsof niet meer willende, zonder te oordeelen, zonder verlangen, zonder gehechtheid en zonder andere wil dan die van mijn eigen welbehagen, die uit moet maken al uwe genietingen; niets zoekende buiten Mij, indien gij mijn almacht niet ernstig wilt beleedigen, daar Ik voor u alles wil zijn. Wees altijd bereid om Mij te ontvangen. Ik zal altijd bereid zijn om Mij aan u te geven, omdat gij dikwijls zult zijn overgeleverd aan de woede uwer vijanden. Maar vrees niets, Ik zal u omgeven met mijn macht en Ik zal de prijs van uw overwinningen zijn. Waakt ervoor, dat gij u zelf niet beschouwt buiten Mij. Blindelings liefhebben en lijden zij uw lijfspreuk: één hart, één liefde, één God.’ |
|