Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
2.Ik houd van rozen maar nog meer
Van, als mijn voeten dolen
Door bos en veld, daar naamloos teer
Die blauwe bosviolen.
Dat God hen uitvond vind ik fijn;
Maar wat een fijne denker
Moet, denk ik soms, hun Maker zijn -
En welk een lieve Schenker!
| |
3.Hoe vaak heb ik den ring betracht
Aan mijn kleine hand
En daarbij zacht tot hem gezegd:
Jij bent mij zeer verwant
Zozeer aan mij als ik aan jou
Dat, nam 'k een andere weer,
Mijn hand ik niet meer kennen zou
En ook mijzelf niet meer.
| |
[pagina 319]
| |
4.De regen komt van boven;
Dat is een wijs bestier;
Eenieder kan 't geloven,
Al staat 't niet op papier.
Maar kwam de drup van onder
Dan werd de hemel nat
En wed ik dat, o wonder!
God voor een raadsel zat.
| |
5.Dit heb ik vroeg al niet verzuimd
Met mijzelf den draak te steken;
Dát heeft wat rommel opgeruimd
Van kleine hartsgebreken.
Geen auto maakt mij meer jaloers,
Geen hoed of jas meer ijdel;
Waar humor houdt de rechte koers,
Bijt Grauw niet in den breidel!
| |
6.Ik heb mijns harten schat bewaard
Voor menig avontuur,
Voor roof en moord van allen aard
En meest voor 't minnevuur;
Ik sloot mijn deur, gaf geen gehoor
Hoe vleiend soms 't geluid;
Wat er niet in komt, hield ik voor,
Dat hoeft er óók niet uit!
| |
[pagina 320]
| |
7.De slag der nachtegaal
Laat mij niet slapen dik;
't Is dan dat 'k henendwaal
En naar 't verleden blik:
De jonge meidoorn geurt,
De dauw valt lauw in 't gras:
Hoe dikwijls heb ik betreurd
Hoe kort mijn haar toen was!
| |
8.‘Aan den oever van een snellen vliet
Een treurend meisje zat’:
Hoe dikwijls heeft dat droeve lied
Mij bij de keel gevat!
‘Een rijke heer kwam daar voorbij’.
Ik weet wat hij me vroeg;
Maar dit verbruide toen de brij
Dat hij slobkousen droeg.
Nu zit ik aan den snellen vliet
Der dagen, moe en mat;
Nu ween en schrei ik van verdriet
Het gras van tranen nat.
| |
9.Dit is van alle wetenschap
De som en het geheel,
o Mens: een bordje rijstepap
Met suiker en kaneel;
En mikt naar hoger doelwit gij:
Zoo zorg dat, koud of heet,
Gij eenmaal uwen rijstebrij
Met zilv'ren lepels eet!
|
|