Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
W. van Gent
| |
[pagina 299]
| |
de strakke linie der onverzoenlijke beginselen en kunnen naar veler meening niet militant en polemisch genoeg zijn. Ridders van een nieuwe Tafelronde verwerpen alle humanisme en bepleiten (met een afschuwelijk barbarisme) de herbarbariseering van den mensch. Tegenover de humanistische levenswijsheid van een Jacques Maritain wordt een beroep gedaan op het christelijke pathos van diens petevader Léon Bloy. De eerste schermutselingen tusschen vertegenwoordigers van beide levenshoudingen hebben zich reeds afgespeeld, naar aanleiding van een ietwat luchthartige Roomsche Voetreis en op het hachelijke grensgebied, waar ethische en aesthetische normen elkander raken: een polemiek, die niet slechts een publieke vermakelijkheid van den eersten rang mocht heeten, maar waarbij, merkwaardig genoeg, de voorstanders der irenische levenshouding niet onderdeden in polemische kracht en scherpte voor de vertegenwoordigers der meer onverzoenlijke richting. Zoodat men, wat beide partijen betreft, met den dichter de vraag mag stellen: of zooveel gal en bitterheid in de zielen der vromen doordringt
Dit voorbeeld wijst reeds erop, dat een verklaring van dit verschil in levenshouding niet gezocht kan worden in een verschil van temperament, deze al te gemakkelijke dooddoener in zoo velerlei geval. Dezelfde strijdbaarheid immers, door de eenen naar buiten aan den dag gelegd, wordt door de anderen naar binnen gekeerd. Tegenover het antiliberalisme der eenen, die de zuiverheid der beginselen vrijwaren, staat b.v. het anticlericalisme der anderen, op de zuivering der levenspractijk gericht. Wèl vinden wij een eerste voorloopige verklaring in het Paulinische woord, dat er verscheidenheid is van gaven en verscheidenheid van bediening. De Stede Gods op aarde heeft zoowel behoefte aan de wachters op de poorten, die voor dreigende gevaren waarschuwen, als aan de verkenners en stoottroepen, die zich wagen ver in het vijandelijk grondgebied en die niet aarzelen, zich met de spolia gentium te verrijken. De Kerk van Christus heeft èn de herders of grimmige waakhonden noodig, om de angstig samengeschoolde kudde te behoeden, maar ook den goeden herder, | |
[pagina 300]
| |
die de verdoolde schapen opzoekt of de bassende honden, die met den fakkel des geloofs in den muil door de booze wereld varen. Naast hen, die de zuiverheid der leer in hun stille studiecel handhaven, is het optreden noodig van hen, die het gesprek met de heidenen midden op den Areopaag aanvaarden. Apologia is zoowel de kunst van ontvouwing der leer, als de kunst ter gelegener tijd flink van zich àf te spreken. Een tweede, voorloopige verklaring baseert zich op de groote tegenstelling, die in de ontwikkeling van het menschelijk denken telkens valt waar te nemen: die van idealisme en realisme. Deze verklaring heeft het voordeel, bepaalde overdrijvingen of excessen, die door de zwakheid der menschelijke natuur aan beiderlei levenshouding nu eenmaal inhaerent zijn, in haar ontwikkeling bloot te leggen. Zooals de idealist geneigd is om in de natuur der dingen op het kosmisch beginsel van orde en de verzoening van tegenstellingen den nadruk te leggen, de destructieve krachten in de natuur daarentegen te minimaliseeren; en zooals de realist vaak ertoe komt om de wreede en harde kanten der natuur, haar beginsel van meedoogenloozen strijd en blinde zelfvernietiging in sterker mate te belichten; - zoo is bij de beoordeeling van den mensch de eene méér geneigd veel te verwachten van den mensch en zijn natuurlijke goedheid, die door de erfzonde niet radicaal is bedorven, en ziet de ander daarentegen 's menschen zwakheid en boosheid in feller kleuren en schriller licht. Bij de beoordeeling van andersdenkenden is de idealist geneigd, méér den nadruk te leggen op wat vereent dan op wat scheidt en slaat de realist, prat op zijn historische ervaring, de verzoeningskansen lager aan. De een koestert een blijmoedig optimisme omtrent de verbeterbaarheid en goede bedoelingen van den uitsluitend natuurlijk levenden mensch, de ander legt een gematigd en voorzichtig pessimisme aan den dag en vraagt zich met reden af, of deze natuurlijk-levende mensch niet een bedenksel is van het verstand en in feite niet beneden de maat der natuurlijke normen blijft. Omgekeerd is onze idealist geneigd over de eigen geloofsgenooten realistischer te oordeelen, terwijl onze realist soms blind blijft voor het feit, hoever de levenspractijken in eigen kring af- | |
[pagina 301]
| |
wijken van de heilige linie. In zijn excessen verwordt het idealisme tot een louter sentimenteel optimisme, waarop zoo vaak als terugslag, bij teleurstelling of ontgoocheling, een verbitterd cynisme volgt, - een uiterste, waartoe het realisme in zijn misvorming onmiddellijk kan voeren. Met deze psychologische hangt een derde, voorloopige verklaring samen, gebaseerd op een zekere nuanceering in de beschouwing van het Godsbegrip. Terwijl een humanistische beleving van het Christendom, gecentreerd in den God-Mensch Christus, Wiens goedheid èn menschelijkheid (naar de woorden van den Apostel) in deze wereld zijn verschenen, het mystieke lichaam van Christus geïncarneerd ziet in de wereld, waarvan zij de zeer reëele, menschelijke waarden en vooruitgang erkent, zullen er altijd Christenen opstaan, die zoo vervoerd zijn en verschroeid in het visioen van Gods almacht en transcendentie, dat zij de dingen dezer wereld minder achten dan kaf en het strijdend lichaam der uitverkorenen voor elke besmetting willen behoeden. Een humanistisch Christendom legt sterker den nadruk op den inzet der Kerk in de wereld, een uitsluitend theocentrisch gericht Christendom op het scherpe onderscheid van de Stad Gods en de Stad der menschen. In dit opzicht vertoont, omgekeerd als bij onze psychologische beschouwingswijze, de eerste richting grooter realistische, de tweede meer idealistische kenmerken. Vaak vinden beide stroom ingen een bedding in hetzelfde menschelijk hart, hetgeen de dramatische spanning, het eeuwig wisselend rythme van uitstrooming en inkeer in de geschiedenis der Christenheid en het leven van den individueelen Christen verklaart. Waar Christenen geslingerd zijn op de horens van het dilemma: te zijn in deze wereld en toch niet van deze wereld, wordt iedere ontmoeting van Christenen individueel en het Christendom in het algemeen met de wereld, zoowel in aanval en afweer als in het broederlijk gesprek, steeds een affronteeren der standpunten, ondanks alles een moeizame strijd naar binnen en naar buiten.
Deze voorloopige omschrijvingen en verklaringen rond het probleem van het strijdbaar Christendom in en tegenover de | |
[pagina 302]
| |
wereld: de sociologische, de psychologische en de min of meer theologale, hebben niet slechts het nadeel, dat zij tot de kern der zaak onvoldoende doordringen, maar ook dat zij beide levenshoudingen te zeer schematiseeren en abstraheeren, die immers in de werkelijkheid en in den individueelen mensch nooit absoluut zijn te scheiden. Laten wij daarom trachten langs een anderen weg het hart der zaak te benaderen. En kiezen wij daarvoor den omweg der negatie, door op de gevaren, overdrijvingen en excessen, die beide levenshoudingen aankleven, ietwat uitvoeriger in te gaan. Wellicht gelukt het ons dan, op de positieve waarden in beide een beter licht te doen vallen en haar zoo mogelijk in een hoogere eenheid te verzoenen. 1. Het kenmerk der waarheid is, dat zij oprijzend als een top het juiste midden houdt tusschen twee tegengestelde en uitmiddelpuntige dwalingen. Het Christendom, dat alleen de complete waarheid bevat, voorzoover en in den vorm als stoffelijke begrippen deze kunnen omvatten, biedt het veilig en heilig Midden, het Katholieke CentrumGa naar voetnoot1), dat op hooger plan alle tegenstellingen verzoent en waarnaar alle menschelijke waarheidsliefde streeft. - Dit geldt idealiter en voor wat betreft de leer. Wat de toepassing der leer betreft en de practijk des levens, is juist het groote treurspel van het historisch Christendom, het Katholicisme, dat het veelal afwijkt naar links of rechts uit dien veiligen middenkoers. En het zijn juist de dwalingen, die èn door haar aantrekkende èn door haar afstootende kracht de naald van het kompas doen afwijken. Het groote gevaar van een uitsluitend polemische houding van katholieken tegenover andersdenkenden is immers, dat men uit reactie tegen het eene exces in het andere uiterste vervalt. Zoo heeft men, uit reactie tegen een uitsluitend beroep op den Bijbel door het Protestantisme, in katholieke kringen langen tijd het bijbellezen verwaarloosd. Zoo werd, als eenzijdig verweer tegen het extreme individualisme der | |
[pagina 303]
| |
protestanten, sedert de contra-reformatie te eenzijdig de nadruk gelegd op het kerkelijk gezag en werd de slaafsche volgzaamheid der geloovigen gesteld boven ieder eigen initiatief der leeken, hetgeen tot een ongezond clericalisme voerde. Zoo werd tegenover het benadrukken van den subjectieven factor in de religie door Luther en anderen, te uitsluitend de nadruk gelegd op den objectieven factor, de instellingen der zichtbare Kerk en werd de idee van Christus' mystieke lichaam verwaarloosd. Zoo werd tegenover de extreme zuivering door de Hervormers, die mèt verstoffelijkte devotionalia ook de sacramentalia en de meeste sacramenten verwierpen, geen complete opruiming gehouden onder den ballast van vele middeleeuwsche devoties, die vooral in de Romaansche landen den stempel van een nauwelijks gekerstend en heidensch bijgeloof dragen. Zoo stond langen tijd onder katholieken, uit reactie tegen de Verlichting, de beoefening der profane en exacte wetenschappen in kwade geur. Zoo kon men, in verzet tegen een liberaal indifferentisme, geruimen tijd niet komen tot een juiste tolerantie-opvatting en ging men in een naïeve romantiek terug naar versleten theocratische opvattingen der Middeleeuwen. Zoo ontdekte men, tegenover de dwalingen van het communisme, plotsklaps de heilige rechten van den eigendom, zonder daarnaast het driewerf Evangelische wee over de rijken voldoende in het licht te stellen. Omgekeerd onderging de katholieke levenspractijk de aantrekkingskracht en besmetting van de dwaling. Zooals het Protestantisme zijn heil zocht in de individueele vroomheid en zaligmaking, zoo werd door Katholieken eveneens het sociale element der religie verwaarloosd, gelijk deze belichaamd is in de gezamenlijk beleefde liturgie, en stortte men zich in den wirwar van individueele devoties, die het uitzicht op het Centrum benamen. Zoo toonden talrijke gevallen in de negentiende en twintigste eeuw, van de Lamennais via Döllinger tot de Modernisten, welke gevaren hen bedreigen, die bruggen pogen te slaan naar den geest van de eeuw. Zoo doen de resten van een feodale en verburgerlijkte maatschappij-opvatting tot in onze dagen haar invloed gelden binnen onze kerken, waar de armen van hun eereplaats zijn verdreven en tot | |
[pagina 304]
| |
bij het graf de bekende spreuk verkeerdelijk wordt toegepast: dat God de standen gewild heeft. Zoowel bij verweer als ontmoeting werd al te zelden beproefd, dat deel der waarheid op te sporen, dat in de dwaling gevangen zit, om juist door het benadrukken daarvan de dwaling als het ware te doen springen. Steeds meer echter ontwaakt het besef, dat ketterij en dwaling niet slechts naar de woorden van Chesterton op hol geslagen waarheden en deugden van het Christendom zijn, maar vaak ook een misvorming van dàt aspect der waarheid, dat in de katholieke levenspractijk vergeten of verwaarloosd is of nog niet expliciet ontdekt. Dat ketterijen de ontvouwing en evolutie van het dogma hebben bevorderd, is niet slechts waar in negatieven zin; ook positief schijnt in Gods plan de noodzaak der dwalingen aanwezig. 2. Een tweede gevaar, dat een al te polemische en militante houding van katholieken tegenover andersdenkenden bedreigt, is dat men het begrip van de strijdende Kerk Christi op aarde verengt tot dat van een partijGa naar voetnoot1). De idee van de apostolische en oecomenische zending der kerk wordt daarbij vervormd tot een soort geestelijk imperialisme, dat de geloofsuitbreiding niet ziet als een organische groei tot den vollen, wasdom Christi, maar als een aanwas in getal en macht. Eén stap verder en men vervalt in dien vorm van kerkelijk materialisme, die onbewust vaak in het aanzien der zichtbare kerkelijke instellingen en haar invloed op de uitwendige structuur der maatschappij, hèt criterium ziet voor den bloei van het katholicisme. Een verdere deformatie is, dat men telkens weer bezwijkt voor de verleiding, de hulp van het wereldlijk zwaard in te roepen, om de dwaling te bestrijden of om het ‘compelle intrare’ in een of anderen vorm te doen herleven. En dat het hier niet slechts gaat om historische herinneringen, door de apologie gerechtvaardigd met verwijzingen naar tijd en plaats, - de publicaties van een Franschen Dominicaan hebben erop gewezen, hoe in Franco- | |
[pagina 305]
| |
Spanje, zij het zonder medewerking der hoogere kerkelijke autoriteiten, een soort inquisitoriale geest herleeft. En bij de publicaties rond het proces van Mgr. Stepinac is gebleken, dat sommige priesters niet hebben geaarzeld hun medewerking aan gedwongen bekeeringen te verleenen... Een gevolg van het feit van al te innige samenwerking tusschen geestelijke en wereldlijke gezagsdragers - waarbij Caesar nooit zijn hulp geheel belangeloos verleent - is, dat de Kerk nauw verbonden geraakt aan een bepaald politiek regiem of maatschappelijke structuur, daardoor steeds verder in den partijenstrijd verwikkeld raakt, zoodat bij een ommekeer in de situatie een kerkvervolging wel niet te rechtvaardigen, máár verklaarbaar is. Partijgeest verhindert dan vaak de katholieken te erkennen, dat het bloed der martelaren niet slechts door de misdaden der vervolgers stroomt, maar ook tengevolge van de fouten der eigen geloofsgenooten. Partijgeest belet hen dan het onbevangen oordeel van den dichter over de godsdienstoorlogen na te zeggen, toen hij sprak van: Bad men who had no right to their right reason
Good men who had good reason to be wrong.
Een laatste ontaarding tenslotte is, wanneer de idee en gevoelskracht van dit geestelijk imperialisme, dat zelf een ontaarding is van het strijdbaar, apostolisch vuur, geheel worden overgedragen op wereldlijke zaken. Dat is naar mijn meening de diepste grond, waarom velen van mijn generatie, en lang niet altijd de slechtsten, geestelijke zonen van Léon Bloy en voorvechters van een radicaal Christendom, via de vergissing van het Verdinaso terecht kwamen bij het nationaal-socialisme. Het is ook de voedingsbodem geweest van het zoogenaamde Roomsch fascisme... Van den anderen kant karakteriseert hetzelfde al te menschelijk vertrouwen in al te menschelijke middelen somwijlen de voorstanders der irenische levenshouding. Deelname aan een interconfessioneele partij b.v. kan een aanleiding zijn tot apostolische werkzaamheid, deze moet in hare uitwerking echter niet worden overschat. Penetratie kan evengoed als isolement het wantrouwen bij anderen versterken, wanneer in | |
[pagina 306]
| |
plaats van zichtbare machtsformatie heimelijke arglist gevreesd wordt. Ook de irenisch-gezinde richting kan zich versmallen tot een partij, wanneer zij tegen misstanden onder de huisgenoten des geloofs al te critisch in het geweer staat. Ook zonder dat zulk een critische houding tegenover kerkelijke misbruiken of clericale machtsoverschrijding behoeft te ontaarden in een ongezond spiritualisme, dat de waarde der instellingen zelf aantast, wordt toch vaak vergeten, dat deze critiek, hoewel op zich gerechtvaardigd, weinig uitwerking heeft en door de opgewekte reactie het kwaad eer kan verergeren. Slechts een krachtige opbloei van het inwendig geestelijk leven der Kerk kan dezen parasitairen groei van het kerkelijk materialisme, dat bijna onvermijdelijk de uitwendige kerkformatie aankleeft, afdoende bestrijden. Slechts door gebed en versterving, ascese en contemplatie kan deze booze geest worden uitgebannen. 3. Met deze verenging tot partijgeest hangt tenslotte ten nauwste samen dat eigenaardig klimaat van den staat van beleg, dat in verschillende landen het geestelijk en maatschappelijk leven der katholieke minderheden kenmerkt en dat voornamelijk verantwoordelijk is voor de godsdienstige en cultureele vernauwing en verarming, die er vaak worden opgemerkt. Wij weten uit de geschiedenis, hoe minderheden, temidden van een gans andersgeaarde bevolking als het ware kampeerend - de Joden in Kanaän en later in de Diaspora, de Spartanen temidden der Peloponnesische bevolking, de Puriteinen in Engeland, de Duitschers in het vijandiggeachte Europa, de Communistische partij in Rusland - hechtgesloten gemeenschappen vormden, vol onberedeneerde angst en wantrouwen naar buiten, vol bekrompenheid naar binnen. Wij weten uit eigen ervaring hoe de staat van oorlog, de staat van beleg een uitzonderingstoestand vormen, weliswaar door den nood der omstandigheden opgedrongen, maar die niet te lang mag duren, of zij verstikt alle leven. Niet slechts aan partijtwisten, ook aan gerechtvaardigde meeningsverschillen wordt het zwijgen opgelegd: er is slechts één gelijk, dat van de eigen groep, slechts één waarheid, die van de eigen berichtgeving, slechts één deugd, die van slaafsche volgzaamheid | |
[pagina 307]
| |
aan de leiding. Om totalitaire machten te verslaan is men gedwongen zelf min of meer totalitair te worden. Afwijkende opinies kunnen niet langer worden geduld, eigen initiatieven zijn bij voorbaat verdacht, een ijzeren discipline of gehuicheld conformisme verlammen en verarmen den geest. Men gaat gebukt onder de obsessie van den tegenstander. Het zijn soortgelijke gevaren, die in meerderen of minderen graad ook de katholieke volksdeelen bedreigen, die ergens in de minderheid een opgedrongen isolement langduriger of completer handhaven dan noodig is, of die zich door een gevaar als bijvoorbeeld het Communisme thans totaal laten obsedeeren. Zoolang zulk een bevolkingsgroep als gesloten phalanx in het harnas staat, zijn de fijnere nuanceeringen onmogelijk, die het geheel verrijken en worden meeningsverschillen, op maatschappelijk, politiek en cultureel gebied als verraad gevoeld aan de goede zaak. Het is tenslotte een gebrek aan bewustwording, een gemis aan innerlijke zekerheid, aan gevoel voor eigenwaarde en kracht, welke dezen geest van ‘den staat van beleg’ bestendigen. Een kleinmoedigheid, die als tegenslag sommigen in vermetel vertrouwen uitdrijft in de verstrooiïng en van de eigen groep vervreemdt.
Zoo zien wij, hoe èn bij de militantgezinden, die tot aanval en afweer bereid zijn, èn bij hen, die toenadering tot anderen mogelijk en wenschelijk achten - of althans tot een broederlijk gesprek willen overgaan -, soortgelijke oorzaken en verschijnselen de katholieke waarheid misvormen, de katholieke levenspractijk uit het heilig Midden doen afwijken, den katholieken blik verengen, het rijke Roomsche leven in zijn uitingen verarmen. Niet aan de periferie, waar de tegenstanders strijden met gesloten vizier of elkaar in de armen vallen, slechts in het centrum zelf moet het geneesmiddel worden toegepast. ‘Alle schoonheid der bruid komt van binnen’! Slechts een verrijkte en innerlijke visie op het heilig Midden der waarheid zal ons ervoor behoeden, van het eene uiterste in het andere te vallen, den duivel met Beëlzebub te verjagen. ‘Staat derhalve veilig in het geloof en treedt (eerst dan) den vijand onbevreesd tegen’. Slechts een kerkgemeente, die | |
[pagina 308]
| |
de ramen wijd openzet, opdat de Geest Gods, die waait waar hij wil, vrijelijk kan binnenstroomen, beseft dat het mystieke lichaam van Christus méér omvat dan de zichtbare geloovigen. Zoo behoedt zij zich voor pharisaeïsme en zelfgenoegzaamheid en kan zij, veel schoons en goeds ook bij anderen bespeurend, onomwonden getuigen: ‘dat waarlijk zóóveel deugd in Israël niet werd gevonden’. Slechts een innerlijke visie op de heerlijkheid der Roomsche Kerk maakt den weg vrij voor het aanvaarden dier rijke verscheidenheid van gaven en bedieningen, die in de meest verschillende en uiteenloopende heiligengestalten de verscheidenheid weerkaatst van de elkander schijnbaar tegensprekende vervloekingen en zegewenschen uit het Evangelie. Want bij alle verschil van inzicht, van temperament, humeur en tactiek en onder het bonte oppervlak der al te menschelijke eigenaardigheden, klopt de hartslag der liefde, die roept: ‘Ama et fac quod vis’! Slechts deze innerlijke visie geeft het gevoel van vertrouwen en rust, door geen tegenstand geprikkeld, door geen vriendschap uit het lood geslagen. Een strijdbaar Christendom tracht in de eerste plaats die innerlijke klaarheid te veroveren: het is de worsteling van de ziel met God, het gevecht van Jacob met den Engel. Eerst in dien strijd om de innerlijke zuivering en verrijking wordt de mogelijkheid geschapen om het broederlijk gesprek met anderen, weerleggend of overredend, met kans op succes te beginnen. Want: ‘het zijn de heftigen en gewelddadigen, die het rijk der hemelen veroveren’. Maar: ‘het zijn de zachtmoedigen, die de aarde zullen bezitten’. |
|