| |
| |
| |
Boekbespreking
W. Grossouw, In Christus; schets van een theologie van Sint Paulus, Het Spectrum, Utrecht-Brussel 1946.
Dit werkje van 90 bld., dat zich bescheiden aandient als een ‘schets van een theologie van Sint Paulus’, biedt veel meer, dan de titel laat vermoeden. In plaats van een schets wordt ons een uiteenzetting gegeven over de kerngedachten van Sint Paulus met betrekking tot de rechtvaardiging en heiliging van den zondigen mens. Al meent schr. in zijn voorwoord, dat het van een zekere dwaasheid zou getuigen de grote ideeën van Paulus in een brochure te willen samenvatten, zijn eigen werk bewijst, dat zo iets toch wel mogelijk is. De uitgebreidheid van vele werken over Sint Paulus is niet te danken aan een duidelijke uiteenzetting van zijn leer, maar aan de behandeling van talrijke onderwerpen, die wel op Paulus en zijn leer betrekking hebben, maar toch voor een eenvoudige, duidelijke weergave van Paulus' gedachten gemist kunnen worden. Zou men de teksten van Paulus, die betrekking hebben op het onderwerp, dat door schr. behandeld is, samenvoegen, dan krijgt men een geschrift van zeer geringe omvang. Het moet dan ook mogelijk zijn de gedachten in die teksten uitgedrukt op een andere manier, die ons meer ligt. weer te geven eveneens in een werk van beperkte omvang. Wel zal men die weergave van Paulus' gedachten het liefst toevertrouwen aan een vakman, die door een verworven tastzin de juiste bedoeling van Paulus met grotere trefzekerheid zal vaststellen. Zulk een werk is bij schr. in goede handen.
Beginnend met een duidelijke uiteenzetting over hetgeen Paulus ons leert over het leven zonder Christus, gaat schr. geleidelijk verder en zet ons achtereenvolgens Paulus' gedachten uiteen over het verlossingswerk van Christus, de bekering tot Christus, het leven in Christus, om te sluiten met een hoofdstuk over het Lichaam van Christus. Dit overzicht, dat niet de volle rijkdom van de behandelde onderwerpen laat zien, toont toch wel, dat al het belangrijke in de overgang van den mens uit de staat van zonde tot het leven in Christus is aangeraakt. Hierbij worden talrijke teksten uit St. Paulus' brieven zeer duidelijk verklaard en naar andere verwezen. De brief aan de Hebreën hebben we echter gemist. Is deze doelbewust buiten beschouwing gebleven?
Het meest geslaagd lijken ons de hoofdstukken over ‘het leven zonder Christus’ en over ‘het Lichaam van Christus’. Deze hoofdstukken munten uit door duidelijkheid en tevens door een manier van zeggen, die den lezer gemakkelijk gespannen houdt. In het aanhalen van Paulus' brieven volgt schr. de vertaling van de Petrus Canisiusuitgave, maar wijkt daarvan soms af om een vertaling te geven, die nauwkeuriger is of ons meer aanspreekt. Zo wordt 2 Kor. 5, 14 vertaald door ‘Christus' liefde laat ons geen rust’ bld. 34, wat wij een gelukkiger vertaling vinden dan ‘Christus' liefde dringt ons’. Om het perfectum van de Griekse tekst beter tot zijn recht te doen komen wordt Gal. 2, 19 op bld. 66 vertaald door ‘met Christus hang ik aan het kruis’ i.p.v. ‘met Christus ben ik gekruisigd’. Om dezelfde reden zouden wij 1 Joh. 4, 20, dat op bld. 72 vertaald wordt door ‘Wie immers zijn broeder, dien hij gezien heeft, niet bemint...’ liever weergeven door: ‘Wie immers zijn broeder, dien hij van gezicht kent, niet bemint...’ Of het moet zijn, dat het perfectum hier een herhaalde handeling aangeeft, zoals J. Chaine meent. In dat geval kan men met de Vulgaat vertalen: ‘Wie immers zijn broeder, dien hij (geregeld) ziet, niet bemint...’
We laten hier nog enige bemerkingen volgen, waarmee men bij een
| |
| |
nieuwe uitgave rekening zou kunnen houden. Het betreft zaken, die ons minder nauwkeurig of minder duidelijk lijken. - Dat de Apostel niet denkt in abstracte begrippen bld. 5 moet een beoefenaar van de denkleer wel vreemd voorkomen. Hoe is redenering zonder abstractie mogelijk? ‘De zondige mens’ is evenzeer een abstractie als ‘de mens’, alleen is de abstractie minder ver doorgevoerd. We kunnen alleen zeggen, dat Paulus zijn abstracties meermalen verpersoonlijkt. - Dat de zonde de angel van de dood is bld. 24 lijkt ons geen verhelderende beeldspraak. - De uiteenzetting over de Verrijzenis bld. 39 en 40 zou aan duidelijkheid winnen, als gezegd werd, wat men precies onder de Geest van Jesus heeft te verstaan. Is dat steeds de derde Persoon van de Allerheiligste Drieëenheid, of een zijnsvorm in Jesus' menselijke natuur, of een kracht van Jesus, die in ons de heiligmakende genade bewerkt? - De uitleg van Rom. 4, 25 Christus werd overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardiging bld. 40 neemt, naar ons voorkomt, nog niet alle moeilijkheden weg, die theologen over deze tekst maken. Het lijkt me, dat men niet voorbij mag zien, dat dit vers een echt semietische zinsbouw toont. Wanneer wij zeggen: ‘Gehoorzaamt uw ouders en hebt hen lief’, zal een semiet zeggen: ‘Gehoorzaam uw vader, bemin uw moeder’. Hij sluit daarmee niet uit, dat men ook zijn vader beminnen moet en aan zijn moeder gehoorzamen, maar de voorliefde voor parallelismen doet hem zulk een zinswending gebruiken, als de gedachte het om een of andere reden toelaat. Dit is in het gekozen voorbeeld zeker het geval: met den vader als hoogste drager van het gezag brengt men vanzelf de gehoorzaamheid in verband, zoals met de moeder vanzelf de liefde. Dit kan enig licht werpen op de manier van zeggen in Rom. 4, 25. Wij zouden gezegd hebben: ‘Christus is gestorven en verrezen om onze zonden weg te nemen en ons te
rechtvaardigen’. De Verrijzenis behoort bij Christus' verlossingswerk, niet omdat Christus door de Verrijzenis nog iets voor ons zou verdiend hebben, maar o.a. als tastbaar bewijs, dat Christus' offerdood door God aanvaard is. Nu toont het werk van onze heiliging twee zijden: het sterven aan de zonde en het leven voor God. Men zou van een schaduwzijde en een lichtzijde kunnen spreken. Eenzelfde tegenstelling van licht en donker ziet Paulus in Christus: tegenover de droevige gebeurtenis van de kruisdood staat de blijde gebeurtenis van de Verrijzenis. Het is heel natuurlijk, dat Paulus vertrouwd met de parallelismen van het Oude Testament de genoemde tegenstellingen benut en zijn gedachte in het parallelisme van Rom. 4, 25 uitdrukt. De moeilijkheid, die theologen in Rom. 4, 25 zien, is niet groter dan de moeilijkheid. die men zou moeten zien in de niet-semietische formulering: Christus is gestorven en verrezen om onze zonden en onze rechtvaardiging. - De bemerking op bld. 41, dat een gerechtvaardigde reactie tegen een ketterij gevoerd heeft tot het op de achtergrond geraken van dat element waarheid dat ook in elke ketterij vervat is, is hier niet van toepassing. Een ketterij, die de Verrijzenis zèlf loochent, zal toch wel niet het element waarheid over de bijzondere betekenis van de Verrijzenis bezitten.
In het voorwoord verklaart schr.: ik heb het gebruik van een technische terminologie - de grote hinderpaal voor de profanen en dikwijls gemakzuchtige camouflage voor de ingewijden - naar best vermogen vermeden bld. 5. Deze verklaring, waarin vier vreemde woorden voorkomen, die men door Nederlandse woorden had kunnen vervangen (gemakzuchtige dekmantel zou echter even onnauwkeurig zijn als gemakzuchtige camouflage), stemt niet erg hoopvol. Hier ligt een groot bezwaar tegen dit werk, dat wel meer goed zou kunnen doen en inderdaad ‘voor katholieken, niet-deskundigen op theologisch of schriftuurlijk gebied’ blz. 5 veel begrijpelijker zou zijn, als schr. niet zo'n ruim gebruik had gemaakt van vreemde vaktermen en ook van andere vreemde woorden. Voor vaktermen is een lijst aan het werk toegevoegd, waarin men nog de volgende woorden zou
| |
| |
kunnen opnemen: hamartia, agapè, kauchèsis, oikoumene, kenose. Maar naast de vaktermen komen er nog talrijke andere vreemde woorden voor, waarbij men denkt aan een bemerking, die schr. over Paulus maakt: wellicht veronderstelt hij - zoals deze soort mensen eigen is - te gemakkelijk dat zijn lezers hem kunnen volgen... bld. 8. Zo lezen we: het atomistische wegen en tellen van fouten bld. 15, de antithese tot het empirische jodendom bld. 19, onverloste existentie en methaphysiek mogelijk bld. 32, alle characteristica van Paulus' verlossingsleer bld. 34, het gesauveerd worden van Gods glorie bld. 57 en 59, het pantheistisch getinte humaniteitsideaal dat abstract is bld. 73, het overmatig ambieren van de manifestaties van de charismatische geest bld. 71, toen inchoeerde Hij de staat van levenwekkende geest bld. 40 enz. We vrezen, dat schr. door het overdadig gebruik van vreemde woorden geen toegang krijgt bij ‘den gemiddelden katholiek van tegenwoordig’ bld. 5, die hij toch wat vertrouwd zou willen maken met de ideeën van Paulus bld. 5. Wij zouden dat zeer jammer vinden, omdat schr. de diepe gedachten van Paulus dikwijls zo nauwkeurig en zo juist in een taal, die iedereen begrijpt, weergeeft. We mogen hem misschien verwijzen naar hetgeen hijzelf op bld. 48 verhaalt over Paulus' ondervinding in Athene opgedaan. Niet alleen het nut van den lezer, maar ook de gedachte, dat wij onze taal steeds meer geschikt maken voor de uitdrukking van verheven, godsdienstige begrippen, moet ons aansporen ook in godgeleerde werken standvastig gebruik te maken van Nederlandse woorden.
Dr. ADR. DRUBBEL M.S.C.
| |
R. Bernard, O.P. Het Maria Mysterie. De oorsprong en de verheven handelingen van Maria's Genade-Moederschap. Naar het Fransch vertaald door Paters Benedictijnen van Oosterhout. Tweede druk. Uitgeverij J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946.
Onder de uitgebreide Mariale literatuur neemt dit werk van P. Bernard een geheel zelfstandige plaats in. Het is een dogmatische bezinning op het Maria-Mysterie, dat de auteur vooral wil zien als haar geestelijk of genade-moederschap over de mensheid. S. Thomas' studie aangaande het Mysterie van het Mensgeworden Woord staat hem hierbij als ideaal voor ogen. Christus' verhevenheid beschouwt hij als richtinggevend voor de grootheid, die aan Zijn Moeder moet worden toegekend.
Het werk bestaat uit drie boeken. Vooreerst wordt Maria's geestelijk Moederschap theologisch gefundeerd, door het af te leiden uit haar Goddelijk moederschap. Het tweede boek laat zien, hoe Maria in de verschillende mysteries van haar aards bestaan in Christus aan de mensheid het leven heeft geschonken. En tenslotte volgt in het derde boek de volledige ontplooiïng van het genade-moederschap: het uitdelen van de schatten der genade door haar machtige voorspraak bij God.
Ofschoon niet elke theoloog alle suggesties van P. Bernard zal onderschrijven - er zij hier slechts gewezen op zijn ideeën omtrent Maria's priesterschap -, is het geheel toch tot een dogmatisch verantwoord werk uitgegroeid. In diepgaande studie en herhaalde meditatie moet de auteur zich deze persoonlijk verwerkte visie hebben eigen gemaakt. Het resultaat is een gedegen beschouwing van Maria's genade-moederschap, die men spontaan biddend en overwegend leest. Aan allen, die hun inzicht en ilefde tot onze geestelijke Moeder willen verdiepen en verinnigen, zij dit goed vertaalde werk van harte aanbevolen.
P. Pieters, O.F.M.
| |
| |
| |
Valentinus Morel O.F.M. Cap.: De ontwikkeling van de christelijke overlevering volgens Tertullianus. Brugge-Brussel. De Kinkhoren, 1946. In 8o. 214 blz.
We begroeten met belangstelling elk werk dat ons de persoon en de geschriften van Tertullianus beter doet kennen; hoeveel te meer wanneer dat werk handelt over zo'n belangrijk leerpunt als de ontwikkeling van de christelijke overlevering; hij is immers een der voornaamste getuigen der christelijke leer en gebruiken in de eerste eeuwen der Kerk. De studie der evolutieleer van Tertullianus is niet alleen belangrijk op zich zelf, maar ook in verband met de controverse die nog steeds gaande is over de natuur der dogma-ontwikkeling en der theologie. Deze studie was wel niet geheel verwaarloosd, maar zo diep als Morel is men er nooit op ingegaan. Men hield het er voor dat T. alleen sprak van een ontwikkeling der kerkelijke tucht en van de rituele of andere voorschriften en gebruiken, maar niet van de leerstellige waarheden, behalve dan in zijn montanistische tijd, hetgeen die theorie verdacht maakte.
Door een aandachtige studie van het woord disciplina is schrijver tot een geheel andere verklaring van Tertullianus' leer gekomen. Deze zou in haar grote lijnen volledig overeenkomen met wat de Katholieke Kerk en haar vroegere en huidige theologen daaromtrent leren. T. spreekt steeds over de ontwikkeling van de disciplina en hij bedoelt daarmee de ontwikkeling van de ganse christelijke overlevering. Aan deze evolutie onttrekt hij alleen de geloofsregel. Al het overige, zowel zedenwet en cultus als de leerstellige waarheden die volgens T. niet in de geloofsregel besloten zijn, zoals bijv. de leer over de Kerk en haar macht om de zware zonden te vergeven, is onderhevig aan ontwikkeling. En deze ontwikkeling geschiedt op ingeving van de H. Geest die het werk van Christus voortzet en op dezelfde wijze te werk gaat, zodat T. een voortdurende openbaring aanneemt. Maar volgens Morel zou dat laatste bij T., wat de zaak betreft, niets anders betekenen dan een grotere kennis der waarheden die reeds door Christus zijn geopenbaard. Deze theorie die T. alleen in zijn montanistische geschriften verdedigt, hangt nauw samen met zijn leer over de Kerk die hij in zijn ketterse tijd zuiver-geestelijk opvat, met miskenning van de bestuurs- en heiligingsmacht der hierarchie. De geloofsregel was voor hem de enige norm der rechtgelovigheid. Het is de H. Geest die de geloofsregel verklaart en verdedigt, die door middel van de pneumatische mensen de disciplina uitbreidt zonder tussenkomst van de hierarchie.
Het werk van Pater Morel, dat een nieuwe bewerking is van zijn proefschrift van 1938, is zeker een knappe studie, maar zijn oordeel over T. lijkt ons toch te gunstig. Men kan het ook betwijfelen of men, naar schrijver meent, in de leer van T. een bekrachtiging kan vinden van de zogenaamde theologische methode die o.a. wordt verdedigd door R. Draguet, Morel's leermeester, en die hierin bestaat, dat men het zekerheidsbewijs van de insluiting van een later dogma in de primitieve openbaring ontleent aan de onfeilbaarheid van de Kerk en op deze wijze aan de tussenkomst van de H. Geest. Het boek lijkt me niet vrij van een bepaalde tendenz.
Dom J. MEEUSEN O.S.B.
| |
Dom Jean Leclercq, O.S.B.: La spiritualité de Pierre de Celle. Paris, Vrin. 1946. In 8o, 246 blz.
Petrus van Celle die voor velen wel onbekend zal zijn was een Benedictijnermonnik van de Congregatie van Cluny, een tijdgenoot en vriend van den H. Bernardus met wien hij in briefwisseling heeft gestaan. Hij is eerst
| |
| |
abt geweest van het klooster van Celle in Noord Frankrijk, vandaar ook zijn naam; daarna van de abdij Saint Rémi te Reims, en ten slotte gedurende enkele maanden bisschop van Chartres. Weliswaar heeft hij een zekere rol gespeeld in de kloosterhervorming van zijn tijd, maar in die uitwendige activiteit ligt toch niet zijn ware betekenis; die bestaat veeleer in zijn geestelijke leer.
In een eerste gedeelte bespreekt Dom L. de werken van Petrus van C.: het zijn vriendschapsbrieven, preken of juister geestelijke conferenties voor zijn monniken, verhandelingen over de H. Schrift, en monastieke tractaatjes. Alle hebben dit gemeen dat het geestelijke geschriften zijn die getuigen van een diep geestelijk leven. In het tweede gedeelte tracht de schrijver door te dringen in het zieleleven van Petrus van C. hetgeen niet gemakkelijk is daar P. slechts zelden over zich zelf spreekt; hij komt tot de conclusie dat Petrus een groot mysticus is geweest die zonder de evenknie te zijn van den H. Bernardus of den H. Joannes van 't Kruis, toch met hen vergeleken kan worden. Het derde deel brengt ons een uiteenzetting van diens spiritualiteit die geheel in de lijn der Ouden blijkt te liggen en echt Benedictijns is, met nochtans iets bijzonders dat P. gemeen heeft met zijn tijdgenooten, nl. een grooter aandeel van het gevoel in het geestelijk leven, een meer tedere devotie tot de H. Mensheid van Christus. Petrus van C. is een van de weinige getuigen der Benedictijnse spiritualiteit in de 12e eeuw; een reden te meer om Dom L. dankbaar te zijn voor zijn interessante en met warmte geschreven verhandeling, die besloten wordt met de uitgave van vier tractaatjes.
D.M.
| |
L. Mourin: Six Sermons Français inédits de Jean Gerson, Préface d'André Combes. Ed.: J. Vrin, Paris 1946. In 8o, 612 blz.
Gerson, de bekende kanselier van de Parijse Universiteit, trekt steeds meer de aandacht van de onderzoekers, wat hij zeer zeker verdient, aangezien alle stromingen van het eind van de 14de en van het begin van de 15de eeuw in zijn leven hun weerslag vinden. Het hier geboden werk is een eerste steen van een volledige uitgave van de preken van den kanselier. De uitgave mag voorbeeldig genoemd worden: behalve een critisch verantwoorde tekst wordt van elk der zes preken een uitvoerige letterkundige en leerstellige studie gegeven, terwijl ook de nodige aantekeningen over tijd, plaats en taalkundige bijzonderheden niet ontbreken. Zodoende kan de lezer zich inleven in het milieu, waarin de preek gehouden is, en kan hij de gedachtengang van Gerson gemakkelijk volgen. Een volledig oordeel over Gerson als predikant blijft opgeschort, totdat al zijn preken op dezelfde wijze zijn uitgegeven.
Reeds nu valt op, hoe Gerson zich in zijn preken aan zijn milieu wist aan te passen, en ook hoe hij zelfs voor eenvoudige mensen over de hogere trappen van het mystieke leven durfde spreken.
Een uitstekend werk, dat verlangen doet naar soortgelijke studies van Nederlandse teksten uit dezelfde tijd.
fr. V.T.
| |
‘De Weg der Kinderen’ door Peter Johanns S.J. - Uitgever: Lannoo, Tielt, 1946; voor Nederland: A. Klemann, Plein 24, Wateringen Z.H.
Dit boekje bevat geen dorre en theoretische bespiegelingen. Het voorwoord van Em. Janssens S.J. zegt: ‘Hier is een theoloog, een opvoeder en een heilig priester aan 't woord; het is geen methodische uiteenzetting,
| |
| |
maar een organische eenheid’. Het is geheel gericht op de practijk van het kindschap Gods.
Vanzelf herinnert dit werkje aan het geschrift van Oscar Huf S.J.: ‘Weer terug naar 't kind’. Zij hebben beide het zelfde onderwerp: zij zijn beide geschreven in de school van Theresia van Lisieux. En toch wat een verschil. Oscar Huf tracht ons te brengen tot kinderlijke deugden: Peter Johanns voert ons rechtstreeks naar God in ons. De eerste bespreekt onze kinderlijke overgave aan God; de laatste richt onze gedachten op Gods overgave aan ons, als wij onze ziel maar zo ontvankelijk mogelijk maken voor zijn genadewerking.
De drie laatste hoofdstukken van Johanns' werkje, behandelen onder de titel: ‘God is liefde’, de vragen, die altijd weer gesteld worden: waarom God lijden en offer vraagt, hoe wij onze vijanden kunnen liefhebben, en waarom God straft.
De niet altijd onberispelijke taal weerhoude niet dit geestelijk boekje te lezen: het bevat vruchtbare inzichten en overtuigende raadgevingen.
LAUR.
| |
‘Kerstmis’ door Dr. K. Steur, Drs. J.A.E. van Dodewaard, Dr. A.I.M. Kat - Paul Brand, Bussum, 1946.
‘Kerstmis’ ontstaan door de samenwerking van Dr. Steur, Drs. Dodewaard en Dr. Kat is ongetwijfeld een boek van blijvende waarde.
De gedachte reeds om het geheim der menschwording van Gods Zoon dogmatisch, exegetisch en liturgisch te beschouwen - moet voortreffelijk genoemd worden.
Prof. Steur verzorgt op zijn gewone brillante wijze het dogmatisch gedeelte. Diep dringt hij door in de kern van het geheim. Op volle rijpe wijze beschrijvend - in zoover stamelende menschenwoorden 't vermogen - de eeuwige geboorte van het woord uit den immer levenden schoot van den Vader, daalt hij af naar de uitbeelding van het Vleeschgeworden woord zelf, dat nooit te doorvorschen, wondervol geheim, en tracht zoo zuiver en toch zoo eerbiedig mogelijk weer te geven hoe in Jezus Christus samenzijn goddelijke en menschelijke natuur. Daarna zoekt hij dogmatisch en tevens psychologisch te ontleden wat het voor Gods zoon beteekent, kind te zijn van een aardsche moeder en zoon eener maagd - en roept hij het wonder voor ons op van de overschaduwing door Gods Geest, het innig samenwerken van Geest en Moedermaagd bij die menschwording. Zoo staat dan voor ons door deze levende en zeer persoonlijke wijze van uitbeelden in heerlijke klaarheid de zoon van Gods Moeder - het kind Jezus, en hij eindigt z'n beschouwingen met het overdenken van Maria's geheim in den stillen nacht van Kerstmis.
Wat deze dogmatische overwegingen niet alleen tot een genot maken voor het naar steeds dieper inzicht zoekend verstand maar ook op bizondere wijze het geloovig hart raken zonder te vervallen in de gewone gemeenplaatsen van oppervlakkige lyriek, is naast de gloeiende, krachtige, beeldende uitdrukkingswijze de persoonlijke manier van doordringen in het nooit uit te putten geheim. Een bijzondere verdienste is dat men niet vermoeid wordt door he technisch apparaat van een tot formules gestolde theologie: hier klopt steeds het christelijk hart in het licht van die hooge werkelijkheden.
Het exegetisch gedeelte van Drs. J.A.E. van Dodewaard is rustiger en meer effen van toon. Het zet op heldere wijze uiteen wat de verhalen van de H. Schrift rond Jezus jeugd beteekenen: hoe het eerste weesgegroet ontstond en waarin de diepe inhoud eigenlijk precies bestaat, wie de ouders
| |
| |
van Jezus zijn en wat de Schrift, ontdaan van alle fantasiën - vertelt over die Kerstnacht.
In chronologische volgorde geeft hij, steeds duidelijk en toch voornaam, al de gebeurtenissen weer na het geboortefeest: het Tempelbezoek van Jezus, het bezoek der Wijzen, het verhaal van de eerste martelaren, om te eindigen met een beschouwing over de vriend van de bruidegom, St. Jan, de brandende lamp, die bij het licht der wereld hoort om de komst ervan voor te bereiden.
Ook deze overwegingen munten uit door hun onschoolsche en bevattelijke weergave van de evangelische verhalen. Ze brengen ons in geest en hart nader wat de geschiedenis meedeelt over de indaling van Gods Zoon in deze wereld. Het Kerstgebeuren blijft hier een mysterie en tevens weldoende aanwezigheid.
De liturgie rond het Kerstfeest wordt alzijdig uitgeteekend door Dr. Kat. Het is vaak moeilijk om door te dringen in de beteekenis van een feestkring met haar voorbereiding en toch is dit van groot belang voor de ziel om te kunnen meeleven met de H. Kerk. Deze opstellen bieden een helder inzicht in heel het liturgisch gebeuren rond Kerstmis: historische verklaringen werpen licht op allerlei gebruiken en gebeden. Maar vooral wordt het besef der godsdienstige mysteriën levend opgewekt door de diepe beteekenis te onthullen van de inhoud der gebeden en feesten. En zo wordt ook hier op andere wijze het voorname heilsfeest midden in ons leven geplaatst.
‘Kerstmis’ is voor ieder Christenmensch die dit geheim wil beseffen en beleven een onmisbaar werk.
A. v.d. LISDONK
| |
C. Pauwels: Bekeering - Bekeerling - Bekeeringswerk. Deel I, Bekeering; Uitg. Het Spectrum, Utrecht-Brussel 1947.
Dit boek voorziet inderdaad in een behoefte: een samenhangend geheel van inzicht over de bekeering en problemen vindt men niet in de Nederlandsche taal.
Wie voor het eerst aan zo'n werk begint mag niet verwachten dat hierdoor de psychologie van de bekeering definitief is vastgelegd. Vooral niet als het werk zich richt tot alle mensen die belang stellen in het bekeeringswerk.
Na een inleiding over de methode waarin de bronnen worden aangegeven tracht de schrijver het wezen van de bekeering te benaderen en vindt hij als resultaat: het buigen voor God zoals hij spreekt in de Katholieke Kerk.
De motieven welke verstand en wil in dit proces beinvloeden worden aan de hand van alle getuigenissen der bekeerlingen zelf overwogen en beoordeeld. De bekeering in verband met een huwelijk verdient geen algemeen wantrouwen omdat menschelijke liefde van nature geen beletsel is om het Goddelijk karakter van de Kerk te zien en te aanvaarden.
Daarna teekent de auteur verloop en moeilijkheden van het bekeeringsproces: de onrust, de bezwaren, het definitief besluit.
Het boek eindigt met een beschouwing over de toestand na den overgang tot de Katholieke Kerk: hoe de bekeerling zich feitelijk nog moet inleven in het eigenlijke Katholieke leven en hoe het vaak moeilijk is gewoon om toch geen middelmatig Katholiek te worden, vindt men er in beschreven.
In populaire vorm geeft dit werk een overzicht van allerlei kwesties die met de bekeering samenhangen. Er is echter te weinig aandacht besteed aan de uitdieping en verantwoording van de problemen. De andere delen zullen deze leemten, naar ik vertrouw, aanvullen.
A. v.d. LISDONK
| |
| |
| |
Dr. J.J.M. van der Ven: ‘Christelijk Pathos’, Het Spectrum, Utrecht - Brussel, 1946.
François Villon, Dief, Roover, moordenaar en Dichter, door Dr. P.M. Maas. Het Spectrum, Utrecht - Brussel, 1946.
Dit prachtige boekje doet recht aan Leon Bloy, de verguisde. De zeer bezonnen, weloverwogen wijze, waarop Dr. v.d. Ven deze waarlijk onvergetelijke Christen en Fransman tekent, zal van Bloy's bevruchtende invloed op het W. Europese, en het Nederlandse beschavingsleven, ook voor hen overtuigen, die door een wellicht al te menselijke huiver voor radicalisme Bloy hebben doodgezwegen of bestreden.
Er bestaat gevaar, dat men Bloy alleen maar ziet als literator, naar de inhoud van wiens woorden men slechts met een verzoend oor luistert. Dan hanteert men al te gemakkelijk het woord ‘pathos’ en ‘pathetisch’ als literaire term; hiertegen juist was Bloy zeer fel.
Een ander gevaar, niet minder groot, is dat men de diepe vernederingen in Bloy's persoonlijke leven, met een hautain gebaar als maatstaf hanteert om Bloy's recht op invloed te meten op het beschavingsleven van onze, toch fatsoenlijke! maatschappij. Dit zal gemeenlijk de maatstaf zijn der arrivisten.
Dit boekje spreekt op overtuigende wijze recht over de Christen, die Bloy heette; het verbloemt zijn vernederingen niet, maar vernedert hem niet opnieuw - zoals zovelen deden - door hem zijn overwinningen na veel lijden en boete, te verwijten als een te laat gekomen schuldbesef.
Dit boekje is vooral kostbaar voor hen, die de zin van het lijden (pathos) willen verstaan, en willen inzien, dat de gloed der franse beschaving meer sporen van heiligheid bezit dan onze nuchtere huiver voor consequentie en radicalisme.
Het Nederlandse beschavingsleven kan - als vanouds - slechts in diepte winnen, als het de invloed erkent en aanvaardt van het franse, dat in feller bewogenheid niet alleen lagere laagten, maar ook hogere hoogten kent dan het onze.
Met diezelfde ontvankelijkheid voor die creatieve franse geest, moeten wij het keurig verzorgde boek van Dr. P.M. Maas over ‘François Villon’ als een aanwinst begroeten.
Villon doet sterk denken aan de Archipoeta, aan Paul Verlaine en aan onze Bredero, in wier leven en levenswerk de al te uitbundige genietingen een diep-tragische ondergrond hadden. Zelfs in een spottende schuldbekentenis, in het lachen door tranen heen blijft de glans zichtbaar, waarin aan het leed gestalte wordt gegeven. In de dichter kan de mens nooit zo ontluisterd raken, dat de natuurlijke gaven onzichtbaar worden.
God's zon schijnt voor goeden en kwaden, ook als het immorele Fransen zijn. Dit wordt eens te meer duidelijk als men het met veel toewijding en nauwkeurigheid geschreven boek van Dr. Maas leest.
F. Sch.
|
|