Roeping. Jaargang 24(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] D.v.R. De H. Benedictus Nog jong, zag hij ontsteld het diep bederf van Rome waar menigeen ontredderd in den afgrond viel en bang vroeg hij zich af: ‘Zal ik daaraan ontkomen?...’ Hij huiverde voor zijn onsterfelijke ziel. Onwetend maar diep-wijs liet hij toen stad en boeken en vluchtte naar de bergen in een nauwe grot om daar een hooger goed en eeuwig heil te zoeken en er alléén te leven voor het oog van God. Na jaren vond men hem en zag verrast zijn vrede en menigeen wou deelen in die levenswijs. Toen bouwde hij - en alwie wilde, bouwde mede - zijn eerste klooster: voorportaal van 't Paradijs. Sinds sleet hij met zijn monniken zijn verdre dagen, hen voorgaand, groot en sterk, alleen op God bedacht, hen leerend Christus' zoet en roemvol juk te dragen en juichende Gods naam te prijzen dag en nacht. Zoo werd hij gids en vader van ontelbre zonen, een biddend, werkend, onverwoestbaar-sterk geslacht, dat in de diepte van Gods vreê bestendig wonend het vólle christendom aan 't Westen heeft gebracht. [pagina 134] [p. 134] D.v.R. Maria boodschap Gekomen was de volheid van den tijd, God had het levend heiligdom bereid, waarin zijn eeuwig Woord zou binnentreden om daar, uit meêlij met der menschen leed, als Hoogepriester met het purp'ren kleed van 't mensch'lijk vleesch zijn Godheid te bekleeden. Toen werd door Hem de engel Gabriël gezonden tot een Maagd in Israël, die was gezegend onder alle vrouwen, om haar te groeten schoon en vol genâ en bruid des Heeren zonder wederga, en haar dit hoog geheimnis te ontvouwen. Maria, bij dien hoogen eng'lengroet, ontstelde in haar nederig gemoed en vroeg zich zwijgend wat dit mocht beduiden. Had Satan niet in zijn arglistigheid door vleierij de eerste vrouw misleid? Hij wist zoo wél zijn gif met zoet te kruiden. ‘Vrees niet, Maria’, sprak daarop de stem, ‘daar gij genâ gevonden hebt bij Hem, Die u tot reine moeder heeft verkoren van Hem, Die is Zijn welbeminde Zoon, Die eeuwig zeetlen zal op Davids troon en die als kind uit u wil zijn geboren’. Maria zweeg een wijl en vroeg dan weer: ‘Hoe zal dit kunnen zijn, daar ik den Heer behoor en Hij tot bruid mij heeft genomen?’ En hij: ‘De Allerhoogste zal met Kracht u overschaduwen, Zijn Geest zal zacht, als dauw op rozen, op u nederkomen. [pagina 135] [p. 135] En zie, ook uwe nicht Elisabeth ziet thans vol vreugd verhoord haar droef gebed: God schonk een zoon haar in Zijn mededoogen. Dit is voor haar, die men onvruchtbaar heet, de zesde maand, dat zij zich moeder weet; want ál is moog'lijk bij Gods alvermogen’. Hij zweeg en stond van gouden licht omgloord en wachtte op Maria's wederwoord en mét hem wachtte God en al de koren der Eng'len en de eeuwen zonder tal en al de dingen in het wijd heelal: zij zwegen om Maria aan te hooren. Wil dan aanvaarden, zoete, reine Maagd, wat God met al Zijn schepselen u vraagt, opdat Zijn Zoon op aard kan nederdalen. De Booze heeft de vrouw in 't paradijs bedrogen, God wil nu op wondre wijs door u op hem de zegepraal behalen. Toen boog zij zich in dieper deemoed neer en zeide: ‘Zie de dienstmaagd van den Heer, dat mij geschiede naar uw schoone woorden’. Toen ging de engel neigend van haar heen en liet haar met den Zoon van God alleen, terwijl hij heel de schepping zingen hoorde. Vorige Volgende