| |
| |
| |
[Nummer 3]
| |
Anton van Duinkerken
Sint Benedictus
Zoo vaak ik in Titus Livius lees, vervult mij een helder ontzag.
Bij hem staan de beste Romeinen geteekend in 't licht van een zilveren dag,
Wonderbaar scherp als het wakend geheim van den koelen morgenstond,
Waarop de bewondering saam met de schrik van Proculus Iulius vond,
Dat boven het vlieden der komende tijden de faam van den stichter der stad
Recht op standvastige hulde bij alle bewoners der wereld had.
‘Mea Roma caput sit orbis’, - een stem in het opkomend licht
Opent opeens voor het jeugdig Europa dat mannelijk vergezicht,
Hetwelk in de taal van de Heilige Kerk nog heden de roeping heet,
Dat is de zekerheid van het gemoed, wanneer het zijn toekomst weet
Gewezen door iemand, die spreekt in het binnenst van ieder menschenhart
Met altijd aandringend verlangen gezagvol gebiedend en teeder en hard.
| |
| |
Codes, Cloelia, Musius Scaevola, Cato, die streng waart en wijs,
Barsch voor de wereld, maar zelf niet verzakend aan uw onmeedoogenden eisch,
Dat iedere burger der stad van uw liefde tot offers bereid zou zijn,
- Slechts aan de ware grootheid van ziel herkent gij den waren Romein -
Laat in uw midden, een held bij de helden, de stille Gezegende staan,
Die uw verhevene deugden gered heeft, toen Rome te gronde zou gaan.
Duldt als uw nazaat den man uit Sabinum, het land van den maagdenroof,
Sterk als Talassius, vrij van begeerten, gestaald in een brandend geloof.
Hij, met zijn hart van een grijsaard, zijn oogen doorschitterd van durvende jeugd,
Hoedde het zuiverste van uw gemeenschap: haar adel, haar wijsheid, haar deugd;
Hem is te danken, dat wij in de verten geen woeste barbaren meer zijn,
Doch kinderen Gods met een recht in Gods Rijk als het recht van een vrijen Romein.
Gaf hem Romanus den kap en den kovel, waarmee hij in eenzaamheid ging,
Even tevoren ontving hij van Rome de gouden herinnering,
Nooit te vergeten door alwie, voor schoonheid gevoelig, de wereld ziet
Als het nog onvoltooide, welluidend couplet van een goddelijk lied.
Niets dringt dieper in 't menschlijk geheugen dan het begin van de wijs,
Die aan ons heimwee den thuisweg doet vinden op ballingschaps moeizame reis.
| |
| |
Woorden van wetgevers, woorden van dichters in een ontvankelijke ziel,
Was er ooit zaad, dat op vruchtbaarder akker met rijker ontkiemingskans viel?
Dan zijn het woorden, die God heeft gesproken! En Sint Benedictus verstond
‘Mea Roma caput sit orbis’ als woorden uit Gods eigen mond.
Maurus en Placidus, jonge Romeinen, voortaan is uw Rome daar,
Waar gij de goedheid van Jesus verkondigt als biddend veroveraar.
Nadat Odoaker den keizer ontkroonde, vertrekken van 't komende Rijk
Zalige boden op weg door de landen, gezanten des vredes gelijk.
Wapenen dragen zij niet, maar hun lippen bewegen in krachtig gebed.
Hun is de Regel van Sint Benedictus de zachte, veeleischende wet,
Die den veroveraar maakt tot een dienstknecht, den zielsoverwonnene haalt
Binnen den heerlijken kring, waar de vrijheid der kinderen zegepraalt.
Zingende worden zij alles voor allen; al wat naar begeerlijkheid zweemt,
Blijft bij hun altijddurig beminnen aan elke genegenheid vreemd.
Gansch van zichzelven onteigend, bereiken zij juichend hun zelfbedwang:
Iedere broeder vindt rustig zijn plaats als een maat in hun koorgezang.
Morgen en middag en avond en zelfs in het donkerste diep van den nacht
Houdt hun geheugen als Davids geheugen het meedoogen Gods overdacht.
| |
| |
Nooit meer aflaatbare lofzang van levens, geheel aan de Godlijke schoonheid gewijd,
Duurt, wat bij Sint Benedictus begon, tot langer dan wereldschen tijd.
Monte Cassino wordt puin van den oorlog en Egmonds abdij schiet in bloei:
Eeuwen zijn star van beweging en menschen zijn sterfelijk krachtens hun groei.
Boven de tijden en boven de menschen verheft zich uitsluitend het kind,
Dat zingend in ons met het lied van den Zoon den Eeuwigen Vader bemint.
Sint Benedictus, die vader genoemd wordt, gelijk men het consuls deed,
Dank zij aan u in een tastende wereld, waar niemand meer uitkomst weet:
Geef, waar uw Regel gevolgd wordt, uw zonen den ouden Romeinschen moed
Om tot de verste grenzen der aarde te roepen: ‘De Vader is goed
En diep in de ziel van elk mensch wekt Zijn goedheid de roeping der zingende wijs,
Die ons op aarde geluk geeft als voorsmaak der vreugden van Zijn paradijs!’
|
|