| |
| |
| |
Kroniek
Francois Mauriac schreef een heiligenleven
Hetgeen wij van de vermaarde Franse romancier niet hadden durven verwachten, is toch gebeurd: Mauriac heeft een heiligenleven geschreven.
Het feit alleen al is zó belangwekkend, dat wij het even in het raam van zijn schrijversloopbaan willen plaatsen.
Lange tijd tot de orde geroepen door een zeker soort censoren die blijkbaar slechts een politionele toon vermogen aan te slaan, dreigde Mauriac het conflict kunst-moraal, waaronder hij sinds jaren gebukt ging, ten gunste van het eerstgenoemde te beslissen, toen onverwachts Jacques Maritain in zijn ‘Dialoques’ - gepubliceerd in ‘Le Roseau d'or’ van 1928 - de romancier met diep christelijke, want begrijpende liefde tegemoet trad. Enerzijds ervan overtuigd dat men romans zal schrijven wanneer men als romanschrijver geboren is, anderzijds in het dispuut erkennend, dat een auteur zich in deze kwaliteit niet van zijn personages kan isoleren, vroeg de kunstzinnige wijsgeer aan de moraliserende kunstenaar - en welke Franse romancier is dit niet? - slechts ‘de bron te reinigen’. Hoe deze avance een ingrijpende omkeer bij de schrijver teweegbracht, getuigen zijn ‘Dieu et Mammon’ (1929) en ‘Souffrances et Bonheur du Chrétien’ (1931). Desondanks zag Mauriac zich vooralsnog geen andere taak toegewezen dan ‘de rendre sensible, tangible, odorant l'univers catholique du mal... dont les théologiens nous donnent une idée abstraite’ (Journal III ed. 1940), zich daarbij vleiend met de hoop, aldus indirect een apologie te leveren voor het Christendom.
Zijn ‘Sainte Marguerite de Cortone’ nu, verschenen in 1945 bij Flammarion, betekent een volkomen positieve doorbraak. Want het is - en geenszins alleen door de keuze van het onderwerp - niet de trieste ellende van de vleselijke mens die zich onttrekt aan de genade, maar de zegevierende op- | |
| |
gang van de geestelijke mens onder de bijstand der genade, welke de auteur in dit boek heeft voelbaar gemaakt. Op prachtige wijze riposteerde hij hiermede het motief ‘c'est tout à fait quelqu'un pour vous!’ waarmede de uitgeefster van zijn ‘Vie de Jésus’ haar verzoek aan Mauriac om deze hagiographie te schrijven, ondersteunde.
Inmiddels heeft de auteur, die het als psycholoog van het incoherente immer te doen was om de geschiedenis van een ziel, zijn eigen smaak kunnen volgen, doordat hem ten enemale de gelegenheid ontbrak zich historisch en topographisch te oriënteren. Het werk werd n.m. geschreven in de oorlogsjaren 41-43, toen hij zijn geliefd verblijf te Malagar niet durfde verlaten, gezien op iedere kamer een Duitser beslag had gelegd. Overigens zou hij er toch niet aan gedacht hebben de bibliotheken na te snuffelen, zoals hij zelf in zijn ‘Préface’ bekent. En welk een weerzin hij tegen reizen heeft, weten wij uit zijn ‘Commencements d'une Vie’. Tengevolge hiervan is zijn ‘Sainte Marguerite de Cortone’ meer een commentaar geworden op de nogal gebrekkige ‘legende’ van broeder Guinta Bevegnati O.F.M., de geestelijke leidsman van de Heilige.
De eerste vijf hoofdstukken die ons inlichten over de zondige verhouding, waarin het boerenmeisje negen jaar lang met de edelman van Montepulciano leefde, dragen een retrospectief en sober karakter. Ongetwijfeld is dit mede te danken aan genoemde legende. Het merkwaardige - men vergeve ons dit profane woord - in deze episode is, dat Margaretha in haar verste afdwalingen reeds bleek uitverkoren te zijn. Niet alleen had zij daar zelf een voorgevoel van, maar duidelijk gaf God dit later in een van zijn openbaringen aan de Heilige te kennen. ‘Herinner je, arme dochter, de overtocht van die vijver, alleen, midden in de nacht, toen de oude vijand je met je medeplichtige wilde verdrinken. Je trof juist aanstalten om door je misdaden de kwelling van mijn lijden te hernieuwen. Mijn goddelijke clementie evenwel behoedde je, en door een eindeloze barmhartigheid ben je gered’. Mauriac merkt hierbij op, dat de zondaars die geen enkel verkeer meer mogelijk achten tussen de Schepper en
| |
| |
het bezoedelde schepsel, vergeten dat het verlies der genade niet betekent het verlies van Gods liefde (van Zijn kant beschouwd), dat er een confrontatie bestaat van de ziel met God, die door geen enkele misdaad kan worden onderbroken en waaraan de zonde veeleer een dramatisch element toevoegt. Want zij accentueert datgene waardoor wij van andere verschillen, en waardoor wij onder allen op de verlossende liefde zijn aangewezen, alsof een bepaalde manier om ons tegen God te verzetten slechts een onbewuste list was om ons aan Hem op te dringen.
‘Je bent te mooi’, had haar de gardiaan van Celle (een uur gaans van Cortona) gezegd, toen de zondares, na het lijk van haar vermoorde minnaar gevonden te hebben, met haar zoontje aan dit klooster aanklopte en het boetekleed der derde Orde vroeg. Dit antwoord verklaart de strijd op leven en dood, welke deze vrouw sindsdien tegen haar zwak vlees voerde. Op de bijzonderheden hiervan gaan wij niet in, daar wij ons als taak van deze bespreking hebben gesteld de visie van de auteur te belichten. Hebben wij reeds vroeger voor Mauriac een plaats opgeëist onder de geestelijke schrijvers van deze tijd o.a. naar aanleiding van zijn ‘Pélerins de Lourdes’, ‘Jeudi Saint’, zijn ‘Sainte Marguerite de Cortone’ voegt hieraan een titel toe. Ja, wij durven zeggen dat hij met deze hagiographie de katholieke wereld van het goede heeft tastbaar gemaakt... waarvan de theologen ons evenzeer maar al te vaak een abstract idee geven. De romanschrijver die de agonie der aardse liefde kent, vermag niet minder de doodstrijd aan te voelen van wie uit hemelse liefde sterft door niet te sterven. Het irrationele, want mystieke, krijgt bij hem gestalte, en duidt daardoor de kruiscontouren die ons in dit heiligenleven verschrikken. Zij die met het ‘Sero te amavi - te laat heb ik U bemind’ op de lippen aldoor verwijlde aan de voet van Calvarië, putte uit de beschouwing van haar gefolterde Heiland de kracht tot boetvaardigheid, waaraan wij haar erkennen als behorend tot de Franciscaanse familie. Dreef boetvaardigheid uit liefde deze Magdalena van de dertiende eeuw tot ontluistering van haar schoonheid - en de wereld die zich hieraan ergert, keurt iedere ascese
| |
| |
welke de schoonheidsspecialisten van hun slachtoffers in dienst van de duivel eisen, goed - het verklaart ook het gedrag t.o.v. haar zoontje, die zij als een andere Ismaël in de woestijn van honger en dorst met zich meevoerde en tenslotte naar het klooster bracht. Als Margaretha zich in deze vergiste, merkt Mauriac op, was dit niet ondanks haar liefde tot Christus, maar ter oorzake van haar liefde tot Christus. Daarenboven wist zij uit de extasen, waarmede God ‘zijn meest geliefde onder alle vrouwen van die tijd’ bijna dag-in dag-uit begenadigde, dat mede door haar vrijwillig gekozen martelaarschap het kind van haar zonde zou worden gered. Is er meer nodig om ons het zwijgen op te leggen tegenover een liefde die zich niet verdedigen kan? De heiligen spotten nu eenmaal met de moraal, en zeker met de zedelijkheidsnormen welke de wereld belieft erop na te houden. Hun offer, de uitzinnige zelfverloochening van Gods uitverkorenen, bewaart de kinderen vaak beter dan onze egoïstische aanhankelijkheid.
Het zijn slechts 'n paar vluchtige notities die wij in dit verband aan Mauriac ontlenen. Welke prachtige opmerkingen plaatst overigens ‘ce métaphysicien qui travaille dans le concret’ nog over het gebed, de vertroosting, het streven naar heiligheid, de vrees voor Gods uitverkiezing, waarbij vanzelfsprekend ook Pascal figureert. Maar hoezeer deze grote denker èn christen Mauriac ook fascineert, hij haat in hem ‘ce sombre plaisir d'être élu’, en belijdt zijn voorkeur voor de droeve dochter van de blijde Franciscus, die nimmer over haar eeuwig heil gerust was te stellen.
Daar is één hoofdstuk in het eerste gedeelte van dit boek, waaruit ik niet kan nalaten letterlijk te citeren. Werd het vergeten of geschrapt in de handleidingen der ascese en mystiek? De romancier - excusez un peu! - schrijft:
‘De mysticus die in God verloren is en afgezonderd leeft van de wereld, met een wachtpost op al zijn grenzen, die van zijn blikken, zijn mond, zijn gedachten - wat vermag hij tegen zijn dromen? Hoelang hij zijn nachtwaken ook rekt aan de voeten van de Meester, onmogelijk zich te verzetten tegen de slaap welke hem voor enkele uren ontwapent. Niets
| |
| |
verhindert alsdan de vijand, de zaaier van het onkruid, om de verdoofde ziel binnen te dringen. Alles slaapt in het arme getrouwe schepsel: alles slaapt, behalve het lichaam dat veinst te slapen. Alles is buiten werking gesteld, behalve het vermogen om fantasiebeelden voort te brengen, welke de ziel haat, de zinnen vervoeren.
't Is het uur van de engelenwereld - maar, God zij dank, niet slechts van haar die de duisternis met bederf vervult. De ziel in staat van genade, sluimert omringd van goede geesten. Wat God haar bijwijlen laat ondergaan (opdat zij zich het slijk herinnere waarmee zij is overdekt en dat haar van alle kanten benauwt) maakt de ziel oplettender voor de geheimvolle bescherming van haar nachten. Vaak ook wekt de engel die over haar waakt ze aan de rand van een onvrijwillige misdaad.
En ongetwijfeld: niets wordt aangerekend van hetgeen buiten de wil om geschiedt. Maar de vijand koestert grote verwachtingen van de verwarring welke hij in ons oproept. Alles komt van onszelf, ondanks onszelf. Wat ons het meest intiem is, baart onze dromen: ze zijn de kinderen van ons vlees; de weerzinwekkendste doen ons huiveren door een zeer verborgen gelijkenis.
Deze ongekende droesem welt naar de oppervlakte van de ingesluimerde ziel. Een beest dat de Godsgetrouwe gestorven waande, kruipt uit zijn hol onder begunstiging van de nacht en wandelt vrij rond in het geketend schepsel. Alles is dus nog daar van hetgeen de ziel meende voor altijd verstikt en vernietigd te hebben? Hoezeer blijkt dan de tussenkomst der Onbevlekte Maagd en Gods heiligen van node! Heel alleen kunnen wij onszelf niet behoeden in de uren, waarin alle vermogens stil liggen, uitgezonderd de laagste, de diepst verholene, die geheel en al vergroeid zijn met ons vlees en bloed. Alsof God wilde, dat wij zonder misdaad te begaan toch even ermee in aanraking kwamen, alsof zijn barmhartigheid de getrouwen aan een bezoedeling overleverde, die zonder hen te bezoedelen, ze toch vernedert en vernietigt.
Deze dingen, waarover men vermijdt te spreken, verklaren
| |
| |
de voortdurende waakzaamheid der heiligen, die nooit genoeg menen gedaan te hebben tegenover een getemd, maar niet onderworpen vlees. Zelfs in de meest volmaakten huist een beest, de gevangene van deze kerker, waarvan de slaap iedere nacht opnieuw de deur wijd open zet’.
Toch was de onbarmhartige strijd welke Margaretha tegen haar vlees voerde, niet haar zwaarste martelaarschap. Zij moest tot een spot worden van de voorbijgangers, en juist van die ‘vrome’ christenen, welke ons herhaaldelijk herinneren aan de pharizeën, zich verdringend rond het Kruis. Wat toch was het geval? Sommigen zagen haar extasen en openbare zondenbelijdenissen, nu eens in de stilte van de nacht, dan weer in een volle kerk uitgeschreid, voor een verschijnsel van dronkenschap aan, waartoe helaas het gedrag van haar dienstmaagd aanleiding gaf. In het commentaar dat Mauriac op de verdachtmaking van deze tartufes levert, spreekt ongetwijfeld een zeker ressentiment mee, zoals trouwens overal de persoonlijke toon van de schrijver doorklinkt. Evenwel wacht hij zich ervoor, zijn eigen beproevingen zó in de geschiedenis van deze ziel te betrekken, dat het hoofdaccent erdoor zou worden verlegd. Trouwens, de heiligen - en niet het minst deze vrouw - hebben wel erger doorstaan: de verlatenheid niet alleen van de mensen, maar de verlatenheid ook van God, ‘opdat, zoals Christus zelf aan zijn bruid te kennen gaf, de ziel uit eigen ervaring zou weten wat zij is zonder Hem’. De auteur, die geen bronnenstudie gemaakt heeft om zijn hagiographie historisch te verantwoorden, geeft herhaaldelijk blijk de mystieke verhandelingen van Joannes van het Kruis te hebben geraadpleegd, waar hij spreekt over de donkere nacht der ziel. ‘Zij heeft op God vertrouwd: laat Die haar nu helpen en haar verlossen, als Hij haar liefheeft’ - Margaretha moest het horen van de duivel, de ‘vromen’, ja van haar eigen biechtvader. En de verklaring vragend, waarom Christus van haar eiste, dat zij leed ten aanschouwe van allen, vertolkt Mauriac ongetwijfeld het gevoelen der meesters van het geestelijk leven, wanneer hij in het afgrijzen dat deze gelouterde en door God vrijgesproken ziel over zichzelf gevoelde, een vermaan ziet. Een
vermaan n.m. tot
| |
| |
zovele christenen die ‘niet weten wat zij zouden moeten biechten’, of bij het geringste lijden God verwijtend vragen, waaraan zij dit hebben verdiend.
Uit deze kanttekening blijkt wel dat de schrijver, zelfs als hij ons tot gids tracht te zijn in het mystieke leven dezer begenadigde, de gewone christenen ‘qui profitent des silences de Dieu’, geenszins uit het oog verliest. Het ligt geheel in de lijn der extatici zelf. Als zovele andere onder hen, heeft ook Margaretha van Cortona door haar werken van geestelijke en lichamelijke barmhartigheid - zij stichtte zelfs een hospitaal - het wonder tot stand gebracht: in God verslonden te zijn, iedere minuut van een leven, dat verteerd wordt van een bedrijvige caritas. Houdt onze bewondering voor de Franse romancier geen maat, als wij zijn hagiographie eveneens als een werk van geestelijke barmhartigheid aanmerken? Hier wordt nu eens niet over de hoofden van de lezers heen gepraat, gelijk in zo menig heiligenleven gebeurt, maar voortdurend is elk van ons erbij betrokken. Niet enkel blijkt een gesprek mogelijk met mensen die ‘naissent amants comme d'autres naissent mystiques’, maar zelfs een confrontatie met A. Gide is niet uitgesloten. En wel, waar de auteur met de commentator van Dostojewski de meest verwoede aanvechtingen van de duivel op het terrein van de geest signaleert, door de problemen welke hij oproept, en deze niet ziet in de huiveringwekkende slangengestalten waardoor de heilige in haar eenzaamheid werd benauwd. Het was een oude, nooit geheelde wonde welke de demon bij Margaretha openreet, toen hij haar influisterde: ‘Weet je, dat je verdoemd bent, omdat je niet beantwoord hebt aan de onmetelijke weldaden die je van God mocht ontvangen: weldaden die Hij eens tegen je in het geding zal brengen om je nog zwaarder in de eeuwigheid te laten boeten?’
Hoezeer ook de intuïtie van Mauriac's kunstenaarschap aan deze mystieke ziel de hand reikt, hij blijft haar zien als een kind der Kerk, voor wie iedere bijzondere openbaring niet opwoog tegen Christus woord tot zijn apostelen gesproken: ‘Wie u hoort, hoort mij’ (Luc. 10, 16). Het verklaart zowel haar zeldzame devotie tot de eucharistie als de onder- | |
| |
worpenheid welke zij aan de dag legde tegenover haar geestelijke overheden, zelfs wanneer ze door deze miskend en verstoten werd. Moeten wij de condottiere van het Heilig College uit die eeuwen van geloof verkiezen boven de devote diplomaten van onze contemporaine geschiedenis, vraagt Mauriac met een vrijmoedigheid die alleen een pharizeïsche ergernis hem betwisten zal. Als de heiligen tot de Kerk behoren, verklaart hij zich nader, ontvangen zij maar al te vaak van de hiërarchie de bejegening, welke nu eenmaal nodig is om hen zo getrouw mogelijk op hun Meester te doen gelijken. Bijna geen leven van een heilig priester, kloosterzuster of religieus, ook in onze tijd, of wij vinden er de kerker in terug die een Joannes van het Kruis door zijn Superieuren was toebedacht.
De laatste zeven jaar van haar leven bracht Margaretha in de eenzame kluis op de berg San Egidio door, in de nabijheid van Cortona. Het had lang geduurd eer zij van de geestelijke overheid hiertoe verlof ontving, en dan nog onder protest der minderbroeders. Slechts weinig is ons uit deze periode bekend. Zelfs broeder Bevegnati was haar op bevel van de custos ontnomen, zodat hij niet langer in de gelegenheid was haar openbaringen te boek te stellen. De spaarzame gegevens van de kapelaan der naburige kerk, Dom Badia Ventura, lichten ons evenwel voldoende in omtrent haar geestelijke toestand. Ze wordt gekenmerkt door de woorden welke o.m. een engel tot haar sprak: ‘Je bent als een huis dat in vlam is gezet: het brandt tot het geheel en al verteerd is. Aldus zal je beproevingen lijden tot het einde toe. Ofschoon je de vrede bezit, leef je in oorlog. Het goud wordt in de vuuroven beproefd’. Margaretha, die vanuit haar kleine cel op het land van haar jeugd, haar zonde, kon neerblikken, moest ervaren dat de meest rigoureuse ascese niets vermag tegen de aangeboren onzuiverheid van de geest. Alleen de genade is in staat die uit te bijten in een schepsel, waarmee de ongeschapen Liefde zich wenst te verenigen. Moeten wij de grote Theresia geloven, dan wordt in deze graad van het mystieke leven zelfs de extase een pijniging. God geeft zich als was Hij afwezig, indien wij ons zo mogen uitdrukken. De
| |
| |
ziel dringt steeds verder de hemel binnen, maar het is een verlaten hemel, niet het niets, maar een absentie, een vlucht in het oneindige - een oneindigheid die immer terugwijkt.
Mauriac heeft bij het te boek stellen van dit heiligenleven, meermalen een hartgrondige weerzin moeten overwinnen tegen de voortdurende verkrachting van de natuur en het gezond verstand, de dwaasheid van een leven dat in niets gelijkt op het onze, waar een door het werk gebarsten hand dieper treft dan die van een gestigmatiseerde. Zelfs meende hij soms een kennelijke tegenspraak te ontdekken in de bijna grotesk voorgedragen openbaringen van de Heilige en het het zo simpele woord van Christus over de meest gewichtige zaken. Als hij zich plotseling in het gezelschap erkent van de wereld, de ‘vromen’, de bisschop van Arezzo, broeder Guinta. Zoals laatstgenoemde het zwijgen bewaarde bij het zwijgend afsterven van Margaretha, waarvan hij 6 Februari 1297 getuige was, valt op het eind van dit boek ook het verwijt van Mauriac stil. Zij heeft het recht opgeëist, tekent de schrijver aan, om te geloven dat er een orde der liefde bestaat, welke alle wereldse wijsheid beschaamt, en die zij volgens haar speciale roeping in beoefening had te brengen.
In zijn ‘Examen de Conscience’, waarmee deze hagiographie besluit, doet de romancier nog een zelfbekentenis die hij reeds in zijn ‘Préface’ had aangeroerd. Zoals wij reeds hebben opgemerkt, werd ‘Sainte Marguerite de Cortone’ geschreven tussen 1941 en 1943 d.i. in de jaren voordat Mauriac in Parijs actief deelnam aan de illegale pers. ‘Ik schaam mij, zegt hij, in de loop van dit verhaal onophoudelijk de clementie te hebben ingeroepen voor de buitensporigheden van de Heilige. Want de wereld van vandaag haat zichzelf eindeloos meer dan de Magdalena uit St Franciscus derde orde zich gehaat heeft’. In de ogenblikken van wanhoop dat haar moderne hagiograaph niets tegen deze haat vermocht en zich afvroeg, of geen werk van meer actuele betekenis van hem verwacht werd, is hem de betekenis van boetvaardigheid uit liefde duidelijk geworden. De bewogenheid over het wereldgebeuren, welke onaflaatbaar zijn gevoelens en gedachten rond deze vergeten heilige uit de 13e eeuw doorkruist, ver- | |
| |
leent aan zijn werk een bijzonder accent. Dat het Kruis een dwaasheid is, dat de waarheid een dwaasheid is: deze ontstellende bevestiging van St Paulus zou de auteur, volgens zijn eigen getuigen, nooit ten volle hebben begrepen en gedeeld dan op dit keerpunt der geschiedenis.
En verwacht François Mauriac voor de nieuwe tijden een nieuwe heilige, geheel en al bewogen door de maatschappelijke vraagstukken van sociale gerechtigheid, deze zal, hoezeer ook vertrouwd met de materialistische bagno, het stigma moeten dragen van het lijden, hetzij verborgen achter de soutane of het religieuze kleed van een priester in de banlieu, hetzij achter het werkmanspak van een arbeider of het uniform van een hulp in de huishouding.
CLIMACUS BAYER O.F.M.
Drachten.
|
|