| |
| |
| |
Leo Boekraad
De dood
(Vertaald gedicht van den mysticus Angelus Silesius)
Hoe kunt ge, dwaze sterveling,
en, hongeriger dan een gier,
naar geld en weelde streven?
Wat zamelt gij zoo vlijtig in:
gij moet het haast verlaten
en, ligt ge in uw laatste pijn,
gij zult het weldra haten.
Zoo onbezonnen rent gij voort
als kunt ge nimmer sterven;
toch ziet gij, zelfs in uwen roes,
Steeds roekeloozer is uw doel
als bleeft ge eeuwig leven.
Ge denkt: Nog lang heb ik den tijd!
De dood? die wacht wel even!
Intusschen komt die knekel-man
en valt u onverhoeds fel aan:
Het baat u niet, biedt gij hem geld,
hij ziet op rang noch standen.
Hij raapt u van de aarde weg:
hoe gretig zijn die handen!
Hoe velen heeft hij uit den dans
ten doodendans genoodigd,
hoe dikwijls maakt den rijksten kans
zijn pijlschot overbodig.
Hij rukt de allerliefste ook
wreed uit uw zachte armen:
zullen in aardes koelen schoot
| |
| |
Dien trof een moordend stukje lood,
gif brengt een onverhoedschen dood:
wordt gij dan nimmer wijzer?
Soms brengt een val den snellen dood,
men drinkt hem uit een beker:
vóór men beseft, hoe laat het is,
meldt zich die stille wreker.
De Dood speelt wel zijn gruwlijk spel
de wereld is zijn jachtdomein:
ook gij wordt buit, gedwongen!
Vanavond staat hij al wellicht
hij plukt ze af en tot den dood
heeft hij hen kil bevrozen.
De droefheid neemt u in bezit,
de vrees zal alle vreugde van
uw laatste uur vergallen.
Het lachen zal u dan vergaan,
de scherts sterft op uw lippen,
ge durft niet van uw plaats te gaan:
de moed zal u ontglippen!
Uw mond - hoe sprankelde uw woord! -
zal star staan en verbleeken,
zelfs uw geluid wordt vaal als asch
Uw woord, zoo krachteloos en dor,
blijft in de holte steken:
gij zult slechts, uit uw diepste hart,
met zuchten kunnen spreken.
| |
| |
Uw voorhoofd, eenmaal hoog en fier,
zij zullen van die duisternis
uw oogen worden dof en grijs,
schoon zij nooit lichtglans misten:
uw lichaam en uw aangezicht
Uw ooren vangen geen geluid,
uw hart zal donker klagen,
uw ziel trilt als een voorjaarsblad
aan wind-doorruischte hagen.
De duivel jaagt u achterna
met list en angst voor zonden;
gij durft het boetekleed niet aan,
al hebt gij het gevonden.
Uw vrienden zullen allemaal
ver van uw ziekbed wijken,
zij sluipen uit de trieste zaal:
gij hoort reeds bij de lijken!
Geen drinkgezelschap zal zich nog
om uwen scherts vermaken.
Kunt gij in dezen toestand nog
't hart van uw vrienden raken?
Ach neen! men laat u, moe en zwak,
géén vraagt, of gij dat doffe ‘ach’
zult met den dood betalen.
Niet één reikt u de doodsvaan aan,
waar zijn al uw bekenden?
Men zal u zonder een gespan
naar 't eeuwig Leven zenden.
| |
| |
En heeft uw moegestreden geest
zijn aardsch verblijf verlaten:
zoodra hij zal zijn afgereisd
Men vindt, dat gij zeer kwalijk riekt,
en prevelt binnensmonds de wensch:
dat men hem snel begrave!
Men loopt en rent naar alle kant,
opdat ge toch maar spoedig zijt
Dan draagt men u weeklagend weg
dan zal u, zonder geest of zin,
Zoo is dan al uw pracht en praal
eens en voorgoed verdwenen.
De zon heeft in uw rijk paleis
nu voor het laatst geschenen!
Zoo kunt ge in het graf voortaan
doen naar Uws hart begeeren:
daar kunt ge - o zoo aangenaam -
Der wormen zijt gij buit en prijs,
zij zullen, bij hun feestmaaltijd,
uw laatste vleesch bespotten.
De maden zullen uw skelet
zij zullen naar uw geldkist noch
| |
| |
Zoo vliedt het vooze leven heen,
geen schaduw is te vinden:
wij trekken als een nevel heen,
als rook op snelle winden.
Gelijk een bloem, een waterbel
als in een zucht verkwijnen,
zoo zal ook eenmaal alle vleesch
als in een zucht verdwijnen.
Geen loover wordt door Noordenwind
zóó van den boom gereten!
Ons leven vaart veel sneller dan
een schip door storm gedreven.
Geen stroom vliedt ons zoo snel voorbij,
geen pijl ontvlucht de peezen
zoo snel als Levens melodie
tot zwijgen wordt verwezen.
Bedenk dit, ijdel menschenkind,
bedenk dit, want de Dood zal ook
Verkies geen wereld boven God,
wees zuinig op uw Levenslicht,
bepaal uw eeuw'ge waarde!
Sterf aan u zelf vóór uwen dood,
vermijd wat gij moet mijden
en laat u niet door valschen lust
of booze vreugd misleiden.
Gij moet, zoo gij dit niet volbrengt,
den eeuw'gen dood verdragen:
de worm, die nimmer sterven kan,
zal rustloos aan u knagen!
|
|