| |
| |
| |
Victor de Jonge
De verkwister
Pawel Iwanowitch joeg door de sneeuw als een schuimgolf, die door de branding naar het land toe stuwt. Hij stond rechtop in zijn slee en hij sloeg de paarden zó wild, dat zij soms naar de kant van de weg sprongen en in hun vaart het voertuig meetrokken naar de schuine berm, zodat het op één ijzer glijdend op het punt stond om te kantelen. Zijn rood gezicht met de felle ogen onder de dik gevoerde rand van de pelsmuts zocht een prooi in de verblindende ijssneeuw, die schuin naar de aarde schichtte. Hij stond te wankelen op zijn logge benen en in zijn zware sjinelj van Siberisch bont leek hij een poolbeer, die op een ijsschots danst. Hij vloekte soms binnenmonds als een provincie-beambte, die wel kwaad is maar zijn fatsoen wil houden, soms echter luidop en bijna gillend met hoge scherpe stem, zodat de paarden zich opnieuw in wanhoop vooruit wierpen.
Het werd al avond en de vinnige wind joeg huilend over de steppe, steeds meer vlijmscherpe sneeuw meevoerend en voortjagend naar de vlakte. Pawel Iwanowitch hield zijn gezich van de wind af en wiegelde een keer als een nar op het gladde slede-vloertje, terwijl hij zich met zijn grote behandschoende handen vasthield aan de stang waarover de leidsels lagen.
Hij wilde voor de nacht in Brochutch zijn. Daar woonde zijn oude jeugdvriend, die er een herberg bezat welke doorging voor de beste van het district. Hij had wel gezworen, dat hij in één ruk naar Rusminskoje zou rijden, ook al zou hij bevangen van de kou de paarden nauwelijks meer kunnen mennen, maar bij het vooruitzicht op een warme maaltijd en wat luidruchtig vertier bij Wasili Michailowitch, den lolligsten jongen uit de hele streek, was hij op zijn besluit teruggekomen. Eigenlijk kon het bezoek aan zijn vader geen uur uitstel lijden en was het van het grootste belang, dat hij hem zo spoedig mogelijk ontmoette. Nabatow, de oude districts-secretaris had hem laten weten, dat Iwan Petrowitch,
| |
| |
zo oud als hij was zich aan de uitspattingen van een tweede jeugd te buiten ging en het erfdeel zijner kinderen verkwistte op een wijze, die een Petersburgse societeitschuimer hem niet zou kunnen verbeteren. Hij was toen direct vertrokken om nog te redden wat er gered kon worden. Nadesjda, zijn zuster woonde te ver af, en Alexei, de jongere broer was er de persoonlijkheid niet naar om dien ouden vos tot andere gedachten te brengen.
De paarden hielden hun vaart in, het eerste huis van Brochutch schoof in de schemering voorbij. Iwanowitch kende het dorp terug, dat hij vroeger zo dikwijls bezocht had, en hij had er schik in, hoe de dieren bijna als vanzelf naar het marktplein draafden, waar Michailowitch' herberg lag. Het leek warempel wel of ze hem daar stonden op te wachten, zo prompt werd de deur geopend en kwam een staljongen de paarden van hem overnemen. Hoewel zijn benen kraakten als dor hout, toen hij uit de slee stapte, knorde hij toch van genoegen, en nadat hij de sneeuw van zijn pels had geschud, trad hij de gelagkamer binnen. Daar was muziek en gelach en er werd gedanst en boven de lampen zag hij een dikke walm van rook. Michailowitch verwelkomde hem als de verloren zoon en hij stelde hem aan de fuivers voor en allen groetten zij hem en toen ze vernomen hadden vanwaar hij kwam, zongen ze dat prachtige Kozakkenlied uit zijn streek, waarop hij zo verzot was en dat hij met zijn basstem meebromde tot hij er aangedaan van werd. De samovars dampten, de beste van Michailowitch' vrouw, met zilveren ringen en een prachtig voetstuk werd voor hem neergezet en toen hij de warme maaltijd genuttigd had, voelde hij zich weer de oude en vergat hij zelfs voor welk een onaangename opdracht hij op reis was. De wodka vloeide rijkelijk en de feestvreugde steeg naar mate het middernachtelijk uur naderde. Pawel Iwanowitch had zich in jaren niet meer zo op zijn gemak gevoeld als hier temidden van deze zorgeloze mannen en vrouwen.
Het was al morgen, toen de laatste stamgast de herberg verliet. En toen Pawel Iwanowitch verder wilde reizen, drukte zijn oude vriend hem aan zijn hart en bezwoer hem nog
| |
| |
minstens één dag bij hem te blijven, opdat hij zijn terugkeer zou kunnen vieren met meer wodka en betere muziek van een orkest uit de stad.
Zij werden het niet eens, omdat Iwanowitch zich zijn opdracht herinnerde. Maar Wasili Michailowitch kreeg hem zover, dat hij tenminste enige uren zou gaan rusten. Hij liet zich overhalen, doch in plaats van enkele uren sliep hij de hele dag door en werd pas wakker in de avond. Hij vloekte toen hij het bedrog bemerkte, maar kleedde zich dan snel aan om op tijd in de gelagkamer te komen waar de eerste gasten reeds aan de tafeltjes zaten. De herbergier liep rond op een paar lapots en bracht hem een bord sjtsji met knoflook en kruiden. Het feest begon opnieuw. Er kwamen nu ook meisjes uit Kishinjow, het dorp met dezelfde naam als de hoofdstad, en er was betere muziek en meer wodka.
Maar Pawel Iwanowitch vergat niet, dat hij verder moest en met dikke tranen als van een gorilla nam hij de volgende morgen afscheid van zijn vriend, hem zwerende terug te zullen keren zodra hij zijn opdracht had uitgevoerd.
Het sneeuwde niet meer. Juist die nacht was de wind gaan liggen en Iwanowitch verheugde zich reeds in het vooruitzicht op een voorspoedige reis. Maar acht werst buiten het dorp raakte hij aan het dwalen door de sneeuw, die hier en daar zo hoog lag, dat de paarden er tot de borst inzakten. Hij maakte omwegen, vroeg een keer de weg en liet zich voor het overige gaan op zijn instinct, dat hem de zekerheid gaf in de goede richting te rijden.
Na een halve dag dwalen bevond hij echter met een vreselijke schok in zijn hart, dat hij aan hetzelfde punt stond, waar hij die morgen zijn reis was begonnen. Hij vloekte, stampte met zijn kolossale laarzen van woede een gat in de sleebodem en sloeg zó wild met de zweep over de paarden, dat zij verschrikt ieder een kant uitsprongen, de dissels doormidden braken en het lederen tuig aan stukken trokken. Daar stond Pawel Iwanowitch kokend van woede te midden van een verijsde steppe. Het liefst had hij de dieren met de gebroken disselboom doodgeslagen en de slede aan splinters getrapt,
| |
| |
maar de aanblik van een aarde, die door koude verschrompeld tot aan de einder lag te sterven onder het kille gewaad van de sneeuw, deed zijn razernij snel afkoelen en bracht hem tot het verstandige besluit in het eerste het beste dorp de schade te laten herstellen.
Zo kwam hij tegen de namiddag in Kishinjow, het gehucht met de naam van de hoofdstad. Daar vond hij een man, die voor zijn paarden wilde zorgen en beloofde de slede vóór de andere morgen weer rijvaardig te zullen maken.
Het was vier uur in de namiddag en Pawel Iwanowitch liep met zijn ziel onder zijn armen als een echte dagdief door de hoofdstraat van het dorp te slenteren. Die straat geleek verbazend veel op de verdroogde bedding van een oude rivier en de troosteloze aanblik van die schuin oplopende wegkant, waarboven de huizen uitstonden als boten, die op de oever waren getrokken, stemde hem zó droevig, dat hij besloot het verdere gedeelte van de dag door te brengen in de enigste herberg van het dorp, die laag en breed als een bootshuis aan de rechterstraatkant stond. Hij stapte er binnen, brommend gelijk een paardenkoopman, die slechte zaken gedaan heeft.
Aan de grote tafel zaten drie mannen borsj te eten, zij slurpten zó hard dat het zingen van de samovar er door werd overstemd. Boven hun hoofden hing een schilderij van monsterlijke afmeting, waarop een troika in vliegende vaart stond afgebeeld. Dit beeld van de vadsige mannen achter hun soepketel en daarboven de ranke troika, die als het ware al het snelle en lichte en voortvarende voorstelde dat op de wereld bestaat, maakte op zijn ontvankelijk gemoed zulk een komische indruk, dat hij onwillekeurig in de lach schoot, en niet wetend hoe hij die lach aan de mannen moest verklaren, hen zei, dat hij plotseling aan iets grappigs dacht. Zij lachten met hem mee en streken met hun kromme vingers door hun baard waarop rijkelijk sap van rode bieten gemorst lag. Hij ging tegenover hen zitten en zei aan den waard, dat hij bij hem wilde overnachten.
| |
| |
Tegen de avond liep de gelagkamer vol boeren, handelslieden en ambtenaren, die op inspectie waren. Ten laatste kwamen er nog soldaten binnen, die wit waren van glinsterende stuifsneeuw. Pawel Iwanowitch dacht er aan, hoe hij nu al bij zijn vader had kunnen zijn in plaats van in dit ellendig gat waar heel de bevolking samenhokte in een dompige kroeg. En dat morgen de wegen nog onbegaanbaarder zouden zijn. En dat...
Doch hij riep een der drie dochters van den herbergier en liet zich een glas wodka brengen. Er waren twee Kirgiezen, die muziek maakten en vreemde wijzen zongen, waarbij de meisjes een scheef gezicht trokken. In een hoek stond de speeltafel, een jongeman zonder baard hield de bank. Er werden door enkele spelers twintig roebel op een kaart gezet en soms was er onenigheid, die door den bankhouder zelf beslecht werd doordat hij den onwillige van de tafel sleepte en buiten de deur zette. Pawel Iwanowitch geeuwde bij het gezicht van deze spelende, zingende en drinkende mensen. Hij vroeg aan den waard zijn kamer en ging naar bed.
Midden in de nacht werd hij wakker, eerst door een ontzettend tumult in de gelagkamer van de herberg en daarna door het onuitstaanbaar gekriewel van het ongedierte, dat hem pijnigde tot hij ervan kreunde en besloot, na zich omgekleed te hebben, op een stoel het verdere deel van de nacht door te brengen.
De andere morgen kon hij niet vertrekken omdat de slede niet gereed was. Hij maakte zich ontzettend kwaad en dreigde den man te zullen wurgen als hij niet zorgde, dat de paarden binnen een uur konden worden ingespannen. De wagenmaker haalde zijn twee zoons uit hun bed en werkte met hen een halve dag vol ijver aan de dissels en de lederen banden van het tuig. In de namiddag kon hij pas opbreken en met een verwensing op zijn lippen joeg hij het dorp uit, de pas herstelde slede op een zware proef stellend. Hij kon Rusminskoje voor donker niet meer bereiken en hij trok een zeer somber gezicht bij de gedachte aan een nieuwe overnachting in een of andere vlek midden in de steppe.
| |
| |
In Mawra hield hij halt, en die naam bracht een grijnslach op zijn somber gezicht, omdat die hem aan zijn vroegere keukenmeid herinnerde. Het was er menselijker. Men had er zelfs de keuze tussen twee herbergen, een er van was een posthalte. Iwanowitch schikte zich in het onvermijdelijke, liet zijn paarden stallen en zocht een geschikt plaatsje in de gelagkamer van het poststation, genaamd: De Witte Beer.
Vlak bij hem zaten twee mannen en twee vrouwen, het leken wel Polen, maar zij zeiden, dat zij van Odessa kwamen, er lag iets zachts van een zeeklimaat in hun ogen. Zij waren in een zeer opgewekte stemming en toen zij den nieuwgekomene vertelden, dat er die avond een groot feest zou zijn waaraan iedereen kon meedoen, zong hij met hen mee en liet hen drinken zoveel zij wilden. De muziek zette in nauwelijks een half uur nadat hij was binnengekomen en de herberg daverde van de rauwe zangstemmen der boeren en soldaten, die achter hun wodka zaten te kijken naar de dansers in het midden. De vrouwen waren gekleed in zwarte jakken met kralen afgezet en wijde rokken, die breed uitstulpten bij het dansen. De boeren hadden hun beste kleren aan en de waard droeg een strakzittend buis met goud bestikt, dat hem iets waardigs gaf te midden dier zorgeloze feestelingen. Pawel Iwanowitch vergat zijn ergernis en ging onder in de feestroes van Mawra.
Tegen het middernachtelijk uur herinnerde hij zich plotseling, toen hij een wild Kozakkenlied meebromde, dat hij een ordentelijke stem had en dat zijn warme bas waard was gehoord te worden in een vergadering van kunstminnende mensen. Hij dronk zijn glas leeg, sprong op een tafel, stiet met zijn rode hoofd tegen het plafond en riep zo hard hij kon, dat hij zijn vrienden uit Mawra wilde vergasten op het lied dat Taras zong in zijn ziel, toen hij zijn makkers over de Dnjestr zag ontkomen. Allen zwegen toen zij de geweldige gestalte zagen staan, die als een atlas de zoldering van de gelagkamer op zijn schouders torste. Pawel Iwanowitch zong het lied van Taras, de diepe tonen van zijn wat onzekere stem vertolkten de weemoed van zijn hart en toen hij de
| |
| |
tranen zag in de ogen der vrouwen uit Odessa, voegde hij de zijne daarbij. De boeren lachten om hun ontroering te verbergen, want Pawel Iwanowitch was een mensenkenner en wist de gevoelige snaar van het hart te treffen. Toen hij het lied had uitgezongen, dreunde de zaal van de onstuimige bijval en dit gaf hem de moed over jeugd en liefde te zingen. Hij trachtte zijn hoofd op te richten, wat hem niet gelukte, schraapte een keer zijn keel en zong dan luchtig:
Vrijer dan de vogel is de jeugd,
Wie heeft de kracht, de liefde te beteugelen!
Er waren er, die het lied kenden en het zacht meeneurieden. Het gezicht van den waard glansde, verblindender dan zijn goudbestikte vest. De jonge meisjes hielden het hoofd schuin en de weemoedige glans der eeuwige Wolga blonk in haar ogen.
Pawel Iwanowitch zong, tot hij in de smook en de hitte onder de zoldering dreigde te stikken. Toen herinnerde hij zich eensklaps, dat hij reeds drie dagen lang door een vraag werd gekweld en dat hij steeds had uitgesteld het antwoord daarop te vragen.
Waarom, waarom! riep hij, toen de dansers weer naar het midden gingen. Waarom zing ik hier voor jullie over jeugd en liefde en de vreugde van Taras in zijn ziel, toen hij op de brandstapel stond? Waarom drinken jullie wodka en hebben jullie je beste kleren aangetrokken? Waarom feest heel deze streek en wordt er gedanst van Brochutz tot hier en misschien nog wel verder?
Uit een hoek werd geroepen, dat hij dronken was en van de tafel moest komen. Maar Iwanowitch schreeuwde nog luider: Neen, geef mij het antwoord. Jullie zien toch, dat ik een vreemdeling in jullie midden ben!
De waard trad op hem toe: Weet je dan niet, zei hij, dat wij feesten op kosten van Iwan Petrowitch, den ouden gek van Rusminskoje? Hij ligt op sterven en nadat hij in een half jaar tijd de helft van zijn bezit er door heeft gejaagd,
| |
| |
wil hij dat wij met de andere helft gelukkig zullen zijn. Hij heeft alles onder de dorpen verdeeld en wij feesten nu op zijn dood! God hebbe zijne ziel!
Pawel Iwanowitch werd lijkbleek. Zijn vingers kromden zich tot verschrikkelijke klauwen. Hier stond hij dus, de nar, die drie dagen meegefeest had op zijn eigen ondergang. Nog eenmaal lichtten zijn ogen als van een roofdier in nood. Dan viel hij lijk een blok op de tafel. Rusminskoje zag hij niet meer.
|
|