| |
| |
| |
Kardinaal Francis Spellman
Gebed voor den vrede.
's Nachts als ik onder 't baldakijn der sterren
door de ravijnen van de hoofdstad loop
en ik de lichten zie, dichtbij en verre,
die, als een reuzen honingraat, te hoop
staan aan de wanden der vreemd-leege straten,
dan denk ik aan den gruwel van het slagveld,
waar ik de lijken zag onzer soldaten,
al die onttroonde glorie van 't geweld
als oude jassen acht'loos weggesmeten.
Ik weet dan zeker, dat ook in dit land
- door anderen een machtig rijk geheeten -
wij niet met steen, cement en ons verstand
een beter leven samen kunnen bouwen,
zooals de wetenschap dit heeft geleerd.
Wij mogen niet op stof alleen vertrouwen,
tenzij de geest de stof steeds dirigeert.
God schenkt ons de genade van het leven,
opdat wij, onzelfzuchtig, door ons werk
elkaar het beste van onszelven geven.
Eerst dan gevoelen wij ons rijk en sterk.
Dit is het eeuwig leven: d'arme spijzen,
toestaan, dat ook de kleinen tot Hem gaan,
die, zelf een kind, aanbeden werd door Wijzen.
Zal 't vaderland onsterfelijk bestaan,
dan moeten wij in eenheid leeren leven,
buurman naast buurman, staat naast staat, gesterkt
door wat wij an'dren van het eig'ne geven.
Met harten nooit door zelfzucht ingeperkt,
die kouden kleeden, hongerigen voeden,
zoo groeit ons land tot duizendjarig rijk.
Alleen in God, in 't streven naar het goede,
in 't weten, dat wij allen zijn gelijk,
gelukt het ons een stad en staat te stichten,
| |
| |
waarin de vrede als een vlam zal lichten.
Wij voelen ons een adelaar, die zwevend
boven verdeeldheid klaar de grens aanschouwt:
links staat de mensch, in bloed en tranen levend,
die aan één man zijn welzijn toevertrouwt.
En rechts daarvan het God-geworden wezen,
Zijn liefde en genade wijd gespreid
om onze zielewonden te genezen.
Zijn wapenen zijn die, waardoor Hij lijdt,
omdat wij met een schuld waren geboren.
Hij maakt geen onderscheid van ras of stand,
want allen, die Zijn woorden willen hooren,
beschouwt Hij als de burgers van Zijn land.
Zijn wapenen ontwapenen de landen,
Zijn wonden heelen 't etterend gezwel,
in Hem kan slechts de vrede lichtend branden,
in Hem leeft slechts het nieuwe staatsbestel.
O Vader, in de lichten van de steden,
zie ik de kaarsen voor Uw schoonen troon.
Elk spreekt van nood en vruchtelooze beden
en Gij zijt aller nood en smart een woon!
O God, schenk ons den zegen van Uw vrede
na al wat er ten offer werd gebracht.
Wij hebben in de duisternis gestreden,
doch nu de dageraad ons tegenlacht,
zien wij geen loon in onze moede handen
en onze wonden staan geopenbaard.
Hier, in Amerika, knellen ons banden,
waarvoor wij anderen hebben bewaard.
In één huis zijn de zonen vreemdelingen,
het werk ligt stil en bijtend knaagt de haat,
want alle macht en kracht, die ons omringen,
zijn waardeloos door wrok en eigenbaat.
O God, schenk ons den zegen van Uw vrede,
geen vrede, opgesteld in dwing'landij,
| |
| |
waarin Uw geest ontbreekt. Het droeve heden
eischt, dat de menschheid van behoeften vrij
en vrij van angst in U 't geluk mag vinden.
Verbreekt de oude boeien van den mensch,
die hem als slaaf aan eigen baatzucht binden.
Geleidt ons, Heer, vervul de vurige wensch,
waarvan wij droomden, toen wij bitter streden:
O God, schenk ons den zegen van Uw vrede.
|
|