Roeping. Jaargang 23(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 568] [p. 568] Albert westerlinck Verrijzenis. Ik glimlach weer... Wie schonk mij, blinde, het gezicht, dat ik de heêmlen eindloos-diep zie gloeien en rond mij weer die zee van ongemeten licht waarin het leven kiemt en jaar na jaar blijft bloeien? Nu komt de glimlach weer - hoelang is dit geleden? - alsof ik thans voor 't eerst dit wonder zie, een kind dat uit den moederschoot het licht komt ingegleden en in dit eindloos ruim zijne bestemming vindt. O gloed van vruchtbaarheid, die gonst door onze aarde, zoo rusteloos vergaard en nooit verkoeld, verjaard, ik hoor uw ongeduld, ik voel den onbedaarden geboortedrang, waarmeê gij alle ding doorvaart. O gutsend leven in den leest van bloemen, boomen, in 't treden van de dieren, koen en onversaagd, - oeroude onrust, die door 't woelen van de stroomen en door de hooge wolken naar de verten jaagt. Heer, in dit eeuwenoud heelal opnieuw geboren staat hier een mensch die lacht om het herwonnen licht. Hoelang liep hij al klagend in den nacht verloren, of zwierf hij, dwaze, met geblinddoekt aangezicht? Nu kust hem weer het licht en 't hart zingt in het gloren van dees verrijzenis het lied der vruchtbaarheid; maar hoor, nog hooger juicht in hem de uitverkoren kracht van den mensch: een geest, verwonderd en bevrijd. Vorige Volgende