Roeping. Jaargang 23
(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Adriaan de Roover
| |
[pagina 506]
| |
hebben daar niets aan veranderd. Wat Koos Schuur over Vlaanderen schrijft heeft mij dan ook dadelijk in het harnas gejaagd. Hiermede is de causaliteit van dit artikel genoemd. Laat mij toe, even retrospectief te zijn.
***
De enorme hoeveelheid verzetsliteratuur die het Noorden voortbracht, tegenover de haast volledige ontstentenis hiervan in Vlaanderen, leidt tot conclusies die heel wat verder reiken dan het bestek der belletrie. De Noord Nederlander heeft steeds een uitgesproken liefde voor zijn vaderland gekend, wijl de Vlaming zijn Belgisch vaderland slechts na de bevrijdingsroes ontdekken mocht. Het Noorden kende rust en vrede, het Zuiden strijd en ontevredenheid. André Demedts beschrijft in zijn verdienstelijke en uitgebreide studie over de Vlaamse poëzie sinds 1918Ga naar voetnoot1) deze strijd als 't volgt: ‘Onze geschiedenis van de laatste eeuw wordt beheerscht door het streven van de beste onder onze politieke leiders en kunstenaars om Vlaanderen van zijn eigen aard bewust te maken en het die rechten te schenken waarop het als cultuurvolk mocht aanspraak maken. Hier, zowel als zulks bij andere onderdrukte volkeren voorkwam, behoorde dichters en schrijvers tot de voornaamste bezielers van de nationale beweging’. Vanzelfsprekend is het deftige renteniertje dat wat aan tuinieren doet en 's morgens zijn perelaartjes geplunderd vindt, heel wat meer verontwaardigd dan de boerenknecht die de rakkers in 's pachters boomgaard hoort. Hier ligt de basis voor het al of niet zijn van de verzetsliteratuur. Daarbij komt natuurlijk nog dat de diepe verontwaardiging van het Noorden verscherpt werd door omstandigheden van louter materiële aard. Ik noem b.v. de bemoeiïngen van een Zivilverwaltung (die Vlaanderen niet gekend heeft) en de oprichting in '42 van de Kultuurkamer. Koos Schuur wees reeds op het Vlaamse verzetsgedicht als op een ‘rara avis’, ‘waarschijnlijk is dit veroorzaakt, zegt Koos Schuur, omdat de | |
[pagina 507]
| |
Vlamingen geen burgerlijk bestuur met ingrijpen der kulturele maatregelen hebben gekendGa naar voetnoot1). Hieruit leid ik af, dat Koos Schuur het al of niet zijn van de verzetspoëzie aan louter incidentele omstandigheden toeschrijft. De parabel van het renteniertje en de boerenknecht gaat echter veel dieper. (Zeer terecht trouwens wees Garmt Stuiveling er op dat in het Noorden de verzetsliteratuur reeds vóór de inval der Hunnen en vóór de oprichting der Kultuurkamer bestondGa naar voetnoot2).
***
“Een Belgische auteur behoefde niet “fout” te zijn om zich de mogelijkheid tot publicatie te bemachtigen”Ga naar voetnoot3). Wie als Vlaming zoiets leest voelt zich wrevelig worden, want hier ligt juist de bron waarin de ene wordt witgewassen en de andere wordt verdronken. Het is inderdaad juist dat zowel een August Vermeylen, die bij de Duitsers in geen gunstig daglicht stond, als een Bert Decorte, als trouwens heel de bent van debutantromanciers Lampo, Piet van Aken enz., van '40 tot '44 verder gingen met publiceren of toen begonnen met hun eerste uitgaven. Geen enkel kunstenaar in Vlaanderen zag daar bezwaar in. Iedereen bleef rustig verder schrijven, maakte dankbaar gebruik van de “hausse” in zake boekhandel, bekommerde zich niet om de al of niet duitsgezindheid van de uitgevers, gebruikte op handige wijze zijn relaties met de nu uitgestotenen en vertaalde of lieten zich zonder blikken of blozen vertalen enz. Kortom, iedere uitgever, en iedere letterkundige afzonderlijk mag voor de gerustheid van zijn gemoed eens terugdenken aan de troebele bezettingstijd, hoe toen nog een vorm van verdraagzaamheid bovendreef’Ga naar voetnoot4).
***
In het allerlaatste nummer van De Faun, dat met medewerkers als Van Boelaere noodzakelijk ten onder moest gaan, | |
[pagina 508]
| |
heeft genoemde Toussaint van Boelaere in extremis zijn gal uitgespuwd. Tégen de humaanvoelende Lode Baekelmans, tégen de ‘nazistische’ Felix Timmermans en tégen de vrienden Roelants en R. Herreman. Hiermede heeft Van Boelaere nogmaals zijn klein-klein menselijkheid getoond. Het is niet de eerste maal dat Van Boelaere Baekelmans aanvalt omdat deze laatste een ruim begrip toont voor de huidige Vlaamse constellatie en als mens aller achting geniet. Het is niet de eerste maal dat Van Boelaere Timmermans of Streuvels vernietigt, in de eerste plaats als verkapte ‘nazis’ en tweedens als ideeënloze volksschrijvers. Van Boelaere zag zijn ‘Landelijk Minnespel’ tijdens de bezetting in volksuitgave op 12.000 exemplaren verschijnen. Timmermans' Pallieter verscheen in dezelfde uitgave op 50.000, Baekelmans' Tille op 70.000, Streuvels' De Vlaschaard op 125.000. Dit zijn sprekende cijfers. Wanneer Van Boelaere nu in het hogergenoemde laatste nummer van De Faun zijn speer velt op Timmermans, dan klinkt zijn verwijt: Alleen de nazistische propaganda heeft het werk van Timmermans populair gemaakt, maar gelukkig met de verdwijning van het nazisme verdwijnt ook Timmermans' populariteitGa naar voetnoot1). Zulke uitspraak kan ik slechts kleinzielige jalouzie noemen. Maar ook de vroegere vrienden Roelants en Herreman moeten het nu ontgelden. Immers Van Boelaere werd 70 jaar, zij hebben het niet nodig geacht hem te huldigen. Zo zullen Koos Schuur's prominente figuren nog gaan bakkeleien.
***
Wanneer Garmt Stuiveling den Noord Nederlander verwijt, dat hij ‘de grote stilte’ niet heeft aangedurfd, dan kan ik ook niet nalaten hier tegenover het walgelijk epicuristisch werk van b.v. Reimond Herreman te plaatsen: ‘Vergeet niet te leven’Ga naar voetnoot2) en dan vraag ik mij tevens af of zulke platte | |
[pagina 509]
| |
zelfbeloochening, zulk epicurisme gedurende de bezetting geen even groot verraad zou zijn als een Ostfrontlied of een hymne aan de führer. Dan vind ik de vlucht in het verbalisme van het Noorden toch nog heel wat meer genietbaar dan het literatuur-wallebakken van Reimond Herreman. Nog flagranter echter zijn de curieuze evoluties van een vrij groot aantal van de literatoren van nu, die in den beginne van het wereldconflict (die, o zo gelukkig verbloemde vóór-Stalingradperiode) geen blad voor de mond namen om de democratie te begraven. U zult me wellicht verwijten, dat ik van mijn eigenlijk onderwerp afdwaal, ware het niet, dat we op dit ogenblik in Vlaanderen voor het feit staan, dat een ganse reeks auteurs zwijgen moet, terwijl een groepje Janus-dubbel-aangezichten in de rode en neutrale pers door hard schelden hun huidige hegemonie trachten te handhaven. En wanneer Hubert Lampo schrijft: ‘Sommige zullen in het midden brengen dat er tenslotte niet het geringste verband bestaat tusschen de duitsgeorienteerde sympathieën van louter filosofische aard, die sommige onder onze kunstenaars bezielden en de fascistische oorlogsgruwelen of de misdrijven van de SS of Gestapo. Ik matig mij het recht aan het hiermede niet eens te zijn’Ga naar voetnoot1), dan stelt Lampo hier zijn exclusieven die deels natuurlijk gemotiveerd zijn, doch grotendeels door opportunisme en onbegrip worden ingegeven. Dit exclusivisme is wel de quintessens van Vlaanderens huidige kulturele bloedarmoede. Maken we b.v. een vergelijking tussen de bedrijvigheid van tijdens en na de oorlog, dan komen we tot de vaststelling, dat pas sinds de bevrijding een reuze hiaat in Vlaanderens kultuurleven gekomen is. Hendrik Storm sneed voor het eerst dit onderwerp aan in zijn studie ‘De Vlaamse Auteurs en de Oorlog’Ga naar voetnoot2), toen hij hierin de vraag stelde: ‘werd niet na de bevrijding de continuïteit verbroken en onze literatuur schade gedaan?’ en hierbij constateerde, dat door ‘een triestige persoonlijke ketterjagerij de “hausse” die boek en boekhandel in Vlaanderen kende in een “crach” is omgeslagen’. | |
[pagina 510]
| |
Verder zegt H. Storm nog: ‘Het jaar 1946 brengt ons in ieder geval mede dat de ene floreert en de andere crepeert om een licht graadverschil in de zg. schuld, dat een zekere dubbelzinnigheid in de houding van de literatoren-van-nu valt op te merken, dat sedert de bevrijding een vlaag van vergeetachtigheid de gewetenskwesties op de achtergrond drong, dat persoonlijke velredding het haalde op de collectieve verdediging van de Vlaamse litteraire waardigheid en dat een discrediet werd geworpen op vele zuivere bedoelingen’.
‘De bezettingsomstandigheden en gebeurtenissen brachten mee dat over 't algemeen de Vlaamse letterkundigen verkozen een soort “politique de présence” te volgen vóór het volledige stilzwijgen, en dat de bedoelingen van het grootste aantal niet verder gingen dan zich ten overstaan van extremismen en dumping door vreemde productie, te handhaven en het publiek te hoeden zich van eigen aard en kutuur al te zeer te verwijderenGa naar voetnoot1). Dat de ene deze taak dichterbij, tot zelfs ver in de gevaarlijke zone uitoefende dan de andere, wil nog niet zeggen dat hij slechter deed dan hij, die zonder risico's en soms met meer voordeel zijn posities handhaafde’. Tot hier H. Storm.
Zo stelt zich de vraag, of dit exclusivisme niet leidt tot het meest tragische failliet onzer Vlaamse Kultuur. Immers wanneer Toussaint van Boelaere op het ogenblik tot de treurige slotsom komt, dat nog zowat 12 à 14 leden de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde bezoekenGa naar voetnoot2), dan is zulks wel zeer typerend. Dat deze banbliksems nu uitsluitend in rechtse middens vallen zult U allicht zelf reeds geraden hebben. Wanneer Jan Schepens in de liberale Vlaamsche GidsGa naar voetnoot3) schrijft: ‘Waar wij voor dienen op te passen is dat België geen nieuwe Wies Moensen, Frans Daelsen en Cyriel Verschaeves | |
[pagina 511]
| |
kweekt’Ga naar voetnoot1), dan wil hij niet alleen de houding van deze mensen laken, maar in hoofdzaak een aanval doen op het katholieke kunstenaarsschap van Moens en Verschaeve en van een katholiek réveil in 't algemeen. Schepens weet heel goed welke diepgaande invloed de poëzie van Wies Moens gehad heeft. Hij hoeft slechts aan het plastische gezegde van André Demedts te denken, hoe Wies Moens ‘als vaandeldrager van het humanitair expressionisme en later van de volksverbonden kunst, door een drom van schildknapen omringd was’.Ga naar voetnoot2) Of hij denke aan de bewondering die Henr. Roland Holst voor Verschaeve koestertGa naar voetnoot3). Nu uit de jongste katholieke lichtingen stemmen opgaan, waardoor de huidige en steriele hegemonie der niet katholieken aan 't wankelen wordt gebracht, beginnen de kameleon-wolven over neo-fascisme te huilen. In de aanvang van mijn artikel verwees ik naar een passus van Koos Schuur over het min of meer pro-nazi zijn van Streuvels, Timmermans en Claes; dadelijk daarop volgde Schuur's exclusieve. Dit pleit niet voor de traditionele Hollandse nuchterheid, maar ja, de wind waaide bij hem ook maar uit één hoek.
***
Gerard Walschap, (dezelfde Walschap die onder de bezetting naar Berlijn ging confereren) die alle moeite ter wereld doet om een enfant terrible te blijven en de Barnum der Vlaamse letteren te worden, schreef onlangs aan zijn vriend Achiel Mussche: ‘Ik ben eerst en voor alles liberaal, dan ben ik socialist, vervolgens ben ik ook communist en tenslotte ben ik ook een beetje nazi’Ga naar voetnoot4). Wij weten wel dat wij Walschap de laatste tijd niet au sérieux mogen nemen, doch stel je voor dat iemand uitbazuinde dat hij katho- | |
[pagina 512]
| |
liek is en ook een beetje nazi. De wolven zouden hun tanden wetten. Doch kom wij moeten verder. Tot hier deze losse nota's over enkele figuren uit de N.V.T. redactie. Het ware niet oninteressant nu het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift zelf wat nader te bekijken. Het is n.l. opvallend hoe het N.V.T. waar toch de prominente bonzen hun heil gevonden hebben, volledig gespeend blijft van richtinggevende critische arbeid. (Cfr. Max Schuchart in Het Woord Aug. '46 pag. 278). Wij kunnen die niet anders dan een gemis aan overtuiging, karakter en weerbaarheid noemen, met de daaruit voortvloeiende konsekwenties van ruiterlijkheid en fair-play. Een tijdschrift dat kritiekloos is ‘leeft’ onder een angstpsychose. Een angst om de waarheid te zeggen en een duidelijk en accuraat criterium te bepalen. Thans geldt vóór alles in het N.V.T. de door accidentele omstandigheden en vaak opportunistisch veroverde hegemonie te behouden, en dit door de nodige exclusieven te stellen, door een pikante en onverantwoorde nonchalance ten toon te spreiden (bij gebrek aan werkelijke levensinhoud), en bovenal door het angstvol vermijden ener objectieve en gewetensvolle kritiek. Het levende Vlaanderen is hier niet te vinden. Van onze zijde nu zijn we gerust. Wat het N.V.T. mist is de jeugd. Zij hebben de jongere generaties niet op hun hand (1 of 2 arrivisten niet te na gesproken). Een objectieve prognostiek voorziet een vroege dood voor het N.V.T. De diagnose zal luiden: bloedarmoede, gebrek aan fair-playvitaminen en infectie door de Van Boelaere-bacil. Ik zegde reeds, wij zijn gerust. Want Vlaanderen heeft zijn jongerentijdschriften. In Vlaanderen komt de jongste generatie vrij en manmoedig in haar eigen periodieken naar voor. Ik noem hier Golfslag, dat naast zijn kulturele taak vooral de nationale Vlaamse waardigheid beklemtoont en Nieuwe Stemmen, dat vooral het religieuse uitdiept en prononceert. De Vlaamsche jongeren tijdschriften weten, dat het heil niet uit het N.V.T. of de Brusselse PEN-club komt. Daarom zijn we gerust. |
|