Roeping. Jaargang 23(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 487] [p. 487] Albert Westerlinck Solitudo. Sinds ik als knaap dit aardsch gebied betrad heeft heimwee mij van Oost naar West gedreven, en d'onrust als een hongerige rat bleef knagen in de hoeken van mijn leven; maar toch is, door de jaren, vroom en wit, een schroomge vreugd in mij bewaard gebleven: als 't kuische licht, van duisternis omgeven, is de eenzaamheid, waarin ik waak en bid. Heb ik gedwaald, verloren in den tijd, ben ik mijn eigenst land ontrouw geworden, was ik de boef, die aan de ketens bijt, wiens droom en driften heulden met de horden, het is voorbij, mijn God, ik ben bevrijd wijl ik U eenzaam heb teruggevonden in 't stil gebied, waar mijn geluk gedijt, waar hart en geest hun angst vergeten konden. Er is geen vreê als deze eenzaamheid zoo klaar, zoo ver van alle herinneringen, waar ik Uw zwijgende oneindigheid verborgen weet in 't diepste hart der dingen. En Gij, die U in vormen diep verhult - des levens grondeloos geheimenis - hebt deze stilte tot den rand gevuld: ik weet hoe rijk en vol Uw zwijgen is, hoe Gij me warm en streelend zult doordringen tot Gij al gloed en glanzen van mij zijt en ik doorgloeid als glas, doorrild van huiveringen om Uwe sprakelooze aanwezigheid. Ik word een vrucht, die felle zomer heeft doorschoten met meedoogenlooze zonnen, een bloem die rillend aan den stengel leeft van duizlend-klare vreugd doorronnen. Vorige Volgende