| |
| |
| |
Kroniek
Dies irae
Ongewone Duitse verzetspoëzie van Werner Bergengruen.
Enige maanden geleden was ik in het luxueus lachende Zürich bij een verfijnde maaltijd bijeen met Peter Schifferli, den jongen, zeer actieven directeur van het Arche-Verlag en het Thomas-Verlag. Hij was juist van een reis door Duitsland teruggekeerd in Zwitserland. En onze gesprekken konden dan ook niet dan in schril contrast staan met deze vreedzame omgeving. Na het uiten van somber getinte meningen over een tekort aan positief Christendom der gealliëerden in Duitsland en een eensgezinde bezettingspolitiek, na het weergeven van zijn bezorgdheid met name ook over de Franse zone, waar na het heengaan van de Gaulle bijna alle christelijke officieren door communistische zijn vervangen, gaf hij mij een klein bundeltje verzen van den dichter Werner Bergengruen, dat juist bij zijn uitgeverij was verschenen (als een der resultaten van zijn eerste reis door Duitsland na deze oorlog). En hij vertelde mij hoe hij vanuit Zwitserland enige katholieke Duitse schrijvers tijdens de oorlog, toen zij niet meer mochten publiceren, in het leven had kunnen houden en hoe spontaan zij hem nu op zijn reizen, wanneer hij hen bezocht, manuscripten hadden meegegeven ter publicatie in Zwitserland: Romano Guardini, de dichterlijke priester, Joseph Pieper, de strijdbare Thomist, Werner Bergengruen, de... ‘priesterlijke’ dichter, zijn voor velen onzer geen onbekenden.
Des avonds kon ik, alleen, mijn indrukken over het welvarende neutrale Zwitserland - die uitkijkpost over Europa! - direct stellen tegenover een stem uit een land van nood, een stem welke zich boven de nood weet te verheffen; en toen besefte ik opnieuw - wat ieder, die de Bergrede begrepen heeft, beseft -: hoe goed nood kan zijn.
| |
| |
Wanneer men de verzen uit ‘Diës Irae’ illegaal noemt, heeft men nog weinig aangeduid. Inderdaad zijn deze verzen tijdens het Hitler-regime ontstaan en werden zij voorgelezen op de avonden waarop de mannen der Oostenrijkse verzetbeweging in het Tiroolse huis van den dichter in Achenkirch bijeenkwamen; en inderdaad zijn ze later, met de hand overgeschreven - o reminiscentie! - de geheime weg vanuit de bergkommen naar de vlakten en grote steden gegaan. Maar meer dan een louter avonturiers- en knokploegpoëzie heeft Bergengruen ons te geven. Zijn verzet tegen den duivelsen overheerser is zo sterk en brandend en zo nobel, omdat het gevoerd wordt vanuit een met God zo innig verbonden gemoed. Bijna evangelisch zuiver zijn dan ook zijn verzen, die in-één de grote bezwaren en het grotere vertrouwen weergeven.
In ‘Die letzte Epiphanie’ laat hij (zonder deze naam te noemen) Christus zeggen hoe Hij als niet herkende gekwelde voor de heersers heeft gestaan: als verraden Jood, als krankzinnige grijsaard, als Poolse knaap; hij eindigt:
Ich kam als Gefangner, als Tagelöhner,
verschleppt und verkauft, von der Peitsche zerfetzt.
Ihr wandtet den Blick von dem stappigen Fröner.
Nun komm ich als Richter. Erkennt ihr mich jetzt?
Bij het denken over een vergelding is er geen spoor van begerig wraakgevoel te bespeuren; de mens late trouwens de handen af van de marionetten des duivels:
Aus dem des Abgrunds Stimme brüllte,
wie kann ein Mensch sein Richter sein?
Vergreift euch nicht. Gott selber hüllte
ihn ganz in sein Geheimnis ein.
Dezelfde geest ademt het vers ‘Die Sühne’, waarvan ik twee coupletten citeer:
Wieviel Zeiten wird es währen
bis der dürre Stecken grünt,
bis die Trümmer sich verklären
und das letzte Blut gesühnt?
Doch wir sühnen nicht in Zeiten,
Es geschieht in Ewigkeiten
nicht auf diesem blinden Stern.
und vorm Angesicht des Herrn.
| |
| |
Uit een ander vers klinkt bovendien het verlangen door om zelf te lijden, omdat de schuldigen geen afgescheiden klasse buiten ons zijn. Met deze gedachte reikt de katholieke Bergengruen zijn protestantsen medestrijder Niemöller de hand, waar deze steeds weer Dostojewski's woorden: dat wij allen in alles schuldig zijn, naar voren brengt. Luistert naar deze deemoedige (dus dappere) bekentenis:
Wer will die Reinen von den Schuldigen scheiden?
Und welcher Reine hat sich nicht befleckt?
Es wird die Sichel Kraut und Unkraut schneiden,
wenn sie des Erntetages Spruch vollstreckt.
In jedem Torweg steht ein Rächer.
Uns allen ist der Bittertrunk gemein.
Schlagt mich ans Kreuz! Es soll der Schächer
mit Ihm im Paradiese sein.
Een enkele maal kan de mens geen weerstand bieden aan de wanhoop om de opeenstapeling van misdaden tegen rechtvaardigheid en naastenliefde, die hij waarneemt in zijn omgeving, waarmee hij zich zeer verbonden voelt. Dan is het leven als een eindeloze nacht, en het vers wordt tot een wrange klacht:
Nacht für Nacht, bis der Frühwind
den Fenstervorhang gebläht,
lagen wir schlaflos und haben
nach schmächtiger Hoffnung gespäht.
Aber die Nacht nahm kein Ende.
Kein Hahn hat zum Morgen gekräht,
als der eine der anzeigt,
wie Treue die Treue verrät.
Dit vers staat alleen in zijn hopeloosheid. Het doet me goed dàt het er staat. Bergengruen belijdt daarmee zijn menselijkheid; zijn ‘sterke’ verzen worden er des te overtuigender door. Schokkend is bij voorbeeld de hartstochtelijke roep om en het diepe vertrouwen in de Waarheid, zoals de laatste regels van ‘Die Lüge’ die tonen:
Bis ins innerste Herzgefüge
sickerte, Trophen für Tropfen,
der giftige Nebel der Lüge.
Und wir schrieen zu Hölle,
gewürgt, erstickt von der Lüge,
dasz im Strahl der Vernichtung
die Wahrheit herniederschlüge.
| |
| |
Bergengruen heeft de vernietiging van het derde rijk op een bijzondere wijze voorzien. Ik stel hem onwillekeurig naast enkele van onze visionnaire kunstenaars, zoals den schilder Willink, die lang voor de oorlog reeds vlammen en puinen schilderde en den dichter Roland Holst, die een beschaving ziet begraven worden in een tijd waarin zijn ‘Winter aan zee’ ons minder aansprak dan nu. Maar in hun ondergangsstemmingen mis ik de kracht, waarmee de teistering der rampen als een zinvol offer, als een boete tot God wordt verheven, mis ik een duidelijk teken van die onzichtbare gemeenschap der heiligen waardoor geen enkele (soms ontastbare, diep in de mensen blijvende) weldaad verloren gaat. Deze kracht vind ik wel bij Bergengruen. Niet alleen in zijn overtuigingen, maar ook in een zichtbare handelwijze komt dit tot uiting. Ten volle de geestelijke destructie van zijn volk beseffend en een nieuwe nood voorziend, heeft hij de moed het beste van zichzelf weg te schenken: een fles in zee geworpen, met onbekende bestemming. Oòk voor ons ligt daarin een uiterst belangrijke boodschap. Zijn laatste vers ‘An die Völker der Erde’ eindigt met een wens, die wellicht ietwat vreemd klinkt voor den mens die al zoveel miste en die leeft temidden van de overheersende stromingen, die het genieten en het aan-de-rol-gaan (om vóór een nieuwe bui ‘binnen’ te zijn) verkondigen, een wens ook die velen van een Duitser niet willen horen:
Völker, vernehmt mit uns allen
das göttliche: Metanoeite!
Het is goed te weten, dat gebed en boete de hemelse machten nog kunnen verzoenen.
NORBERT SCHMELZER
| |
| |
| |
Weekend met een heilige
Men had zich het volgende tafereeltje eens 25 jaar geleden moeten voorstellen: een honderdtal jonge menschen - studenten, arbeiders, plattelanders, kantoormenschen, zakenlui, medici, jeugdbewegers, kunstenaars, jongens en meisjes uit verschillende provincies - gedurende een weekend bijeen op het landgoed Drakenburg om met elkaar te spreken over de figuur van een heilige. Vijf en twintig jaar geleden kocht men nog moeilijk een boek over een heilige.
En nu dit weekend, waarin de beteekenis werd belicht van Franciscus van Assisi, niet in een kerk, niet in een triduum, maar zoo gewoon, in een bespreking en nabespreking, onder een cigaret, tijdens een wandeling, in een discussie tusschen de dennen en berken van Drakenburg. Dit was een winst.
De figuur van Franciscus werd van verschillende zijden bestudeerd en hij bleek midden in onzen tijd te staan, levend en boeiend en vol beteekenis. Dit namen we mee uit al de besprekingen: Sint Franciscus heeft ons iets belangwekkends te zeggen, iets dynamisch, passend in onzen dynamischen tijd. Steeds bleek zijn levenshouding weer aanleiding te zijn tot confrontaties met problemen van onzen tijd.
Toch was er een zekere bescheidenheid in de debatten. Men aarzelde de figuur van Franciscus volop in het geding te brengen. Die het waagde, voelde, dat hij nog werd teruggewezen, dat hij te voortvarend was. Dit was ook niet te voorkomen in dit gezelschap. Het initiatief was wel genomen door de Franciscaansche Derde Orde, omdat men wist, dat vele menschen begrip hebben voor de beteekenis van Franciscus, doch er waren velen bij aanwezig, die wel geboeid werden door Franciscus doch geen lid waren van de Derde Orde.
Zulk een ontmoeting moet als een gelukkige vooruitgang worden beschouwd. De figuur van Franciscus is van universeele afmetingen. Uiteraard is hij voor de Derde Orde van de grootste beteekenis, omdat hij de conditio sine qua non is voor haar bestaan, doch hij was te veel geworden de heilige in het nisje, de eigen heilige. Dit was een onrecht hem aangedaan en ook nadeelig voor de groeikracht van de Derde Orde. Inwendig werd de Derde Orde hierdoor bedreigd met inschrompeling van kerkelijken stand tot devotie-vereeniging en uitwendig boette de figuur van Franciscus aan beteekenis in voor velen die geen lid waren van de Derde Orde.
Een bijeenkomst als thans werd gehouden, beteekent een gelukkige keer. We maken hier uit op, dat de Derde Orde treedt uit de te gesloten sfeer waarin zij in den loop der jaren was terecht gekomen. Eén van de inleiders, een Pater Franciscaan, moest in dit verband zeggen, dat hem bij het noemen van de naam Derde Orde een huiver bekroop. Inderdaad, woorden kunnen geheele complexen van voorstellingen oproepen en het beeld, dat ons voor de oogen komt wanneer we de naam Derde Orde hooren noemen, is er niet een, die herinnert aan... bijv. de frischheid en jeugd van de aanwezigen op Drakenburg. Hier kwam een geest naar voren, die uitmondt op de wereld in den zin waarin de geest van Franciscus kwam over de Italianen van de dertiende eeuw.
* * *
Bernard Verhoeven begon op Zaterdagavond met een inleiding over: Franciscsu de complete mensch, en vroeg daarbij op de eerste plaats aandacht voor het natuurlijke element in de persoonlijkheid van Franciscus. Wat bij hem opvalt, is niet de grootheid van geest als bij Augustinus, het strategisch element van een Ignatius, het keizerlijke van een Theresia van
| |
| |
Avila, doch het genie van zijn kunstenaarschap, naar het menschelijke en naar het goddelijke. Hij was op zoo'n spontane manier kunstenaar dat hij aan woorden niet genoeg had. Zijn geheele leven wist hij tot een kunst-act te maken; hij speelde steeds, was zelf de regisseur van een groot openluchtspel in Toscane: de navolging van Christus, dat hij zijn leven lang ten tooneele voerde. Steeds vond hij een gebaar, een tafereeltje, dat men een kunstact zou kunnen noemen. In hem was gevaren de natuur van de Provençaalsche troubadours die de minnehoven stichtten. Hij ervoer diep de cultus van deze minnezangers voor de onaanraakbare vrouw, wat we later zien opbloeien in zijn cultus voor vrouwe armoede, een schakel tusschen Petrarca en Dante.
Steeds, als echte speler, kan hij niet nalaten te dingen naar de hoofdrol. Hij wil het middelpunt van een menigte zijn; ook later, na zijn inkeer, wordt hij gedreven door deze drang van zijn kunstenaarschap. Hij speelt nog als hij in een bonte pij rondgaat en armoedzaaier is. Wat een prachtige tafereelen waren het niet: aan het Pauselijk hof te midden der kardinalen, de Kerstviering te Grecchio, de ontvoering van Clara.
* * *
De droom van Franciscus, menschen rondom zich te verzamelen, die, zoo als hij, het Evangelie wilden beleven, heeft 10 schoone jaren geduurd. Tijdens zijn afwezigheid - hij was in het Heilig Land om den sultan te bekeeren - week men af van zijn armoede-ideaal (stichten van een studie-huis, het vragen van brieven aan Rome ten gunste van de Clarissen).
Franciscus was inspirator, geen organisator. Het vendeltje van eertijds was uitgegroeid tot een menigte. Hij kon het niet meer aan. En al maakte hij die aanslagen op zijn armoede-ideaal ongedaan, er was iets van de Evangelische vrijheid verloren gegaan. Cuthbert zegt, dat er bitterheid was in Franciscus in die dagen.
In de droom van Franciscus was nog iets aardsch, Hij ontstijgt aan dat aardsche, totdat zijn droom gezuiverd is, onsterfelijk. In de mate, dat wij afstand doen van onszelven zal het werkstuk voortleven. Franciscus doet afstand van zijn droom, wat hem voert tot de majesteit van het lijden en zijn laatste jaren doen verdrinken in vrede en muziek.
* * *
In den gevaarlijken tijd van het spiritualisme (Joachim da Fiori), van Waldenzen en Katharen, bleef Franciscus een eiland, een asyl van rust en rechtzinnigheid. Hij heeft het kettersche van zijn dagen opgevangen en herleid tot orthodoxie. Het armoede-ideaal bracht hij binnen de Kerk en wist het door Haar te doen aanvaarden. Hij was de man van het rigoureuze doch tevens een die in toom werd gehouden. Wanneer we die trek in hem niet kunnen zien, kunnen we hem niet begrijpen. Wanneer hij iets in het Evangelie leest: ‘neem niets mee, geen schoeisel, enz.’ dan gaat hij eerst naar den priester om te vragen of hij alles goed heeft begrepen. Pascal zei van de Jansenisten, dat zij rein waren als engelen en hoogmoedig als duivelen. Bij Franciscus werd het élan betoomd door zijn gehoorzaamheid aan de Kerk en het afstand doen van zijn zelfbestemming. Door zijn zelfverloochening toonde hij zich een realist en 7 eeuwen nadien is zijn ideaal nog actueeler dan ooit, een ideaal, dat altijd weer opnieuw een jong geslacht zal aanwerven.
* * *
In zijn leven waren schijnbare tegenspraken. Hij had de aarde lief, doch hij verwierp de wereld; hij had modern natuurgevoel, doch tevens een barbaarsche weerzin tegen het lichaam, dat hij afbeulde; hij was een man van de mystiek doch hield vast aan de verdienste-moraal; hij had vereering voor de vrouw doch vermeed vrouwen aan te zien; beleefde zijn armoede-ideaal
| |
| |
doch wilde, dat men op Kerstmis vleesch at. Alles bijeen schakeeringen van complete menschelijkheid. Zijn taak was afgronden te overbruggen, middelaar te zijn. Hij humaniseerde het Godsbeeld, milderde het starre; symbolist was hij, want als middeleeuwer besefte hij de kracht daarvan voor het mysterie. Hij was een groote bevorderaar van de H. Eucharistie, dat middel van toenadering en vereenzelviging.
* * *
Deze Franciscus is van uitermate groot belang in onzen tijd van vervlakking waarin men leeft van moment tot moment, van spanning tot spanning, zonder een achtergrond, chaotisch. Wat is het Christendom nog voor ons? Hoe leven de goede Katholieken? Het Christendom is een ethica geworden voor velen. Hoe kunnen we die verwarring overwinnen? Dat gaat niet door een abstract systeem doch alleen door een persoonlijke levenshouding, alleen in het Christendom. Niet een Christendom als moraal-theologie, doch een waarin Christus een persoon is, een levende werkelijkheid, een leven mét en ín Christus, in stilte en inkeer.
Dit was het wezen van hetgeen Gabriel Smit te zeggen had en waarmede hij de bespreking inleidde. En wonderwel sloot dit aan bij de figuur van Franciscus, die ons heeft voorgeleefd dit totale Christendom, dit sterke Evangelische leven, dit leven met den levenden Christus, dat het hedendaagsche Christendom moet zijn wil het zijn beteekenis voor de wereld behouden.
* * *
Leeft deze reus uit de 13e eeuw nog in onzen tijd? Poover en armtierig tot nu toe. In de Derde Orde is echter een herleving merkbaar waarbij aan de Tertiarissen het totale ideaal van heiligheid wordt gevraagd. Uit de Tertiarissen zelf komt het verlangen op, vertelde de Rector van de Serafijnsche Academie te Brummen, P. Auspicius van Corstanje o.f.m., naar verinniging van het ideaal, naar verdieping van den franciscaanschen geest. Een groep meisjes-tertiarissen, Mindere Zusters geheeten, hebben zich volkomen aan die taak willen geven door, in een leven van ‘mindere’ en ‘dienen’, in elke Derde Orde-communiteit als leeken te gaan werken, klaar staande om elke vorm van hulp te bieden die van haar gevraagd wordt. Dit werk is aan den gang, als experiment, in de Derde Orde-communiteit te Wychen. In de gezinsnood wil de Derde Orde helpen door de vorming van meisjes-tertiarissen tot gezinsapostelen, niet op de allereerste plaats door allerlei vaardigheden te leeren doch door haar de bezieling te geven, die de menschen eertijds van Franciscus ontvingen. Daartoe dient het internaat Schoonaerde te Brummen.
Alle aandacht van de Derde Orde is er op gevestigd de afdeelingen om te vormen tot communiteiten. Een verlevendiging dus van het Ordebesef. Ik denk hier aan de kostelijke publicatie: de Spiegel der volmaaktheid, van de hand van Pater van Corstanje, een boekje waarin de vernieuwing van de Derde Orde in streven en richting is uitgestippeld.
* * *
Een weekend met een heilige. Jonge menschen die van broeder Frans de vurigheid willen ontvangen om dezen tijd voor Christus aan te kunnen. En een verlangen om nog dieper met dien wonderbaarlijken Franciscus kennis te maken, inspiratie uit zijn leven te ontvangen.
In Frankrijk spreekt men gaarne van l'Eglise est en marche, en in den laatsten tijd van Communautés chrétiennes. Ik ontkom niet aan den indruk, dat ik tijdens het weekend op Drakenburg geleefd heb in een sfeer welke de aankondiging is van zulk een strooming, de eerste aanrollende golven.
Moge iets van de dynamiek van Broeder Frans gaan leven in de harten van een nieuw geslacht.
JAN VAN DER PUTTEN
|
|