Roeping. Jaargang 23
(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Dr. M.M.J. Smits van Waesberghe s.j.
| |
[pagina 272]
| |
De uiterlijke gebeurtenissen van haar leven verloopen eenvoudig en zijn spoedig verhaald. Zij bezat de aanminnigheid der vrouwelijke jeugd, waarop haar vader met trots neerzag. Op rijperen leeftijd, terwijl zij reeds als oblata bij de Benedictinessen te St. Truiden verbleef, ontving zij tot tweemaal toe een verlokkend huwelijksaanzoek. Zij weifelde een oogenblik, want het hart was geraakt. Doch Jezus verklaarde haar op zichtbare wijze, door een verschijning, waarbij Hij zijn bloedende zijdewonde toonde, zìjn liefde, en met de hoofsche, fiere heldhaftigheid der edele zielen sloeg zij kordaat de aanbieding af. Zij deed professie in het klooster, waar zij haar jeugd had doorgebracht, en werd op gevorderden leeftijd tot priorin gekozen. Haar minnaar had evenwel nog anders beschikt. Hij vestigde den blik van zijn verkorene op de Orde, die in die dagen haar rijpsten geestelijken bloei beleefde, een stuwing, waarvan de impuls oversloeg op het gewone volk, op de vrouwen vooral, die hetzij alleen hetzij in gemeenschap een leven van volmaaktheid betrachtten: de Orde der Cisterciënserinnen. Na rijp beraad, op aanraden van Magister Jan van Lier, ten slotte op uitdrukkelijk bevel van Jezus zelf besloot zij van habijt te verwisselen. Zij ging over naar het Cisterciënserinnenklooster van Awirs, dieper in het Waalsche deel van het huidige België gelegen, en daar, te midden van een kloostergemeente, waarvan zij de taal niet verstond, in haar ouderdom met blindheid geslagen, in strenge eenzaamheid en afzondering, hoewel befaamd om haar uitverkiezing, sleet zij de overige jaren van haar leven.
***
Sint Lutgardis is in het Waalsch sprekende klooster van Awirs, dat onder dienzelfden naam in verschillende plaatsen van het Luiksche gebied huisvesting vond, eerst tusschen Luik en Hoei, dan bij Lillois, en ten laatste bij Germain St. Couture, een Dietsche Heilige gebleven. In het Waalsch heeft zij zich nimmer behoorlijk en gemakkelijk kunnen uitdrukken. Is dit te wijten aan haar ‘ongeletterdheid’, waarvan wij bij monde van haar biograaf haar eigen getuigenis | |
[pagina 273]
| |
bezitten? Deze ‘idiota et rustica et laica Monialis’ verstond met goddelijke ingeving het latijnsch Psalterium als geen ander! Of is dit een beschikking van God, die haar voorbestemde tot Vlaamsche Heilige, tot Leidster en Behoedster van dit volk bij zijn verbeten strijd om eigen cultuur en eigen zeden? Sint Lutgart is ook hierom een echt Dietsche Heilige, wijl zij in ònze taal de geschiedenis van haar leven bezit. Dit leven van ‘Lutgart, die maget goet’, erfden wij als meesterstuk van Middelnederlandsche dichtkunst, als juweel onzer Letteren. Door wien werd het te boek gesteld? Door den monnik Willem van Affligem, gelijk Dr. van Mierlo ‘met zekerheid’ beweert?Ga naar voetnoot1) In het zoo juist verschenen Lutgart-Nummer van Ons Geestelijk Erf verzet Dr. Stracke zich tegen deze meening. Zijn studie werd reeds jaren her ontworpen - zij is een greep uit het wetenschappelijk arsenaal van dezen eminenten geleerde, doch eerst thans gepubliceerd. Hij betoogt, dat het leven van Sint Lutgart in het Kopenhaagsche handschrift niet door een monnik geschreven werd en ook niet voor monniken bestemd was, en zijn bewijzen zijn, dunkt me, zeer sterkGa naar voetnoot2). Het Dietsche Leven van Sint Lutgardis - wie hiervan de auteur ook moge zijn - steunt op een latijnsche Vita, waarvan wij den schrijver wèl met zekerheid kennen. Het is Thomas van Bellingen van de Orde der Predikbroeders, wellicht beter gekend als Thomas van Cantimpré. Hij gunt ons een blik in de begenadigde ziel van deze Minnares der Minne. Want met groote nauwkeurigheid en tegelijk met verfijnden literairen vorm, met mannelijke vroomheid en vooral met allerdiepsten eerbied voor haar, die hij noemt zijn ‘specialissima mihi mater’, heeft hij het relaas van Sint Lutgarts geestelijke voorrechten, van haar verschijnen, visioenen, extasen, van de wonderen op haar voorspraak geschied, opgeteekend en aldus voor ons bewaard. | |
[pagina 274]
| |
Misleid waarschijnlijk door de Dietsche berijming van Sint Lutgarts leven, waarvan het verhaal werd opgesmukt met ‘zoutelooze verzinsels’ en een ‘theatrale voorstellingswijze’ ten koste van de ‘ware mystiek’ - aldus Dr. Stracke; genoopt misschien door Thomas' weinig historische betrouwbaarheid in zijn leven van ‘Christina de Wonderbare’ en in zijn hoofdwerk, het ‘Bicënboek’, met zijn drom van legenden en exempelen; bevoorooordeeld door dit alles heeft men de oorspronkelijke Vita van Sint Lutgart durven doodverven als een critiekloos wondergeschrift, als een modeverhaal, gespeend van historischen zin. Ten onrechte, heel gewis! Men neme den zwaren foliant der ‘Acta Sanctorum’ ter hand - hoe jammer dat men de banden van dit kostbare werk immer ‘bestoven’ moet vinden! - en bestede enkele uren aan de lezing van Thomas' geschrift. Dan geeft men zich vrijelijk gewonnen aan de serene ernst en rust van het vloeiende, boeiende verhaal. Zeker, Thomas vertelt bij voorkeur de wonderlijke gebeurtenissen van Sint Lutgarts leven. Hij acht zich niet bekwaam om een betrouwbaar relaas te leveren van haar geleidelijken, geestelijken opgang. Dit lijkt hem ook niet dienstig voor de eenvoudige lezers, die hij veronderstelt. Toch verraadt de wijze, waarop hij de visioenen beschrijft, een solide kennis van het mystieke leven en hij beziet alles met een diep-geestelijken blik, wars van het oppervlakkig sensationeele. Zoo zien wij dan voor onze oogen gebeuren, hoe Sint Lutgardis begunstigd wordt met de verschijning van den Bloedigen Bruidegom, met de verwisseling der harten, met de omhelzing van Christus op het kruis - zoo zal zij bij voorkeur in de Iconographie blijven voortleven, met het arendsvisioen, waarbij zij in de diepten der subliemste beschouwing verzinkt; hoe zij begiftigd wordt met de wonde des harten, hoe zij in gebed en offer te zamen leeft met de Strijdende, de Lijdende en de Zegevierende Kerk. En telkens geeft Thomas blijk van zijn zuiver begrip en diepen schroom voor Sint Lutgarts ongenaakbaar, onuitspreekbaar liefdegeheim. De vlam, die uit haar monel schiet, wijst hem op het verborgen licht, dat haar geest overstraald. De blindheid, waarmede God zijn | |
[pagina 275]
| |
geliefde treft, beteekent een beproeving tot zuivering en verheldering van den blik des verstands. En wonderlijk schoon beschrijft hij, hoe Sint Lutgart, die bij het sterven de oogen gesloten hield, deze in haar dood plotseling opende en ook na haar verscheiden ontsloten hield: opdat zij aanduiden zou den weg, waarlangs haar geest naar God gerezen wasGa naar voetnoot1).
***
In de verkondiging der meening, dat de Vita van Thomas voor de kennis van Sint Lutgarts leven onmiskenbare waarde bezit, staan wij niet alleen. In een diepzinnig betoog van Prof. Dr. Reypens wordt die opvatting getoetst en bevestigd. Men vindt zijn bijdrage in het zoo juist genoemde Lutgart-Nummer. Hier is de meester aan het woord, die met zeldzame vaardigheid en kunde de door Thomas opgeteekende visioenen ontleed en de verspreide gegevens samenvat tot het verhaal van ‘Sint Lutgarts mystieke opgang’. De verborgen geheimen van haar minnend hart worden hier blootgelegd. Hier leeren wij Sint Lutgart kennen in haar heldhaftige liefde tot den mystieken Christus, tot Christus in Hoofd en leden. Dit bewijst de zware boete, die zij volbracht tot uitdelging der ketterij en tot bekeering der zondaars. Om Gods toorn te verzoenen vastte zij tot driemaal toe zeven jaar. Hier leeren wij haar kennen als de bevoorrechte, aan wie God beloofde, dat Hij allen zou zegenen, die op haar vertrouwen stelden of door haar werden bemind. Hier leeren wij haar bovenal kennen als de minnares van den Bloedigen Bruidegom Jezus, als ‘de allereerste in de rei der groote vereerders van Gods Hart’, zij, Lutgardis, onze Dietsche Heilige!Ga naar voetnoot2) Sint Lutgardis verdient, dat wij met Vaderlandsche eer en Vaderlandschen trots dit Eeuwgetij herdenken. Wij beroemen ons op het mystieke proza en de mystieke poëzie, die wij in onze Bloemlezingen saamgebundeld vinden, de taal, vaarin de geest, de adel van ons voorgeslacht luide tot ons spreekt. In de musea prijken onze Vlaamsche Meesters als | |
[pagina 276]
| |
festijn voor het oog en spiegel voor het hart. De doeken en paneelen van de Van Eycks, van Memling, van Metsijs, van David, van Bouts, van Van der Goes, van den Meester van Flemalle, mag men ze niet noemen geschilderde gebeden en gebeden schilderingen? In onze handschriften bewonderen wij de verrukkelijk schoone en vrome miniaturen. Doch men bedenke, dat deze heerlijke opbloei onzer cultuur zijn ontstaan dankt aan de ‘Eeuw der heiligen’, aan de extatische beweging, binnen en buiten de kloosters, van Vrouwen, die de eeuwige minne verkozen boven de aardsche, die zich aan God toewijdden met aan alles verzakende, boven alles zich heffende liefde. In haar heeft ons volk leeren bidden. Zij zijn de geestelijke moeders van onze hooggeprezen cultuur. Uit den kring van deze Vrouwen treedt Sint Lutgardis met stralende, innemende heiligheid naar voren, en zij roept in ons de hunkering wakker naar een nieuwen geestelijken bloei in deze verdorde wereld, een nieuwe Christelijke cultuur, waarin wij allen deelen en onze schoonste traditie handhaven, wij allen, die van Dietschen stam geboren zijn, en talloos velen mèt ons. Sint Lutgart heeft haar taak nog niet vervuld. Zij schenke ons die herleving. Vooral ook aan onze Vlaamsche broeders, die voor de verdediging der Christelijke rechten en voor de bescherming hunner cultuur - ònze cultuur - een veel bitterder en riskanter strijd moeten voeren dan wij. Voor hen en voor ons blijve Sint Lutgart stralen als lichtend, bemoedigend, zegenrijk Voorbeeld, als Hulpe tot verlossing en heil! |
|