Roeping. Jaargang 23(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] D.E. Wending Zijn komst Het zwaard van zijn wezenheid is getrokken, van zijn uitsprong rilt de schede nog na - de vier kimmen tegelijk flikkeren van zijn blakend vuur - wat zijn spits in vrede raakt, ziedt van liefde om zijn naken; wat zijn spits in oorlog raakt, krimpt van machtelooze woede... Hef u, hef u topwaart, zwaard, hef u, vuurkling, hemelhoog, dat geen twijfelen kan aan den optocht van den Heerlijke! Ik zeg tot mijn ziel: ‘wees stil, stil toch, allerliefste mijn; voelt ge de luchten niet opengaan, of er een lente door loopt? Ze drinken zich dronken aan het gonzen van het zwaard, dat proefslaat in de verte - beid, mijn ziel, beid zijn komst, ze is zeker als de zon, als de optocht van de zon, door geen mensch te stuiten...’ Als hij is gaan liggen, de wind van de menschenwoorden al te gader, in een stilte zonder naam suist het wit gewette zwaard van zijn wilde wezenheid neer - uw intocht, Heerlijke! Vorige Volgende