Roeping. Jaargang 23
(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
J. Brouwers
| |
[pagina 175]
| |
vervloekte afgoderij afgeschilderd, dat velen dit in vollen ernst aanvaardden. Daarbij kwam, dat de misbruiken op geestelijk gebied deze voorstelling van zaken schenen te bevestigen; de Curie en de clerus hadden het vertrouwen verloren. Toen Paus Paulus III, in een brief aan Karel, den keizer aanspoorde de hervorming krachtig te begunstigen en mee te werken aan het concilie, liet Calvijn dezen brief in druk verschijnen en voegde er dit commentaar bij: laat de paus de hervorming aan zijn eigen hof beginnen. ‘Hoe gedraagt zich Pierluigi (onwettige zoon van Paulus, bekend wreedaard en pederast)? Nimmer baarde Italië tot dusver dergelijk monster’. Dit voorbeeld zou men met vele andere kunnen vermenigvuldigen; inderdaad, moreel stond men zwak, en menig Hervormer toonde meer ijver (zij het dan: fanatieke ijver) voor de zaak van de religie dan het meerendeels verwereldlijkt episcopaat dier dagen. Ook de politieke constellatie was ongunstig. De hervormde vorsten wisten al te goed, dat de keizer hun geld en hun hulp noodig had voor den krijg tegen den Turk; ze misbruikten den nood van het rijk, om zooveel mogelijk concessies ten gunste van hun ‘Evangelie’ af te persen. Ze vreesden bovendien, bij herstel der godsdienstige eenheid, de geroofde vette kerkelijke goederen te moeten teruggeven. In zijn hereenigingsproject van 1615 zou de H. Franciscus van Sales dan ook ronduit schrijven: de hereeniging zou gemakkelijker vallen als men den Hervormden geheel of ten deele de inbeslaggenomen kerkelijke bezittingen liet behouden. Daarbij kwam: de H. Stoel had - en terecht - ernstige bezwaren tegen deze godsdienstgesprekken, die min of meer openbaar waren. De keizer ging zeer eigenmachtig te werk. Zonder Rome zelfs daarin te kennen, sprak men over de opheffing van priestercelibaat en het toestaan van den Avondmaalskelk voor leeken (Communie onder beide gedaanten). Hypernationale hoftheologen hielden meer rekening met Duitsche belangen dan met het belang der algemeene Kerk. De paus zond dan ook enkel vertegenwoordigers naar deze godsdienstgesprekken, om erger kwaad te voorkomen en den gang der zaken te controleeren; hun taak was meer negatief: | |
[pagina 176]
| |
waken, dat men niet te ver ging met bedenkelijke concessies. Ook vergrootten de gesprekken het gevaar van afval: de godsdienstkennis van vele Katholieken was onvoldoende. Dat bleek bijvoorbeeld op het gesprek van Lausanne (1536), waar Calvijn de aanwezigen overblufte met zijn Vaderkennis; de bisschop van Bern had den raad om uitstel verzocht, daar zijn theologen niet voldoende voorbereid waren, waarop de hervormde stadsraad schamper antwoordde: ‘Een goed herder moet altijd paraat staan en het ware voedsel des geloofs ieder oogenblik kunnen uitreiken’Ga naar voetnoot1). Petrus Canisius gaf naar aanleiding van het tweede Wormser gesprek (1557) aan keizer Ferdinand zijn eindoordeel als volgt te kennen: ‘De ervaring aller eeuwen levert het bewijs, dat in dergelijke bijeenkomsten de tijd met heen-en-weer gepraat nutteloos verkwist wordt; na de ontbinding der vergadering wil geen partij voor de andere de vlag strijken, iedere partij schrijft zich de overwinning toe, tegenstrijdige berichten over de verhandelingen worden uitgestrooid; het gevolg is niet de kalmeering der gemoederen, maar steeds grootere tweedracht en verbittering’Ga naar voetnoot2). Als zelfs de vrij verzoeningsgezinde Melanchton onzen Petrus Canisius een ‘cynicus’ noemde, een van zijn ‘geleerde vervolgers’, die ‘tegen eigen geweten in, de erkende waarheid met boosaardige sophisterij vervolgen, dwaling en afgoderij versterken’, en ‘indien ze op deze wijze voortgaan, het Judasloon ontvangen zullen’, dan begrijpen we, dat in dergelijke atmosfeer een vruchtbare gedachtenwisseling onmogelijk gedijen kon en de kans op verzoening minimaal wasGa naar voetnoot3). | |
[pagina 177]
| |
De pogingen van Leibnitz en Bossuet, ruim een eeuw later, om tot eenheid te komen, hadden evenmin resultaat. Dat vond zijn reden onder andere hierin, dat, bij Leibnitz tenminste, meer diplomatie en dilettantisme in het spel waren dan waarlijk ernstige zieleijver; trouwens, men glipte over de eigenlijke tegenstellingen heen en hulde de geloofsformulen in dubbelzinnige termen, waarmee de ware eenheid allerminst gebaat was. In de laatste decennia voor den oorlog zijn er inderdaad ernstige, grootsch-opgezette pogingen ondernomen, om de verzoening te bereiken. Denk b.v. aan de congressen van Stockholm, Lausanne, de bijeenkomsten te Mechelen. Al heeft de daar gevoerde gedachtenwisseling veel vooroordeelen verminderd, om velerlei redenen heeft ze tot de ware hereeniging weinig bijgedragen. Wij verwachten dan ook, dat de Hereeniging niet het werk zal zijn van officieele congressen, maar dat ze van onderop zal beginnen. Dergelijk wereldverzettend werk gedijt slechts - hoe paradoxaal het ook klinkt - in ootmoed en stilte. Niet in de groote zalen waar men fraaiklinkende redevoeringen houdt en arbeidt onder het kritisch oog van de groote wereld en de pers, waar persoonlijk prestige, eer, aanzien, gelijkhebberij, tezeer een rol spelen, doch: in de gewijde sfeer van de meditatieve eenzaamheid, in het onderling vertrouwelijk gesprek van de confessies binnenkamers, voorbereid en bevrucht door gebed - daar zal zich het werk voltrekken en zullen de grondslagen worden gelegd. Het zal daarmee wellicht gaan als met het werk der Katholieke Hervorming. Ook deze begon niet in Trente, in de zalen waar de prelaten en theologen bijeenkwamen, doch veel eerder, van onderop: ergens in een donker kerkje achter den Tiber te Rome, waar eenige schuchtere priesters, Cajetanus van Thiene en anderen, geregeld bijeenkwamen en begonnen zichzelf te reformeeren. Onbekend en verborgen, ja bespot en gekleineerd, wenschten ze de wereld te reformeeren zonder dat men wist dat ze in de wereld waren; toch waren zij de eigenlijke grondleggers der ware Reformatie, waarvan Trente slechts een onderdeel en de officieele bezegeling vormde. Zij waren de pioniers, de | |
[pagina 178]
| |
baanbrekers, de voortrekkers; uit de door hen gestichte gemeenschap der Theatijnen, die zich ten doel stelde den clerus te reformeeren, sproten de groote ordestichters en kardinalen, die Trente mogelijk maakten. ‘Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, om het sterke te beschamen; en het onaanzienlijke der wereld en het onbeduidende heeft God uitverkoren: alles wat niets is, om te niet te doen, wat iets is, opdat geen vleesch zou roemen voor God’ (I Cor. 1, 27-29). Onder deze verborgen factoren en krachten, die de hereeniging zullen voorbereiden, neemt het interconfessioneele godsdienstgesprek een voorname plaats in. (We spreken hier niet over de andere middelen: gebed, conferenties voor nietkatholieken enz.) Had niet reeds Leo XIII geschreven: ‘Als men onder de verschillende manieren om het woord Gods te verkondigen, in sommige gevallen die methode het verkieselijkst vindt, waarbij men voor andersdenkenden niet in de kerken spreekt maar op een buitenkerkelijke plaats, welke dan ook, en niet bij wijze van dispuut, maar bij wijze van vriendschappelijk onderhoud, dan ligt daar niets afkeurenswaardigs in’Ga naar voetnoot1). Waarom hebben deze particuliere godsdienstgesprekken - wel te onderscheiden van openbare disputen - meer kans op slagen dan de pogingen uit het verleden? We leven niet meer in de zestiende en zeventiende eeuw, toen de godsdienstige hartstochten nog op hun felst woedden en door de onderlinge controverse de tegenstellingen steeds in haar scherpsten vorm op den voorgond stonden. We leven niet meer in de dagen, dat een Hessische generale synode het openlijk uitsprak (1558): ‘Daar de openlijke aanhangers van het pausdom godlasteraars, afgodendienaars en dienaren van den antichrist zijn, mag men hen niet alleen nooit als getuige bij een Evangelischen doop dulden, maar moet men naar het voorschrift der apostelen ook alle uiterlijke gemeenschap met hen mijden’. ‘We moeten hen’, zeiden de superintendenten, ‘ontvluchten, hun omgang in uiterlijke wereldlijke zaken vermijden, dusdanig dat we met hen nòch eten nòch drinken en hen | |
[pagina 179]
| |
op den weg, als ze ons ontmoeten, niet mogen groeten’. In die dagen kon men in een protestantschen katechismus, dien van Mecklenburg, lezen: ‘De papisten leeren: men moet niet alleen God, doch ook de gestorven menschen aanbidden’, en op de vraag: Wie is de antichrist? moesten de kinderen antwoorden: ‘De antichrist is het geheele pausdom, door den duivel gesticht, waarin men Christus' leer verminkt, de doode heiligen aanbidt, het huwelijk en de spijzen verbiedt’Ga naar voetnoot1). Zeker, ook thans vindt men nog felle antipapisten, vooral op politiek gebied (waar de hartstochten zoo gemakkelijk spel hebben), doch heden ten dage is de mentaliteit van de meeste Protestanten veel welwillender; zelfs op staatkundig gebied vindt de partij van het ‘isolement’ gelukkig steeds minder aanhangers en streeft men naar meer samenwerking. In de harde oorlogsjaren zijn we elkaar meer nabij gekomen. We doorstonden eenzelfde leed: we leden samen en we streden samen tegen ‘de tiranie die 't hert doorwondt’, we drukten elkaar de hand in kamp en kerker, we trokken samen op pad in de illegale beweging, gezamenlijk klonk van den kansel ons vlammend protest tegen de Germaansche rechtsverkrachting. We beginnen beiden te beseffen, dat in deze verheidenschte wereld de christelijke eenheid meer dan ooit onmisbaar is. Er komt meer onderlinge waardeering en minder blinde naijver en veroordeeling. De besten en edelsten van beide confessies zoeken elkaar in den éénen Christus. Beschouwt men van protestantschen kant de katholieke leerstukken zakelijker en minder bevooroordeeld en ontleent men zelfs elementen aan onze liturgie (een dominee maakte ons erop attent, dat de nieuwe gezangbundel der Ned. Hervormde Gemeente een vertaling van het Stabat Mater en het Dies Irae behelst), omgekeerd heeft de Katholiek een meer open oog voor het goede en christelijke in de protestantsche opvattingen, voor de levenswaarden, die we gemeenschappelijk bezitten. De scheld- en schotschriften en de eenzijdige apologieën hebben plaats gemaakt voor meer objectieve beschouwingen en meer positieve uiteenzettingen. We verbloe- | |
[pagina 180]
| |
men niet langer de waarlijk grove misbruiken, die tot de Reformatie hebben bijgedragen. Beiden hebben we schuld aan de scheuring en we schamen ons niet Görres' woord te beamen: ‘Wij allen, Katholieken en Protestanten, hebben in onze vaderen gezondigd en weven verder aan het web van menschelijke dwaling. Niemand heeft het recht, zich hoovaardig boven den ander te verheffen en God duldt dit in niemand, allerminst bij hen die zich zijn vrienden noemen’Ga naar voetnoot1). Niet alleen is de geestelijke atmosfeer gunstiger voor godsdienstgesprekken, omdat de mentaliteit gewijzigd is, doch ook staat de Katholiek wetenschappelijk en moreel sterker dan in den Reformatietijd. Thans vindt men onder de Katholieken, en ook bij de Protestanten, zooveel hoogstaande, edelgestemde en voortreffelijk-levende Christenen, dat de beste voorwaarde geschapen is, om onbevangen naast elkaar te staan en het licht tegemoet te gaan, dat enkel de reinen zien. Er bestaat een wondere wisselwerking tusschen zuiverheid van leven en het zuivere licht der waarheid: de zuiveren zullen God zien. Ook dit - het zij uitdrukkelijk beklemtoond - is een allervoornaamst middel ter hereeniging: het heilig leven van de leden der Kerk. Non eloquimur magna, sed vivimus. ‘We hebben niet den mond vol van groote dingen, doch we bewijzen de waarheid door ons leven’, zei Minucius Felix van de eerste ChristenenGa naar voetnoot2), en dat geldt nog voor vandaag. Niet gesprekken en logische sluitredenen allereerst, doch ons leven zal indruk maken op den andersdenkende en tenslotte den wil in beweging zetten. Gebed, studie, heiligheid van leven: ziedaar de serene sfeer, waarin de te houden gesprekken hun kracht en leven zullen putten. Daarzonder zijn ze tot mislukking gedoemd, en komt het werk der hereeniging geen stap verder; doch omgekeerd: waar deze voorwaarden aanwezig zijn, zal het interconfessioneele gesprek vruchtbaar zijn en grooten zegen spreiden. | |
II.Hoe richten we het interconfessioneele gesprek in? | |
[pagina 181]
| |
Zeer veel zal afhangen van den geest, waarin we de gesprekken voeren. Niet alleen zullen de leidende personen geleerde en hoogstaande, echt bovennatuurlijke Christenen moeten zijn, doch vooral moeten ze zich Christus' geest van zachtmoedigheid hebben eigen gemaakt. Ze mogen zich niet licht laten irriteeren, ze moeten over voldoende geduld beschikken, om alle vragen en tegenwerpingen rustig en objectief te beantwoorden. Alle geprikkeldheid zij hier verre. Reeds Petrus Canisius schreef: ‘Bij de goedgezinden wekt het afschuw, wanneer iets naar bitterheid zweemt; ze verlangen bescheidenheid met waardigheid en gewichtvolle bewijsvoering gepaard te zien’Ga naar voetnoot1). En Pater Faber, de eerste Jezuiet op Duitschen bodem, schreef aan zijn lateren ordesgeneraal Laynez: ‘Zij, die de andersdenkenden van nutte willen zijn, moeten boven alles uitblinken door een groote liefde jegens hen en hen waarlijk hoogachten, terwijl ze alle gedachten uit de ziel verjagen, die op eenigerlei wijze hun achting jegens hen zouden kunnen doen verminderen. Zoo moeten we dan ook pogen hun hart en hun wil te winnen, zoodat ook zij ons lief hebben en een goeden dunk van ons verkrijgen’. We moeten eerlijk het goede in hen zien, zooals Pius XI in een toespraak op 6 Januari 1927 (weliswaar gericht tot de Oostersche kerken, maar ook voor het Westen toepasselijk) het uitdrukte: ‘Bij de Katholieken ontbreekt vaak de juiste waardeschatting ten opzichte van onze gescheiden broeders. Ze missen vaak den broederlijken eerbied, omdat het juiste begrijpen ontbreekt. Men herkent niet voldoende al het kostbare goede en christelijke, dat van de oude katholieke waarheid bij hen te vinden is. Een afgebrokkeld stuk gouderts bevat ook nog goud’. Het groote voordeel van deze gesprekken bestaat in het persoonlijk contact en de objectieve voorlichting over de leer. Juist de persoonlijke omgang is het middel, om elkaar ook psychologisch beter te leeren verstaan en te waardeeren; zoo begrijpen we niet alleen beter elkaars gezindheid en onze wederzijdsche moeilijkheden, maar onze persoon zelf kan reeds een apologie beteekenen: de Protestant ontmoet het | |
[pagina 182]
| |
katholiek geloof-op-zijn-best in den edelen, idealen priester, dien hij met zijn warme menschelijkheid en bovennatuurlijke levenshouding tegenover zich vindt. Door dit levend verkeer zullen de vooroordeelen allengs verdwijnen of tenminste verminderen. Ons uitgangspunt is gemeenschappelijk: Christus en zijn Openbaring, de bovennatuurlijke levenswerkelijkheid, de verbondenheid van alle-broeders-in-Christus. Ook ons doel is gemeenschappelijk: we komen tezamen in den geest van Christus, om de eenheid waarvoor Hij bad, tot een feit te maken of tenminste te bespoedigen. Onze samenkomsten zijn op zich zelf al een hereenigingsdaad, het eerste steentje in het gebouw. Zal Christus dit streven niet zegenen? ‘Waar twee of meer vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden’ (Matth. 18, 20). Waar beginnen we het onderling contact en waar vinden we dat gemeenschappelijk uitgangspunt? In de studie van de H. Schrift en van de oude Kerk. Heeft Newman niet gezegd: ‘Goed geschiedenis kennen beteekent, ophouden Protestant te zijn’?Ga naar voetnoot1) Maar ook Adolf von Harnack zelf verklaarde: ‘Dezelfde macht, die de protestantsche kerken in het leven riep, de terugkeer tot de geschiedenis, de steeds diepere kennis der geschiedenis, is langzamerhand de hefboom geworden om de belijdenissen te bevrijden uit de engheid en uit de boeien, welke zij zichzelf geslagen hebben. Wat heeft de studie der kerkgeschiedenis ons in de laatste eeuw geleerd? Deze heeft ons geleerd, dat we allen, of we willen of niet, anders zijn geworden dan onze vaders. Door dit alles noodigt de kerkgeschiedenis ons uit, niet stil te zitten bij de scheiding der zestiende eeuw, doch heel het confessioneel probleem opnieuw te bezien’Ga naar voetnoot2). Studie van Schrift en Kerk gaan hand in hand. Onpartijdig beschouwen we de teksten van Gods boek, niet uit hun verband gerukt, maar in hun onderlingen samenhang en lettend op den natuurlijken zin der woorden in hun specifieke taaleigen, en dat alles breed gezien in het licht van de eerste | |
[pagina 183]
| |
eeuwen. Hoe dacht heel de christelijke oudheid - waaraan toch, als Gods Kerk, de Heilige Geest der waarheid was toegezegd - over die teksten? Hoe dacht God door zijn Kerk? Een voor een bespreken we onderling de geloofspunten, terwijl men zich tracht in te denken in elkaars standpunt. We kunnen hier twee wegen bewandelen: ofwel volgen we een logische volgorde en gaan uit van het Credo, het apostolisch Symbolum (Ik geloof), waarbij alle voorname geloofsartikelen aansluiten; ofwel we geven de voorkeur aan een meer psychologische orde, die wellicht aanbevelenswaardiger is. Hierbij grijpen we aanstonds naar de bronnen der Openbaring: het gezag van Schrift, Traditie en Kerk. Hier raken we aanstonds het hart der kwestie, de diepste tegenstellingen, en daardoor wordt van den aanvang af ons gesprek zoo concreet en boeiend mogelijk. Zoo staan we reeds aanstonds eerlijk en open tegenover, of liever, naast elkaar, en weten waaraan we toe zijn. Niets is funester dan vertroebeling van begrippen of verwatering van beginselen. Daarom formuleeren we bij ieder gesprek zoo nauwgezet mogelijk, wat we door onze godsdienstige terminologie verstaan (bv. geloof, sacrament, Kerk). Hier gaf Calvijn een wijzen raad: ‘Wat mij betreft: wanneer men over een vraagstuk redetwist, houd ik me steeds aan de juiste bepaling en afgrenzing ervan, die als het ware het fundament is van de geheele bespreking’. Van den anderen kant mag de gedachtenwisseling niet ontaarden in een verwoed dispuut, of verward raken in subtiliteiten. Zeker, we moeten de lijn van onze princiepen doortrekken tot in haar uiterste consequenties, alle ‘geschipper’ is uit den booze. Maar een andere vraag is: Is het wel taktisch, dergelijke tijdroovende kwesties in een ireneschen kring uit te vechten; verdient het niet veeleer de voorkeur, wanneer het gesprek dreigt vast te loopen, de oplossing over te laten aan rustige studie of een kalme bespreking onder vier oogen? Natuurlijk is het mogelijk, dat men niet aanstonds op alle vragen of opmerkingen het antwoord bij de hand heeft. Dat overkwam zelfs Bossuet in een openbaar dispuut met den Hugenoot Claude (1678) en niemand minder dan den groo- | |
[pagina 184]
| |
ten Augustinus; toen een Donatistische bisschop hem onverhoeds een brief voorlegde, dien Augustinus nog niet kende, wist deze zich niet terstond uit de verlegenheid te redden, en, zoo bekent hij zelf, hij ware het antwoord schuldig gebleven, indien zijn vriend Alypius hem niet ingefluisterd had, welke twijfelachtige waarde het voorgelegde document hadGa naar voetnoot1). Het spreekt dus vanzelf, dat degene die een bepaald geloofspunt heeft in te leiden of de vergadering voorzit, zich terdege moet voorbereiden door ijverige studie van dit bepaalde geloofsartikel. De deelnemers aan de conferenties bestaan uit protestantsche predikanten, vergezeld van eenige ouderlingen of ontwikkelde gemeentenaren, en katholieke priesters plus eenige leeken, vooraanstaande leden van de Katholieke Actie die over voldoende ontwikkeling beschikken. Het aantal deelnemers bedrage niet meer dan twaalf of vijftien personen, daar anders een intieme bespreking onmogelijk wordt. Als vergaderlokaal kieze men in onderling overleg een katholiek klooster, een Protestantsche consistoriekamer of desnoods een particuliere woning. Daarnaast kan men nog zoogenaamde contactclubs oprichten, waarin Protestantsche en Katholieke leeken de wederzijds besproken vraagstukken verder uitdiepen. Deze gesprekkenGa naar voetnoot2) worden maandelijks gehouden, desgewenscht om de veertien dagen. Ze worden voorbereid door gebed. De een of andere kloostergemeenschap, bv. van zusters, bidt voor het welslagen en houdt een adoratieuur; de kinderen dragen een H. Communie op. Op den bepaalden dag wordt de bijeenkomst geopend en gesloten met gebed: Onze Vader, gebed tot den H. Geest, Christus' bede om eenheid, ofwel een persoonlijk gebed van den voorzitter. Indien geen vaste voorzitter gekozen is, berust de leiding bij den inleider van den avond, die ook de gedachtenwisseling leidt en de vragen beantwoordt. Beurtelings houdt ieder priester of dominee een lezing of | |
[pagina 185]
| |
causerie overeenkomstig het van te voren opgemaakt program. Deze inleiding dure niet langer dan een half uur of drie kwartier, daar de daaropvolgende bespreking het eigenlijk ‘gesprek’ uitmaakt. Het doel van de gesprekken is geenszins tendentieuze ‘proselietenmakerij’ - dergelijke geest zou de bijeenkomsten spoedig doen uiteenvallen -, doch allereerst: het gezamenlijk in vervulling brengen van Christus' wensch ‘Dat allen één zijn’; het streven naar waarachtige eenheid; versterking van de christelijke krachten tegenover het ongeloof; objectieve voorlichting over het geloof en wederzijdsche waardeering. Aan den H. Geest, aan de genade, laten we het over, dit werk te voltooien en het licht te laten stralen naar dien kant waar Hij dit wenscht; Hij is het, die, ons ‘andere oogen geeft’ (Chrysostomus)Ga naar voetnoot1). Om alle misverstand te voorkomen: de hereeniging moet leiden tot een werkelijke, dogmatische eenheid van geloof. Geen losse liefdeband met eenige vage artikelen of gemeenschappelijke geloofspunten als inhoud; neen, het geheel der Openbaring, zooals God dat wil, moet aanvaard worden: Eén Heer, één geloof, één doop (Eph. 4, 5). Er is nu eenmaal ‘niets onverdraagzamers dan de waarheid; ze kent geen concessies’ (Harnack)Ga naar voetnoot2). Volgt daaruit, dat we de eenheid nimmer bereiken zullen, daar we in veel hoofdzaken lijnrecht tegenover elkaar staan? Neen. Veel verschillen berusten op een wanbegrip, een misverstand van de leer. Menigen edelen waarheidszoeker vergaat het als Augustinus, wien eindelijk de oogen open gingen en die toen uitbrak in den jubelkreet: ‘Een schoone hoop is ons opgegaan; het katholiek geloof leert niet wat wij meenden en het ten onrechte aanwreven’Ga naar voetnoot3). Bovendien: de hoogste en edelste levenswaarden van het protestantsch geloof, zooals de ware christelijke vrijheid, het inwendig getuigenis van den H. Geest, het goddelijk gezag der H. Schrift, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, | |
[pagina 186]
| |
het primaat van God boven dat van paus en Kerk, de zin voor het mystieke leven, de vrijheid van God in zijn soevereine beslissingen, de kracht van zijn genade, het boven-allesverheven Middelaarschap van Christus, de voldoendheid van zijn Verlossing en Kruisdood: dit alles vindt men ook in onze Kerk, gezuiverd en gesublimeerd. We erkennen het: in de dagen vóór de Reformatie kwamen al deze waarheden in de prediking van velen niet steeds voldoende tot haar recht en werden sommige bijkomstigheden te zeer op den voorgrond gesteld, doch ook hier heeft de Kerk sinds Trente een zuivering ondergaan. Door samengaan met de Katholieke Kerk kan het Protestantisme slechts winnen: het wordt erdoor verdiept en verrijkt, en verliest niets van zijn essentieele levenselementen. De schoonste godsdienstige waarden worden door de hereeniging gemeengoed van de totale Christenheid. Is deze prijs niet de inzet waard van al onze krachten? Overdreven optimisme is hier niet verantwoord, maar nog veel minder: pessimisme. Contarini, de latere kardinaal, die toch in de meest ongunstige omstandigheden in Duitschland het verzoeningswerk aanvatte en zoo diep teleurgesteld werd, schreef nochtans aan zijn medestrijder Dr. Johan Eck - en deze woorden mogen ook de onze zijn -: ‘Ook in een vertwijfelde zaak mag de Christen de hoop niet geheel opgeven, daar hij toch hopen moet tegen alle hoop in, en steeds het woord van den apostel moet indachtig zijn: “Ik verheug me in mijn zwakheid, opdat in mij de kracht van Christus openbaar worde”. Zoo moeten ook wij, hoe minder hoop de menschen ons laten, des te meer op de goddelijke Voorzienigheid en de barmhartigheid van Christus vertrouwen. Onze plicht is het, steeds tot den God van vrede en eendracht te bidden, opdat Hij zijn heiligen Geest uit den hemel in onze harten zende en de eenheid van zijn Kerk herstelle. Daarom, geloof ik, is het onze taak te strijden met welwillendheid en met wel-doen, zoodat onze tegenstanders zich schamen zullen of zich toch schamen moeten, daar ze zich losscheurden van liefdevolle broeders. Zóó moeten we handelen en den uitslag aan God toevertrouwen’. Het zal nog een lange weg zijn, dien we hebben te gaan. | |
[pagina 187]
| |
Maar laat ons op dien weg niet stilstaan, maar onversaagd voorwaarts gaan. Wezen we er diep van overtuigd, dat schisma het grootste kwaad is, zooals Augustinus eens zeide, en dat we al onze krachten moeten inspannen om deze verscheurdheid te beeindigen. Hierin zijn we het volkomen eens met Calvijn, als hij, doelend op de verdeeldheid in eigen kring, schreef: ‘Jà, dit is het groote goed dat we zoeken moeten uit al onze kracht, met heel onze ziel, en voor den prijs van ons hartebloed: dat de Kerk moge komen tot den vrede en de eenheid. Ik zou de aarde en de zeeën willen doorkruisen, om deze goederen te verkrijgen, en mijn hoofd widen aanbieden om ze te koopen. O, ik zou widen, dat alle kerken van Christus door zulk een eenheid verbonden waren, dat de engelen des hemels ons hun (vredes) liederen konden toezingen’Ga naar voetnoot1) |
|