Reninca
Zon en zee
Mijn alles roept naar een alles. Ik steiger als de zee naar de zon. Zal ik het nimmer raken, het Licht?
De aarde houdt mij in haar schoot gevangen, mij, die den hemel liefheb, en naar den hemel schrei mijn heele leven lang, uur na uur, in eb en vloed, bij dag en bij nacht, indonker jagen of dartel wiegen...
Nooit heb ik rust. Gij tergt mij, Zon, met uw zwijgend stralen en uw onvatbaar ondergaan.
Gij staat op uit mij, en ik weet niet hoe Gij gekomen zijt; Gij gaat onder in mij, en ik vind U niet.
Heel mijn wezen werpt zich op naar U, maar valt terug in groote golven van onmacht.
Steeds wil ik mij effen uitstrekken voor U, maar waar ik mij neervlei, stijgt een nieuw verlangen op naar U, om weer neer te storten en weer op te staan onder den zweepslag van uw roerlooze kracht...
O verschrikkelijke Zon, almachtige Bekoring van mijn leven!
Moet ik de aarde overspoelen? Ik zal het doen in mijn groote, driftvolle vaart. Maar ik zal onvoldaan zijn!
Want Gij trekt mij mateloos aan: al mijn verten lokt Gij tot U, naar Wien ik mij uitstort, eindeloos, in een rythme dat nooit sterft.
Zon, heb meedoogen met uw zee!
Zuig mijn wateren naar U toe, of plof U neer in mij - ik in U, of Gij in mij, maar niet gescheiden!
Verlos mij van den afgrond, en til mij op naar U, en dat ik terugkeer als een stortvloed van Vuur.
November 1943.