Roeping. Jaargang 23
(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Emile Erens
| |
[pagina 112]
| |
voorzeggenGa naar voetnoot1) en Ik beloof u, de Zalving Mijner genade hierover uit te storten, opdat Ik er door verheerlijkt worde. Vooreerst wil Ik dat, om u te doen zien, dat Ik spot met alle voorzorgen, die Ik u heb laten nemen om den overvloed van genade te verbergen, waarmede Ik een zoo arm en nietig schepsel als gij zijt, tot Mijn genoegen heb willen verrijken. Gij moogt dit nooit vergeten, doch gij moet Mij daarvoor voortdurend dank zeggen. Ten tweede, om u te leeren, dat gij u die genadegaven niet moogt toeeigenen noch karig moogt zijn om ze aan anderen uit te deelen, omdat Ik Mij van uw hart heb willen bedienen als van een kanaal om ze te verspreiden in de zielen, waarvan verschillende aldus teruggetrokken zullen worden van den afgrond des verderfs, zooals Ik u later zal toonen. En ten derde is het om te toonen, dat Ik de eeuwige waarheid ben, die nooit kan liegen, dat Ik trouw blijf aan mijn beloften en dat de genadegaven, die Ik u geschonken heb, ieder onderzoek en iedere proef kunnen doorstaan’. Aldus schreef dan dit arme en nietige schepsel, in stilte geknield op den harden grond harer cel, het verhaal van haar leven van liefde en lijden vanaf haar prille jeugd tot eenige jaren voor haar dood. Deze autobiografie, die in het klooster te Paray-le-Monial als een heiligdom bewaard wordt, telt vier en zestig bladzijden, dicht beschreven met haar klein en fijn schrift. Letterkundige zuiverheid van stijl, zooals bij vele andere mystieken, vindt men hier niet; maar in den, eenigszins onbeholpen text, gloeit onophoudelijk de geheimzinnige brand van haar liefde tot God, waarin het leven der nederige zuster verschroeid en verteerd wordt. Alle psychologie en parapsychologie raken hier het spoor bijster en de documenten, die op haar dagelijksch bestaan betrekking hebben, verbleeken hierbij tot een vagen schemer. Slechts een aantal van haar bewaard gebleven brieven bezitten denzelfden innerlijken gloed als het manuscript. Haar biografen moesten derhalve noodzakelijk hun werk verluchten door citaten uit dit kostbaar document evenals uit haar brieven. | |
[pagina 113]
| |
Tijdens haar leven werd Frankrijk een der grootste en machtigste landen van Europa. In zijn paleis te Versailles vierde de toen regeerende Lodewijk XIV zijn schitterende triumphen als krijgsheer en vredesvorst. De Fransche adel en zelfs de hoogere geestelijkheid, bisschoppen, prelaten en abten, verschenen aan het hof en pronkten met overstelpend vertoon van rijkdom en weelde. Het hofleven werd tot een bijna voortdurend feest, waarbij de belastinggelden, aan het volk afgeperst, op ongelooflijke wijze werden verkwist. Want hoe langer hoe zwaarder drukten telkens nieuwe belastingwetten het arme volk. De armoede op het land en ook in de steden werkte demoraliseerend en onder wrokkende onverschilligheid broeide reeds de haat, die een eeuw later opvlammen zou in een felle revolutie. Groote welvaart, ook te danken aan de veroverde gebieden, bracht een nieuwe verfijnde beschaving, waarin de schoone kunsten zich ontplooiden tot een onvergelijkelijken bloei. Maar de weelde baarde vooral in de hoogere kringen een ontzettend bederf van zeden, het oude geloof verflauwde en de godsdienst werd aan het hof en bij den adel een uiterlijk vertoon. Reeds vroeger had de sombere leer van Calvijn groote verwoestingen aangericht over het geheele land en het Jansenisme van Port-Royal breidde zich uit als een kille mist over schoone herfstlanden, uitdoovend den zonnigen gloed der liefde, die het godsdienstig leven weldadig verwarmde. Hugenoten en Katholieken streden nog hier en daar met geweld van wapenen. De Jansenisten vochten met de meer verderfelijke geestelijke wapens hunner kettersche leer en overstroomden het land met hun geschriften. Port-Royal was de haard van waaruit zich de dwaalleer verspreidde, die als een donkere wolk de liefde in den godsdienst uitdoofde. Alleen het boek van een der meest bekende aanhangers, Antoine Arnauld: ‘De la Fréquente Communion’ had ten gevolge, dat het ontvangen der Heilige Communie tot een zeldzaamheid behoorde bij de Katholieken. Er waren pastoors op het land, die er zich op beroemden, van den eenen Paaschtijd tot den anderen het tabernakel niet meer te hebben geopend om de Communie uit te reiken. | |
[pagina 114]
| |
De verkilling van het godsdienstig gevoel had ten gevolge een uitdooving van het geloof: vandaar onverschilligheid en zedeloosheid. En dit alles werd nog in hooge mate aangewakkerd door den zwaren druk der belastingen, waardoor ellende en armoede vooral de landbevolking teisterden, terwijl de opgebrachte gelden voor een aanzienlijk deel moesten dienen voor de eindelooze festijnen en uitspattingen van hofhouding en adel. Zelfs in de hoogere geestelijkheid waren vele misbruiken ingeslopen en ook deze ergernis sloeg terug op het volk. Doch naast de meest schaamtelooze losbandigheid schitterden de groote deugden van Heiligen, van asceten en edelmoedige belijders van het oude geloof. Slechts vijf en twintig jaren vóór de geboorte van Marguerite-Marie stierf François de Sales, zes jaar vóór haar geboorte stierf zijn geestelijke dochter Jeanne de Chantal. De mystieke aureoolglans dezer twee Heiligen straalde nog lichtend en verwarmend uit, overal waar de godsdienst niet verloren ging door dwaling en zedeloosheid. En het kleine boekje van François de Sales ‘Introduction à la vie dévote’ verscheen ongeveer vijf en twintig jaar vóór het boek van Antoine Arnauld, leefde voort, rijk bloesemend en geurend daar waar de godsdienst niet gestorven of bevroren lag in de kilte van het Jansenisme. Maar het bedorven Frankrijk, dat Marguerite-Marie zag geboren worden, bezat tot zijn redding ook groote mannen, die reeds korten tijd later werden heilig verklaard en die de goddelijke barmhartigheid en liefde als glorieuze herauten verkondigden in geschriften en daden van een levenwekkende kracht. Dat waren op de eerste plaats de beminnelijke saint Vincent de Paul en de onmiddellijke voorlooper van Marguerite-Marie, de heilige Jean Eudes. En na deze twee een aantal groote schrijvers zooals: Bérulle, Condren en Bossuet. Evenals in een vroegere eeuw Catharina van Siëna als een hemelsche verschijning opstraalde om de christenwereld te behoeden voor een onherstelbaren val in de duisternis, zoo geschiedde ook nu in Frankrijk, waar het land, dat genoemd wordt ‘de oudste dochter der Kerk’, in groot gevaar verkeerde. | |
[pagina 115]
| |
Maar alsof de schittering der goddelijke gaven, aan deze Heiligen en vrome geesten uitgedeeld, nog niet toereikend was om de menschelijke verblinding weg te nemen en het diepe zedelijke verval in al zijn afschuwelijkheid bloot te leggen, wilde Christus de liefde van zijn goddelijk hart openbaren voor alle latere tijden. En daartoe koos Hij een zeer nederig en onbeduidend schepsel, verborgen in een der kloosters, gesticht door den zachten en zoet minnenden François de Sales, een Zuster der Visitandines van het klooster te Paray-le-Monial, Marguerite-Marie Alacoque. Door het wonder eener mysterieuze voorbestemming vanaf haar prille jeugd, zij het dan ook met eerbiediging van haar vrijen wil, werd dit nederig meisje door Hem gekozen tot vervulling der groote taak dit goddelijk geschenk te brengen niet alleen aan geheel Frankrijk, maar aan de geheele wereld, niet alleen voor dien tijd van diepe inzinking van het godsdienstig gevoel, maar voor alle latere eeuwen tegen alle diabolische krachten, die deze late eeuwen zouden te verdragen hebbenGa naar voetnoot1). |
|