Roeping. Jaargang 23(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Harry Vencken w.p. Gebed voor Karel Meeuwesse Als eens dit wankel lichaam zal begeven, de ziel verglijdt in 't land, dat niemand kent en eenzaam tussen sterren op gaat zweven voor eeuwig van haar trieste aarde afgewend; als ik de ruimte eens ga toebehoren, waar 't eeuwig lied boven de chaos zwenkt en ik niet meer het ruisen van de zee zal horen, waar hoog de wiekslag van den Engel wenkt; als er geen hart meer in een lijf zal kloppen voor mij die laf de geesten heb gevreesd en hellemonsters dreigen met hun duizend koppen en ik het blaken zie van het voorspelde Beest; als ik vertwijfeld nergens Christus kan ontdekken bij Wien ik aan de Kruisboom heb gebeefd en de herinnering het droeve kwaad blijft wekken, dat ik aan U en vele anderen bedreef; zend dan de Maagd, o God, bij Wie ik heb gezworen; geef mij de Moeder van het eengeboren Kind. Zij zal de eenling in de ruimte wel aanhoren, die zich verwant voelt aan het water en de wind. Die speelde met Uw struiken en Uw bomen en tot het laatst in rozen zijn behagen vindt, zal door de Maagd, waarvan de lelies dromen, verhoring vinden bij het eeuwenoude Kind. Dan leg ik mij gerust en stil te slapen by Haar die rozen om haar leden windt en op de bloemengeuren zal ik eens ontwaken, als helder de bazuinstoot het Gericht begint... Jan. '46. Vorige Volgende