Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 874]
| |
Bedrijfsorganisatie.DE crisis is nu zoover doorgedrongen in het leven, dat het organisme van het staatsbestuur zelf er door is aangetast en dat men, na de middelen tot voorkoming der infectie verwaarloosd te hebben, nu tot de operatie moet overgaan die het ziekteproces zal moeten stuiten. De particuliere zakenman ziet z'n winst- en verliesrekening negatief worden en waar hij z'n inkomsten niet kan vergroten door gebrek aan afzet, moet hij z'n uitgaven verlagen door rationalisatie en loonsverlaging. Hij weet dat het in de grond van de zaak een dwaasheid is, sommige mensen steeds meer en ingespannener te laten werken om anderen werkeloos te maken. Hij weet dat de afzet, ook van z'n eigen produkt, nooit hersteld zal worden, als er steeds minder koopkracht zal komen en steeds meer werkelozen zonder koopkracht. Hij weet dat de middelen die hij toepast, ekonomies bezien, de toestand slechts verergeren kunnen, Maar hij kan niet anders, hem staan geen andere middelen ter beschikking om zich te hoeden voor de ondergang niet alleen van zich zelf, maar van de zaak en allen die daarin nog een bestaan vinden. En hij kan slechts hopen dat hij het op deze manier lang genoeg zal kunnen volhouden, iets langer dan z'n konkurrenten, waarvan er eerst een aantal moet sneuvelen, voordat de produktie weer enigermate lonend en de toestanden weer enigermate ‘normaal’ kunnen worden. Ook de Staat maakt z'n boek op en ziet een cijfer met veel nullen als tekort op de begroting. De inkomsten bestaan uit steeds minder opbrengende belastingen en de belastingdruk kan onmogelik nog verhoogd worden. En dus moeten de uitgaven verlaagd, wil men niet straks in de noodzakelikheid komen de staatskosten met ongedektbankpapier te betalen. En daarom worden lonen en salarissen verlaagd, wordt er gerationaliseerd en ontslagen. Het leger der werkelozen wordt versterkt met duizenden ambtenaren | |
[pagina 875]
| |
en werklieden van de Staat en van openbare lichamen. In de publieke bedrijven en in de buro's zal men uit de trage slentergang opgezweept moeten worden tot de draf van het moderne tempo. Maar wat is het nut van de dubbele prestatie van sommigen, als anderer handen werkeloos en leeg blijven? Zeker, de Staatsuitgaven zullen dalen, maar wat zal er terecht komen van de maatschappelike en kulturele belangen, die met die uitgaven verzorgd werden? Wat zal er terecht komen van het onderwijs, van de woningvoorziening, van de gezondheids- en veiligheidsdienst, wat van de sociale voorzorg, van de economiese voorlichting en steun en van zooveel dat de Staat zich heeft aangetrokken omdat het nu eenmaal Staatszaak is voor het algemeen welzijn te zorgen? De bezuiniging moge voor de particuliere ondernemer een harde noodzaak zijn, het enige verweer tegen een hem opgedrongen en onontkoombare nood; voor de Staat is diezelfde noodzaak een bittere aanklacht. Want de Staat is niet als een particulier overgeleverd aan de ekonomiese verhoudingen zooals die nu eenmaal bestaan. De Staat heeft de macht en het recht en de plicht die verhoudingen te beïnvloeden. Het behoort tot de Staatstaak een zodanige ordening te scheppen, dat daarin ieder het zijne kan krijgen en de som van aller werkzaamheid zich tot een harmonies welzijn en niet tot een konkurrentiestrijd op leven en dood ontwikkelt. De Staat heeft de wegen te banen waarlangs de menselike aktiviteit zich in de goede richting kan ontplooien, hij heeft de grens te stellen aan de menselike hebzucht en heerszucht en te voorkomen dat deze destructieve krachten zich meester maken van de maatschappij. Hij heeft een sociale en juridiese orde te scheppen, waarin ieder kan en moet geven wat in z'n vermogen is en waarin ieder kan krijgen wat hem als redelik mens toekomt. En als we nu de maatschappij zien vervallen tot een chaos, waarin niet alleen de individuen, maar het Staatsorganisme zelf dreigt onder te gaan, dan ligt toch de | |
[pagina 876]
| |
gevolgtrekking en het verwijt voor de hand, dat de Staat zijn taak niet naar behoren vervuld heeft. Als dan de Staat zich bij zijn bezuiniging beroept op dezelfde noodzaak als de particuliere zakenman, dan zullen we die noodzaak zeker moeten erkennen, maar dan zullen we toch ook de eis moeten stellen, dat de nalatigheid, waaruit die noodzaak ontstaan is, eindelik een einde neme. Wanneer een regering in deze crisistijd zich bepaald tot pogingen om de nood die links en rechts opschiet, enigzins te lenigen, wanneer ze daarbij haar eigen budget in evenwicht tracht te houden, dan doet ze zeker veel, maar lang niet alles wat er van haar verwacht mag worden. Want juist in een crisistijd als deze dringt het besef weer levendiger dan ooit naar voren, dat het besturen van de Staat niet mag bestaan in het achter de omstandigheden aanlopen, maar dat regeren moet zijn organiseren, ordenen, regelen, zodanig dat er bestaansmogelikheid ontstaat voor het goede en bestaansonmogelikheid voor het kwade. Leo XIII constateerde dat het de taak van het Staatsbeleid en de eigen plicht der overheidspersonen is, het ganse stelsel der wetten en instellingen zo te maken, dat daaruit de welvaart zowel van de gemeenschap als van de bizondere personen vanzelf opbloeit. Als we inplaats van dit vanzelf opbloeien een steeds voortgaande verwoesting van die welvaart zien, zijn we toch gerechtigd tot de conclusie dat dan het staatsbeleid en de overheidspersonen in het vervullen van hun plicht zijn tekort geschoten.
* * *
We kunnen bij Pius XI te rade gaan wat er ontbreekt aan de organisatie van de staat en wat er allereerst gedaan moet worden om van de staat een organisme te maken, dat voldoende geoutileerd is om zijn plicht naar behoren te vervullen. De kwaal van het individualisme heeft geleid tot een verwording en ontwrichting van het sociaal georganiseerde leven en ten slotte tot het opheffen van de | |
[pagina 877]
| |
sociale organisaties, die de ledenmaten van het staatsorganisme vormden. En het gevolg was, dat de velerlei grote en kleine plichten en functies die deze organisaties in het maatschappelik leven vervulden, òf verwaarloosd werden, òf door het centrale staatsbestuur moesten worden overgenomen. De gilden, hoewel waarschijnlik meestal als zuiver godsdienstige vereniging begonnen, hadden niet alleen het sociale, maar ook het ekonomise leven in banen geleid, waaruit inderdaad de welvaart vanzelf opbloeide. Zij regelden binnen de kring van hun bedrijf de verhouding van ondernemers tot arbeiders en onderhielden een perfecte sociale verzorging voor beide categoriën. Maar ook pasten ze voortdurend de produktie aan de behoefte aan, traden regelend op met betrekking tot prijzen, kwaliteiten en hoeveelheden en schakelden daardoor niet alleen de noodzakelikheid maar zelfs de mogelikheid uit van de konkurrentie, zooals wij die kennen. Toen de grondslagen van recht en liefde waarop dit maatschappelik organisme steunde, werden weggevreten door de hebzucht en de heerszucht van de mensen, bleef het gebouw nog lange tijd in de lucht hangen, totdat het als een tot onherkenbaarheid verworden ruïne totaal ineenzakte. Toen kwam de tijd dat het individualisme hoogtij vierde en het eenieder vrijgelaten was zijn kunnen en kennen, maar ook zijn onkunde en z'n slechte hartstochten op het maatschappelik leven los te laten. Uit die tijd dateert de opkomst van handel en industrie, die onder het voorwendsel, de maatschappelike behoeften steeds beter te bevredigen, niet anders beoogden en bereikten dan enkele rijken steeds rijker en de massa der armen steeds armer te maken. Maar de reaktie bleef niet uit en door de invloed der proletariërs en van hen bij wie ze steun vonden, begon de staat zich langzaam weer te bezinnen op wat toch z'n eigenlike taak is: de bevordering van het algemeen welzijn. Langzaam en schoorvoetend nog en zich beperkend tot het tegengaan van eccessen, kwam de Staat langzamerhand in hoe langer hoe | |
[pagina 878]
| |
meer details van maatschappelike zorg die vroeger door lagere organen waren vervuld, maar na het verdwijnen daarvan door het centrale staatsbestuur zelf moesten worden ter hand genomen. Het gevolg was dat dit bestuur, overladen met allerlei zorg en bemoeiïng ten bate van allerlei groepen en allerlei belangen, ontaardde in een burokratiese ambtenarij, die de aanhangers van het oude individualisme de kritiek op en de tegenstand tegen al deze staatsinmenging wel zeer gemakkelik maakte. Op sociaal gebied kwam een, zij het ook zeer gebrekkig, correctief op de allerergste individualistiese uitbuiting tot stand, maar op ekonomies gebied drong de Staat prakties nog in het geheel niet door en bereikte de ekonomiese dictatuur en het stelsel van geldmaken voor enkele rijken langzamerhand een angstige graad van ontwikkeling. Eerst in de allerlaatste tijd heeft de Staat zich noodgedwongen op ekonomies terrein gewaagd en weer gaat dat schoorvoetend en uitsluitend correctief en weer is het centralisties en burokraties en wekt het de tegenzin en tegenstand van allen die met het ekonomies leven van nabij op de hoogte zijn. En wat komt er terecht van de eigenlike staatstaak: het vóórzien, het leiden en regelen volgens vaste beginselen, zodanig dat het leven, ook het ekonomies leven, zich niet anders dan langs bepaalde wegen kan ontwikkelen. Waar blijft het stelsel van wetten en instellingen, waaruit de welvaart vanzelf zal opbloeien? Zal de Staat ooit het werk der hervorming aktief ter hand kunnen nemen, dan zal dit dienen te beginnen met een interne reorganisatie van het staatsbestuur, bestaande in een decentralisatie waarbij de staatsmacht en staatstaak verdeeld worden over hogere en lagere lichamen, die ieder voor hun eigen, scherp omgrensd gebied, regelende en besturende bevoegdheid krijgen. Deze lichamen kunnen niet op willekeurige wijze worden samengesteld; de organisatie van de Staat moet weer een weerspiegeling worden van de maatschappij, die niet is, altans niet hoort te zijn | |
[pagina 879]
| |
een verzameling van onsamenhangende delen, maar een organisme, waarvan de ledematen elkaar op natuurlike wijze aanvullen en vervolmaken. De natuurlike eenheden in het maatschappelik produktie- en distributieproces zijn de bedrijven en de organen van de Staat moeten dus allereerst zijn de vertegenwoordigingen van die bedrijven. Pius XI tekent de nieuwe organisatie in deze zin dat de verbindende kracht die in een echte sociale orde de verschillende leden van de arbeids-gemeenschap verbindt, vooreerst gelegen is in de goederen en in de arbeid aan welker voortbrenging en prestatie patroons en arbeiders van eenzelfde beroepstand samenwerken, vervolgens ook in het algemeen welzijn dat alle beroepstanden samen, ieder voor zijn deel, eensgezind en gemeenschappelik moeten nastreven. De Paus ziet de totstandkoming dezer beroepstanden niet zonder bijlegging van de klassestrijd. Wel wijst hij de vakvereenigingen van werkgevers en werknemers aan als de wegbereiders voor de beroepstanden, maar waar de vakvereeniging de uitdrukking is van hetgeen hen scheidt, is de beroepstand juist de band die hun gemeenschappelike belangen vereenigt. Uit het laatste blijkt duidelik dat men zich de beroepstand niet moet denken als een college, bestaande uit gelijke aantallen vertegenwoordigers van arbeiders en werkgevers, die er elk voor hun belangen zullen opkomen. Een echte beroepstand is slechts denkbaar als men het eens geworden is over de rechten en de plichten, die verbonden zijn aan de eigendom en aan de arbeid, als men eenheid van inzicht bereikt heeft over de verdeling van de opbrengst der produktie en als niet meer de hebzucht beide partijen drijft zichzelf te bevoordeelen ten koste van de andere. De beroepstanden als zuiver mechaniese konstruktie zouden even omruchtbaar zijn als de gilden nadat ze hun religieuze en morele grondslagen verloren hadden. Zullen de beroepstanden slagen, dan moeten ze gebouwd worden op een diep besef van rechtvaardigheid en naasteliefde en moet alle onrecht en hebzucht en heerszucht uit- | |
[pagina 880]
| |
gebannen worden. Vandaar dat de heropbouw van de maatschapppij moet worden voorafgegaan door een vernieuwing van de christelike geest en dat het nutteloos is een andere groepering in de Staat voor te staan, zonder gelijktijdig klaar en duidelik uit te spreken wat de christelike geest als morele grondslag van deze groepering eist.
* * *
De organisatie van de Staat op de basis der beroepstanden is in ons land sinds jaar en dag gepropageerd onder de naam bedrijfsorganisatie en eenieder kent Veraart als de bekwame en altijd slagvaardige kampioen daarvan. Het vorig jaar heeft hij zijn geheele veldtocht voor dat ideaal de revue laten passeren en er de meest frappante momenten van vastgelegd. Deze bloemlezing van opstellen, voordrachten en polemiekenGa naar voetnoot1) door hem in de loop der jaren gepubliceerd, geeft een levendig beeld van de eerste aanvang der propaganda, van het doordringen der ideeën in steeds wijder kringen, van het aanvankelik sukses in het grafies bedrijf, van het hoogtepunt van dat sukses in het Paasmanifest en de stichting der R.K. Bedrijfsraden in 1919, van de kritiek en de tegenstand, die daarop volgden en van de teruggang die daarvan het gevolg was. Het boek is boeiend en fel en overtuigend, zooals we dat van Veraart gewend zijn en toch kan men zich niet onttrekken aan de indruk dat de idee der bedrijfsorganisatie in deze vorm niet in staat is, een blijvend en stijgend entoesiasme te wekken, zelfs niet in katholieke kringen. De tegenwoordige houding tegenover het vraagstuk die ook wel uit enige hoofdstukken van het boek blijkt, zou men misschien zo kunnen weergeven, dat wel een grote kring de juistheid en noodzakelijkheid erkent van een bedrijfsorganisatie, maar dat men zeer twijfelachtig blijft of de beginselen en de uitwerking, door Veraart aangegeven, wel | |
[pagina 881]
| |
de juiste zijn en wel het meest geschikt voor praktiese verwezenliking en voor gunstige resultaten. Deze aarzelende twijfel zou temeer kunnen verwonderen na het verschijnen van Quadragesimo Anno waarin de Paus zich zo onomwonden voor bedrijfsorganisatie heeft uitgesproken en het is wel waarschijnlik dat de oorzaak van deze twijfel gezocht moet worden in het verschil dat bestaat tussen de uiteenzetting van de Paus en de door Veraart verdedigde gedachten. Dit ververschil, dat lang geen tegenstrijdigheid betekent, ligt niet in het na te streven doel. Wat de encycliek beschrijft, heeft Veraart altijd verdedigd: een organiese ordening van de maatschappij, opgebouwd op de samenwerking van arbeid en kapitaal in het geheel van ondernemingen van eenzelfde bedrijf. Bij Veraart is deze verordening vóór alles een zo groot ekonomies voordeel en ligt zozeer in de lijn van een redelik ekonomies begrip, dat men los van alle ethiese overwegingen van de noodzakelikheid overtuigd kan zijn en de toepassing kan beginnen. Zonder de waarde van ethiese beschouwingen, ook over dit vraagstuk te ontkennen, acht hij de realistiese beschouwingswijze daaromtrent zo afdoende, dat hij het doel ook langs zuiver ekonomiese weg, desnoods zonder moraal, bereikbaar vindt. Vandaar zijn eerste proeven in het drukkersbedrijf, waarbij met morele overwegingen geen rekening kon worden gehouden en waarvan de mislukking niet wordt toegeschreven aan het ontbreken der morele, maar wel der juridiese gebondenheid. De Paus daarentegen ziet het vraagstuk voor alles van de ethiese kant. Hij wil zeer zeker de sociale orde verwezenliken door de wetten en verordeningen van de Staat, maar deze verwezenliking is niet uitvoerbaar, en de orde zal geen stand kunnen houden, als ze niet gedragen wordt door het morele besef van de mensen. Vandaar dat een herstel der zeden vooraf moet gaan aan het herstel der maatschappelike instellingen en dat niet de ekonomiese konstruktie primair is, maar de morele begrippen, die aan | |
[pagina 882]
| |
die ekonomiese konstruktie ten grondslag moeten liggen. De Paus ziet de verwezenliking van de bedrijfsorganisatie slechts mogelijk door bijlegging van de klassestrijd en deze klassestrijd is alleen daardoor bij te leggen dat zowel aan de arbeider als aan de kapitaalbezitter het juiste begrip wordt bijgebracht van hun rechten en plichten en de oprechte wil om zich binnen die morele perken te houden. Hoeveel gewichtiger de Paus de morele ondergrond acht dan het mechanisme van het systeem blijkt ten overvloede uit zijn beoordeeling van het Italiaanse stelsel van bedrijfsorganisatie, dat hij als constructie met blijkbare instemming beschrijft, maar waarvan hij de grondslag zeer twijfelachtig beoordeelt. Wie het Italiaanse stelsel theoreties en prakties kent, zal zich over deze beoordeling niet verbazen. Theoreties berust dit stelsel niet op het juiste evenwicht tussen natuurlike en bovennatuurlike waarden, welke uitgedrukt wordt door de wetten van rechtvaardigheid en naasteliefde, maar alleen op het evenwicht van die factoren. die geacht worden het ekonomies belang van de Staat te bepalen. Waarbij de Staat als organiese gemeenschap aller individuen geen belangen kan hebben die in werkelike tegenstrijdigheid zijn met die van zijn leden, evenmin als de belangen van een levend lichaam andere kunnen zijn dan die zijner afzonderlike organen. De belangen van dit staatslichaam worden echter beoordeeld en bepaald door de personen die de Staat regeren i.c. door het fascisme. En dat het fascisme een bovennatuurlik gezag dat boven zijn eigen gezag uitgaat ook in tijdelike zaken, niet erkent, is algemeen bekend. De vrees voor de gevolgen van dit staatsabsolutisme als grondslag van de bedrijfsorganisatie spreekt uit de Pauselike beoordeling maar al te duidelik. Niemand kan verwachten dat zelfs in Italië de mogelikheid bestaat in korte tijd de individualistiese chaos te ordenen tot een in alle opzichten goed functionerend organisme, maar dat ruim vijf jaar na de uitvaardiging van de ‘Carta del lavoro’ nog zo betrekkelik weinig bereikt is, wijst er toch wel op | |
[pagina 883]
| |
dat de vrees, die de Paus uitspreekt, niet geheel ongegrond is. Wie met de Italiaanse toestanden enigermate bekend is weet dat de Corporatieve Staat grotendeels nog slechts op papier bestaat en dat de samenwerking tussen de elementen van het ekonomies leven prakties neerkomt op de heerschappij der vakverenigingssecretarissen; hij weet dat alleen nog het gebied van de arbeidsvoorwaarden en de gedwongen kollektieve kontrakten grondig bewerkt is, maar dat er speciaal op ekonomies terrein prakties nog niets anders gedaan is, dan de verbanning van een paar der grootste schurken onder de kapitalisten naar de Lipariese eilanden. Aan het systeem dat op de grootst mogelike schaal landbouw en industrie maakt tot objekten van partikuliere hebzucht, is noch negatief, noch positiefs iets veranderd en het ziet er ook niet naar uit dat daarin veel veranderd zal kunnen worden. Juist het feit dat niet de beginselen van de eigendom met z'n beperkte rechten enerzijds en z'n noodzakelikheid-voor-iedereen anderzijds aan het stelsel ten grondslag liggen, is oorzaak dat het loon- en levenspeil met goedkeuring en medewerking van het fascisme omlaag gedrukt is tot een niveau dat zelfs voor de zuinig-levende Italiaan geen bestaansmogelikheid meer biedt. En de eigendomsverhoudingen, niet alleen in de industrie maar vooral ook in de landbouw zijn en blijven van dien aard, dat ze veel meer gelijken op het Romeinse latifundiën-wezen. dan op de opheffing uit het proletariaat, waarvan de Paus de allerdringendste noodzaak betoogt. Natuurlik is het niet de bedoeling te betogen dat Veraart een stelsel als het Italiaanse voorstaat. Wel echter verwacht hij alle heil van een staatsrechtelik ingrijpen en het Italiaanse voorbeeld toont maar al te duidelik waartoe men komt als een dergelike staatsrechtelike konstruktie niet gefundeerd wordt op scherp omschreven beginselen van hoger orde. Niet het mechanisme is van primair belang, maar de kracht die het mechanisme doet functioneren. | |
[pagina 884]
| |
Dat Veraart dit niet duidelik genoeg uitgesproken heeft, lijkt mij de hoofdoorzaak van de vrees die er in vele kringen voor zijn stelsel bestaat en die dezelfde is als de vrees die de Paus uitspreekt voor het bureaucraties en politiek karakter en vooral voor het verdringen van het vrije initiatief door de Staat in tijden en omstandigheden waarin het bestuur van de Staat niet beheerst wordt door hoogere beginselen van gerechtigheid en liefde.
* * *
Toch is daarmee allerminst gezegd, dat zich in dergelike tijden de Staat dan maar liever van alle aktiviteit op dit terrein moet onthouden. Integendeel, hoe eerder het Staatsbestuur de mogelikheid schept tot konstruktieve opbouw van het staatsorganisme des te eerder en des te intensiever kan het vrije initiatief aan het werk gaan, om volgens de juiste beginselen die opbouw te beginnen. Het is de grote verdienste van Veraart dat hij zo voortdurend en zo scherp de aandacht gevestigd heeft op de urgentie van het scheppen van de mogelikheid tot bedrijfsorganisatie. Nu de Staat zo duidelik vastgelopen is in z'n volkomen gebrek aan een doelmatige ekonomiese organisatie, kunnen we niet tevreden zijn met alleen maar bezuiniging en rationalisatie en crisismaatregelen wier onvoldoendheid door vrijwel iedereen doorzien wordt. Nu is het de tijd voor een hervorming die de Staat moet maken tot een organisatie die berekend is voor z'n taak: de positieve behartiging van het algemeen welzijn op een zodanige wijze dat de welvaart daaruit vanzelf opbloeit. Nu is het de tijd, de mogelikheid te scheppen tot het opgroeien van nieuwe organen, waarover de staatstaak naar de rangorde van meer en minder belang kan worden verdeeld. Nu is het de tijd de mensen te interesseren voor het aandeel dat ze via deze nieuwe organisaties zullen moeten nemen in het bestuur van de staatszaken, die dan gaat samenvallen met het bestuur van hun eigen zaken. En wie de bedrijfsorganisatie | |
[pagina 885]
| |
verwerpt omdat die nog meer staatsinmenging en nog meer bureaucratie en nog meer politiek zou meebrengen, die toont niet te weten waarom het gaat. Bedrijfsorganisatie is decentralisatie, is behartiging van belangen niet door regeringsbureaux, maar door de belanghebbenden zelf. Bedrijfsorganisatie is ordening naar recht en billikheid en niet naar hebzucht en ekonomiese overmacht. Bedrijfsorganisatie is rechtvaardig loon en rechtvaardige prijs en geen moordende konkurrentie, noch op de arbeids- noch op de warenmarkt. Bedrijfsorganisatie eist een verandering in de konstructie van de maatschappij en een verandering in de geestelike gesteldheid der mensen. Beide zijn nodig en beide zijn in deze noodtijd, ten hoogste urgent. Voor de verandering van de konstruktie heeft Veraart klaar en prakties de weg gewezen. Aan de verandering van de geestelike gesteldheid wordt met nog niet heel veel meer dan vage algemeenheden gewerkt. Wanneer die nieuwe konstruktie van de maatschappij aan de orde werd gesteld, zouden vanzelf de beschouwingen over eigendom en arbeid een konkrete vorm moeten aannemen en zou het werk der geestelike hervorming veel daadwerkeliker ter hand genomen kunnen worden. De Staat zal vooreerst niet verder kunnen gaan dan de mogelikheid te scheppen, bedrijven te verheffen tot staatsorganen. Deze verheffing zal moeten betekenen, dat het bedrijf zich van winstobjekt voor enkelen zal moeten opwerken tot factor in de behartiging van het algemeen welzijn, dat het doel niet meer zal zijn een zo volledig en kwalitatief zo goed mogelike voorziening van de gemeenschap met de bedrijfsprodukten. Het bedrijf, dat gemeenschapsorgaan wil worden zal ontslagen worden van de gesel der vrije konkurrentie, maar zal ook afstand moeten doen van de ekonomiese diktatuur, het zal afstand moeten doen van de ongebondenheid in de vaststelling van lonen en prijzen, in de verdeeling van winsten en in de vaststelling van hoeveelheid, aard en kwaliteit van het produkt. Het bedrijf dat | |
[pagina 886]
| |
tot orgaan van de staat verheven en met de verzorging van een stuk van het algemeen welzijn belast wordt, kan niet meer uitsluitend werken ten bate van enkele eigenaarskapitalisten. Het zal de leer van de Paus omtrent de verdeling van de opbrengst tussen kapitaal en arbeid prakties in toepassing moeten brengen. Het bedrijf dat zich op deze wijze boven de sfeer van 't particuliere eigenbelang uitwerkt komt vanzelf boven de sfeer van de klassestrijd uit. Deze vereisten voor de verheffing tot staatsorgaan zullen door de wet in konkrete vorm moeten worden gegoten en daarbij zullen vanzelf de diskusies over recht en liefde als grondslagen voor de maatschappij van de sfeer der beschouwingen-in-de-ruimte naar die der praktiese politiek moeten overgaan. En als dan de bedrijven zich op die vereisten moeten inrichten zullen opnieuw de morele vraagstukken een konkrete oplossing moeten krijgen en zal de rhetorika vervangen moeten worden door oprechte goede wil en praktiese offervaardigheid. Een regering die aan het door Veraart zo uitstekend ontworpen en gedetailleerde ekonomiese mechanisme de nodige morele beweegkracht zal weten te geven vervult een taak, die nog heel wat zwaarder is dan bezuinigen op z'n Welters, maar die dan ook heel wat verhevener is en heel wat beter lijkt op de taak die de Paus zo duidelik en zo dringend aan de Kristelike regeringen opgedragen heeft.
ST. VAN SCHAIK |
|