| |
| |
| |
Willem van Oranje en de katholieken.
HET is ontmoedigend, een artikel te moeten beginnen met de verklaring, dat men over den mensch Willem van Oranje geen oordeel durft te geven. Want de beoordeeling van Protestantsche en Katholieke geschiedschrijvers staat hier zoo lijnrecht tegenover elkander, dat het mij niet mogelijk lijkt een geheel op te bouwen, dat de partijen dichter bij elkander brengt. Ook de tijdgenooten van den Prins schenen (volgens Blok) even scherp tegenover elkander te staan, zoodat vele vurige Katholieken zijn gewelddadigen dood beschouwden als een straf voor den trouweloozen afvallige en vervolger van den waren godsdienst. Voor de Protestanten is hij de geloofsheld, de groote vorst, die alleen gehandeld heeft uit innerlijke overtuiging. Eerzucht en eigen baat waren hem vreemd en verre van fanatiek protestant te zijn, was hij een voorvechter van godsdienst- en gewetensvrijheid voor allen. De Katholieken daarentegen schilderen hem af als een gevaarlijk, geslepen en heerschzuchtig mensch. Zijn zedelijk leven stond niet bepaald hoog. Zij ontzeggen hem geen staatkundig beleid, maar wel staatkundige eerlijkheid. Zijn geliefkoosde lektuur was immers Machiavelli, van wien hij de sluwe maar gewetenlooze politiek geleerd had, uit berekening, nu eens Katholiek, dan weer Protestant te zijn. In hoever hebben de Katholieken den afvallige te zwart gezien, maar ook in hoever hebben de Protestanten den beschermer en bevestiger der nieuwe religie te veel geidealiseerd? Zeker is absoluut misplaatst een naieve bewondering als ik laatst te lezen kreeg van een Groot-Nederlandsch gezinden Vlaming; hij voelde zich n.l. als Vlaming vereerd, dat Willem van Oranje een onwettige verhouding heeft gehad tot een Antwerpsch meisje, omdat daardoor een innige band was gelegd tusschen Zuid en Noord. Dusdanige feiten bewijzen nu juist niet de zedelijke grootheid van Willem van
| |
| |
Oranje, al bewijzen zij anderzijds ook niet doorslaande, dat hij een slecht mensch is geweest.
De grootste grief echter, die wij Katholieken tegen Willem van Oranje hebben, is zijn ontrouw aan de Katholieke Kerk en zijn dubbelzinnige houding tegenover de Katholieken, waardoor de dweepzieken onder de Protestanten zich veilig voelden in hun baldadigheid en wreedheid jegens de Katholieken.
Ik kan moeilijk aannemen, dat een zoo scherpe en bezadigde geest als Willem van Oranje, niet in staat zou zijn geweest om onderscheid te maken tusschen de geloofsverzwakking en zedenontaarding dier dagen èn de reine geloofsleer der Katholieke Kerk. Hij is zonder twijfel in aanraking geweest met vele hoogstaande en heilige menschen, die toch trouwe zonen waren der Moederkerk. Een ernstige vraag is echter of een anticlericale verbittering hier geen groote rol heeft gespeeld? De toenmalige kardinaal-aartsbisschop van Mechelen was op politiek gebied een doodsvijand van Oranje. Uit zijn brieven weten we zeker, dat hij alles heeft beproefd om Willem van Oranje tegen te werken en hem op staatkundig terrein geheel te verdringen. Wij weten helaas maar al te goed uit geschiedkundige en hedendaagsche ondervinding, hoe zulke verhoudingen zelfs de besten geheel uit hun evenwicht kunnen slaan. Wanneer er dan een godsdienstige verwarring komt, uit die verbittering zich gemakkelijk in een vinnig anticlericalisme, nog erger: in geloofsafval. Het is niet voor niets dat onder de vragen, die gesteld worden, wanneer men uit Rome inlichtingen inwint over personen, die in aanmerking komen voor het bisschopsambt, ook deze vraag te vinden is: of de betrokken candidaat ook aan politiek doet. Het gevaar is zoo groot, dat men zijn geestelijk ambt gaat gebruiken om politieke tegenstanders te bestrijden.
De Prins zelf heeft in zijn bekende Apologie de volkomen eerlijkheid van zijn geloofsverandering willen verdedigen. Hij verhaalt ons immers, dat hij van zijn jeugd af in
| |
| |
het Protestantisme was opgevoed en roemt er op, dat zijn vader de dwalingen der Roomsche Kerk uit zijn rijk had gebannen. Het moest dan ook niemand verwonderen, dat de nieuwe leer zoo diep in zijn hart was gegrift.
De conclusie mag zijn, dat de Prins zijn innige geioofsovertuiging heeft gevolgd, toen hij van het Katholicisme naar het Calvinisme overging en dit laatste bevoordeelde, maar het blijft bedenkelijk, dat hij aan het hof van Karel V en van Margareta, de landvoogdes, openlijk als Katholiek leefde. Men mag immers nooit veinzen een godsdienst te beleiden, aan welks waarachtigheid men niet gelooft. Dit kunnen wij bij deze huldiging onmogelijk vergeten; want al hebben onze vaderen door hunne zonden de grootste schuld aan den afval van een menigte Katholieken, toch is Willem een machtig en invloedrijk begunstiger geweest van deze dwaling, die nu nog door het grootste gedeelte van Noord-Nederland wordt beleden Wij kunnen niet rusten, voordat allen door Gods genade en ons apostolisch werk wederom onze volle broeders zijn, die met ons de dwaling van den Prins zullen betreuren, zooals wij nu met hen in alle oprechtheid zijn groot politiek werk voor Nederland willen huldigen. Bij het vele, dat ons zeker van onze Protestantische landgenooten scheidt, is er toch ook iets groots om ons hecht samen te binden: dat wij Nederlanders zijn. Een der voordeelen van een eeuwfeest is voorzeker, dat het een gelegenheid is om waarden te leeren waardeeren, die door een verzekerd en dagelijksch bezit hun kostbaarheid voor het oog van het nageslacht hebben verloren. Als wij in dit jaar Prins Willem danken, dat wij tenminste in het Noorden vrije Nederlanders zijn, dan mogen wij wel eens nagaan of wij die waarde voldoende en zuiver genoeg waardeeren. Ik geloof, dat hier vele Protestanten iets hebben af te leeren, maar ook vele Katholieken iets hebben bij te leeren. De Protestanten moeten afleeren Nederland te vereenzelvigen met het Protestantisme of, zooals men het nog zoo vaak leest, Nederland te noemen een Protes- | |
| |
tantsche natie. Het Nederlandsche volk is vooreerst veel breeder dan de Nederlandsche staatsgrenzen. Willem van Oranje was zeer goed overtuigd, dat ook de Vlaamsche
gouwen zijn volk waren en het is slechts, omdat hij wijken moest voor overmacht, dat hij Vlaanderen in de handen der vreemdelingen heeft gelaten.
Bovendien is de Nederlandsche geschiedenis ruimer en zijn onze cultuurschatten rijker dan wat verbonden is met de gouden 17de eeuw. De Nederlanden hebben vóór de godsdienstige scheuring een rijkdom van beschaving gekend, waarvan alle Europeesche volkeren hebben gedeeld. Wie uit godsdienstige overwegingen zijn geschiedenis van de bronnen afsnijdt, besteelt zijn volk, want de vernieuwing van een volk kan niet zonder het verleden. Al hebben de groote Kerkvaders het heidendom bestreden, de schatten van de Grieksch-Romeinsche beschaving hebben zij bewaard voor het nageslacht. De besten van het jonge geslacht, óók onder de protestanten, voelen zeer goed aan, dat een vernieuwing van den Nederlandschen stam moet uitgaan van de geheele kracht van het Nederlandsche volk, van het geheele volk, dat nu leeft; vandaar de reactie tegen partijpolitiek. Van het geheele volk, zooals het geleefd heeft; vandaar de toenaderingen van alle gouwen in de Nederlanden. Dat zal het einde beteekenen van heel wat antipapisme, van heel wat ijdele zelfgenoegzaamheid, die meent dat er alleen iets goeds is in eigen huis, dat alles wat andersdenkenden zeggen of doen, noodzakelijk valsch of slecht bedoeld moet zijn. Maar een volk, dat den moed niet heeft op een misstap terrug te komen, zelfs van zijn grooten, heeft geen toekomst.
Bij dit eeuwfeest moeten vooral de Katholieken wat bijleeren, of liever: zich iets herrinneren uit het verleden, wat zij onder den druk der vorige eeuw te veel hebben vergeten. De strijd en het lijden zijn voor den mensch een groot voordeel maar hebben ook hun schaduwzijde. Het leed, dat de Protestanten ons aandeden en de strijd, dien
| |
| |
wij moesten voeren om weer als gelijkberechtigde burgers te worden beschouwd, hebben het Katholicisme in onze harten een hechtheid en een diepte gegeven, die wij dikwijls missen bij de massa van de zgn. katholieke landen, waar de trouw en de liefde voor de Moederkerk, geen eeuwenlange vuurproef moesten doorstaan. Het Katholieke leven is hier vol kracht en toekomst, als de Katholieken zich niet door hun groeienden invloed laten verleiden tot veruiterlijking, en zucht naar machtsdemonstratie, de bescheiden dienstbaarheid vergetend, die Christus zoozeer voor de zijnen heeft verlangd. De clerus vooral moet er op bedacht zijn, nu hij door de trouw van het Katholieke volk hier als in weinige landen een hoog aanzien geniet, dit aanzien niet te misbruiken, om macht op te eischen op terreinen, die voor de leeken zijn, en stoffelijke voordeelen, te zoeken die hun eigen zedelijke kracht zullen ondermijnen. De strijd heeft echter ook dit nadeel. dat hij den mensch onevenwichtig maakt d.w.z. dat hij één levenswaarde te veel doet beklemtoonen ten koste van een andere. Zoo goed als uitgestooten uit het openbaar leven, richtte zich de maatschappelijke werkzaamheid der Katholieken hoofdzakelijk op de verdediging van hun godsdienstige belangen. Zij waren wel Nederlanders, maar door een eeuwenlange achteruitstelling had dit bewustzijn veel geleden. Toch is de liefde voor eigen beschaving, het werken aan een eigen volkscultuur een echt christelijke deugd. Hoe kan echter een volksdeel de groote welstand waardeeren van een eigen staatsinrichting, die de eigen cultuur het best bewaart, wanneer het door die Staatsinrichting als een vreemde wordt behandeld. En toch moeten de Katholieken van heden dit volop leeren waardeeren, nu zij over geheel Europa den wanhopigen strijd zien van zooveel kleine volkeren, levend binnen het Staatsgebied van grootere volkeren, die hun uit imperialisme de noodige levensvoorwaarden ontstelen. Welnu, de man, die voor het grootste deel
van ons volk deze welstand heeft bevochten, is Willem van Oranje. Hij is het geweest,
| |
| |
die het ideaal, aan het Nederlandsche volk een eigen Staatsvorm te geven, heeft bevochten met een kracht en een doorzicht, die hem een plaats geven onder de bekwame staatslieden der geschiedenis. Zonder zijn grootsch streven was het langzame wegvretingsproces door de opdringende Duitsche en Fransche beschavingen verder gegaan en was het Nederlandsche volk, zooals zooveel andere kleinere volken in Europa, een volk geworden, dat om eigen groot verleden niet sterven en door den druk van een vreemde beschaving niet leven kon. Ons beschavingsgebied is ten Oosten en ten Zuiden gedurig verdrongen en het proces langs den Zuidkant is nog dreigend aan den gang: in de laatste honderd jaar is de stad, die de hoofdstad was der Zuidelijke Nederlanden ten tijde van Oranje, zoo goed als geheel verloren gegaan voor de Nederlandsche beschaving: Willem van Oranje verdient daarom ten volle den naam van ‘vader des vaderlands’ en wij katholieke vaderlanders moeten hem onze dankbare hulde brengen.
Maar zijn strijd is niet uitgestreden; slechts een deel van ons volk heeft het geluk een Nederlandsche staatsinrichting te bezitten; de verbitterde strijd van Prins Willem wordt reeds drie eeuwen doorgestreden door het bolwerk onzer beschaving in het Zuiden, Vlaanderen. Ik weet niet of de toekomst als eenige levensmogelijkheid voor Vlaanderen zal aanwijzen: de staatkundige hereeniging van Zuid en Noord, het Ideaal van Willem van Oranje - maar dit is zeker noodig, dat het Noorden het Zuiden in zijn strijd grootmoedig steune. Wij zijn in onze dagen niet verwend door een diplomatie, die eerlijk uitkomt voor wat rechtvaardig is, maar het is een ideaal voor de jongeren op politiek gebied, dat de dipomatieke betrekkingen tusschen den Nederlandschen en Belgischen staat zullen uitgaan van hun beider plicht en zorg om nl. de Nederlandsche beschaving in hun gebied te bewaren en tot hoogen bloei te brengen. Frankrijk is tegenover België nooit tekort geschoten, waar het gold de behartiging der Waalsch-Fransche be- | |
| |
schaving en, was dit binnen rechtvaardige grenzen gebleven, wij zouden de Fransche staatslieden moeten prijzen.
Het jubeljaar van Willem van Oranje moge dan een jaar van hulde zijn van het geheele Nederlandsche volk zonder onderscheid van geloof of van Staatsgrenzen en het begin van een nieuwen rijken bloei voor alle Nederlandsche gouwen.
‘Albertinum’, Nijmegen.
R. VAN SANTE O.P.
|
|