De verheven doode
Het is nauwelijks merkbaar, dat dit lichaam zonder leven is. De uiterste verrichting van dezen doode moet zijn geweest, het vreemde sterven, die laatste vermoeienis algeheel in lichaam en ziel als een donkerte langzaam voort-trekkende, te aanvaarden zonder aarzeling, wel vertrouwende, dat hierna het licht van God heerlijk hem zou omvloeien, de kracht van God hem zou ontvoeren uit alle nood. Want - ik bid U: aanschouw dit gelaat, dat van een ernstig slaper is, die voor geen onheil bevreesd is.
De doods-klok luidt over de menigten, die opdringen naar dit lichaam zonder leven: hoor dit monotoon, nauwkeurig muziek, trefzeker, na zooveel tellen en niet meer of minder de onzichtbare klop van de zware, de loome kamer op het oud gonzende brons: wij ontkomen niet, elk tijdsdeel een nadering des doods: wij ontkomen niet.
Toch zijn de eergeschenken aan dezen verheven gestorvene veel en kostbaar: alsof het geviel, dat over hem alleen onder ons allen, de dood was neergevallen. Het feest van rouw zoo rijk aan pracht van stoffen, aan klaag-choraal, aan zegening, uitvierende zich naar zoo'n innig droef ritueel, alsof nu waarlijk voor het eerst, als een onverwacht wonder, in hem een doode ontdekt was onder ons.
Wanneer het avond geworden is, wat zal het eenzaam zijn in de spelonk, waarheen wij dit lichaam nu vervoeren gaan.