Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 794]
| |
Gandhi als religieuse figuur
| |
[pagina 795]
| |
mogelike juistheid van uitdrukking. De Hindoes wenden zich daar gaarne van af als weerzinwekkende hindernissen die hun opgaan naar het Mysterie in de weg zouden staan. Het is zeker, dat op zich het Mysterie en dus de Mystiek oneindig veel belangrijker zijn voor het leven van onze ziel dan de tastbare werkelikheid en de rationele duidelikheid. Maar de hele vraag is te weten, langs welke weg wij in het Mysterie zullen binnendringen en wat onze Mystiek zal zijn. Azië heeft zijn oplossingen, wij hebben de onze, gegrond op de incarnatie van Christus. Wij gaan te werk in twee tempo's: verstandelike waarborg en daarna pas geestelike expansie. Inleiding in de mystiek door het verstandelike of minstens voortdurende overeenstemming tussen beiden. Een mystieke van onze dagen schreef, dat ‘een volmaakte acte niet alleen een acte is uit liefde, vurig en volkomen, maar ook essentiëel een redelike daad; want hoe vurig en volledig zij ook is, als zij onvoorzichtig is en onredelik, dan is zij bevlekt met onvolmaaktheid; het is dan niet het volmaaktste meer’. ‘We prefer to think without contradiction’, zegt Pater Johanns S.J., Vallabha bestuderend. ‘We prefer to say that our logic also is a participation in the divine mind, although but virtual, and that is has therefor the right to control all our assertions about God. Even the highest mystery cannot be contradictory, however unintelligible it may be: it may be above reason but not again’Ga naar voetnoot1). Gandhi heeft er geen behoefte aan - hoe actief zijn verstand ook is, zoals wij hebben gezien, en hoe krachtig hij ook beweert zich er aan te houden - dat de Waarheid hem eerst wordt aangetoond en bewezen, tenminste vanaf een zekere diepte. Hij gebruikt vaker zijn ‘morele zin’ dan zijn ‘verstand’, of zo men wil, meer zijn verstand, zijn intelligentie aangepast, aan de praktijk van het bestaan dan zijn metaphysiese intelligentie, waarvan het eigenlike en formele | |
[pagina 796]
| |
voorwerp het zuiver Zijn is. Daarin blijkt hij meer boedhist dan hindoe. Boedha heeft, zoals men weet, beweerd de mensen slechts een practiese methode van bevrijding te brengen, een ‘voertuig’ en niet een verklaring der wereld, een ascese en niet een metaphysica, een moraal en geen mystiek, een pragmaties middel om tot het heil te geraken, en geen dogmatiese visie van het Doel en het Einde. Gandhi gaat recht op het goddelike af, daar waar hij meent te ‘voelen’, en, logies met zich zelf, duldt hij dat anderen eveneens zo doen. Zo neemt hij in zijn Hindoeïsme de cultus aan van alle profeten der wereld. Daarom ook wantrouwt hij een godsdienst door zendelingen verkondigd, een godsdienst die exclusief is en veroveringen wil maken; hij wantrouwt wat zijn vriend Rabindranath Tagore heeft genoemd ‘de strenge princiepen van sectariese geloven.’Ga naar voetnoot1) In één woord: Gandhi is anti-dogmaties.
Het Protestantisme heeft, zoals ik heb gezegd, een grote invloed gehad op zijn geest en heeft slechts deze diephindoese gesteldheid versterkt. Hij heeft er het Evangelie ontdekt en de goddelike schoonheden daarvan, zonder de dogmatiese verplichtingen van het Christendom. Men wordt soms getroffen door de geheel modernistiese gedachte- en gevoelsgang van Gandhi. ‘Het modernisme is zo oud als de wereld,’ zei mij een missionaris ‘of op zijn minst even oud als Indie’. Nog eens, het is een kwestie van metaphysica. Mijn gevoelen zou zijn - en niet alleen het mijne - dat dit hindoe- en Gandhi-modernisme niet noodzakelik van peccamineus karakter is, en dat in zekere mate de uitwerking ervan gelukkig heeft kunnen zijn, indien, zoals wij mogen veronderstellen, het Gandhi geholpen heeft om zich vrij te maken van de letter van het Hindoeïsme, conditio sine qua non voor een zo niet formele dan toch minstens een ver- | |
[pagina 797]
| |
dekte instemming met de Waarheid, of op zijn minst met sommige van haar voornaamste aspecten.Ga naar voetnoot1).
* * *
Een twede tekortkoming van de godsdienst van Gandhi, als men tenminste alleen de teksten raadpleegt, is de afwezigheid van de eigenlik gezegde mystieke vurigheid, d.w.z. van een liefde die tot God gaat. En men kan dat begrijpen uit het feit, dat hij omtrent de natuur van God het minst verzekerd is. Ik herinner mij niet ook maar een enkele maal in zijn geschriften de rechtstreekse uitdrukking te hebben gevonden van zijn liefde tot God. Het is niet mogelik te vermoeden welke zijn concrete ideeën zijn over de mystieke wegen, en dat is zeer verwonderlik bij een zeer godsdienstige zoon van dat Indië, waar de Mystiek de voorrang heeft op alles, een bewonderenswaardig teken, zoals men kan geloven, van collectieve predestinatie. Maar nog eens, wat weet hij van het ‘Hoogste’? De talrijke Avataras zullen de devotie niet erg bevorderen, die bij ons ontspruit uit de dogmatiese kennis zelf. Om te beminnen moet men kennen. Het volk, naar het schijnt, redt er zich uit door voornamelik te hechten aan een ‘incarnatie’, terwijl het al de andere verwaarloost: God is voor hen de avatar die men verkiest boven de andere. Een vriend van Gandhi die ik daaromtrent ondervroeg, twijfelde eraan of dit inderdaad gebeurde; zelfs betwijfelde hij of het volk zeer diep geloofde in tal van incarnaties. De houding zou wel ongeveer kunnen zijn als die der griekse wijsgeren, welke overtuigd van het ondeelbaar karakter van God, toch het volks-polythëisme spaarden, al was het maar | |
[pagina 798]
| |
wegens het waarheidsbeginsel dat het bevatten zou. Gandhi's eclectiese verdraagzaamheid wijst er inderdaad op.
Wat er ook van zij, tussen hem en de Eeuwige, ziet hij niet zoals wij de Middelaar, waarlik God en waarlik Mens. Voor ons is het Woord vlees geworden en heeft onder ons gewoond, vol van genade en waarheid. Deze morgen heb ik Het ontvangen. Hij is het die mij heeft verenigd met mijn echtgenote, van Hem komt het doopsel van mijn kinderen, Hij doet ons hechten aan de stad en aan geheel de mensheid, in zijn Kerk en in de Liefde. Kortom in Hem hebben onze levens het Wezen, in Hem ademen onze zielen, in Hem bewegen wij ons. En dat is voor ons waar, werkelik, metaphysies, histories en moreel en mystiek waar, zonder de schaduw van hol symbolisme. Een Gandhi kan niet wees van de vader zijn, maar, als ik het zo mag uitdrukken, wees van de Zoon. ‘Philippus, hij die Mij ziet, heeft ook de Vader gezien’. (Joh. 14-9).
* * *
Het schijnt mij toe, merkwaardige tegenstrijdigheid, dat de liefde voor zijn hindoese broeders, die Gandhi zo bewonderenswaardig bezielt, ook enigszins zijn godsdienst doet afwijken, zijn ethical religion, zijn te ‘morele’, te engelse, te protestante godsdienst. Hij schijnt hen te beminnen om henzelven, en te zeer naar God te gaan door Indië. Zijn godsdienst neemt te vaak de allures aan van een mystiek nationalisme. De motieven voor de liefde Gods moeten gronden in God zelf. Het is echter zeker dat de liefde tot de naaste de toetssteen is voor de liefde Gods, en dat een hart vol broederliefde gemakkeliker dan elk ander toegankelik is voor de overvloedige goddelike liefde. En ik zeg vooral niet, dat Indië niet ongelukkig is. De geschriften van Gandhi en hetgeen zij vertellen die in zijn nabijheid zijn geweest, getuigen in elk geval dat hij | |
[pagina 799]
| |
in zijn hart een groot vertrouwen heeft in de Voorzienigheid. ‘Deze man gelooft niet in God’, zei hij van iemand, sprekend over een katholiek van hoge positie die hij kende. - ‘Wat, maar hij is katholiek?’ - ‘Ja, maar als hij iets gaat ondernemen, onderzoekt hij eerst welke de mogelike resultaten zijn, in plaats van Gods wil te raadplegen en zich in alles over te geven aan de Voorzienigheid’. Schone en heilige woorden van hem die God de Rots der Eeuwen noemt. Zij brengen mij er toe met andere trekken, om niet te veel nadruk te leggen op het ontbreken van zuiver mystieke ijver, die ik meende te moeten aanwijzen in de godsdienst van Gandhi.
* * *
Ten slotte komt het mij voor, dat Gandhi aan het lijden een te grote belangrijkheid heeft toegeschreven.Ga naar voetnoot1) Vóór alles tracht hij zich door het lijden dichter bij God te brengen. Ongetwijfeld, ‘de mens zal altijd de hartstochtelike slaaf blijven van de Smart. Hij zal er altijd zijn schoonheid, zijn kracht en zijn glorie van maken. Hij zal zich altijd daarop beroepen, als hij een atoom van zijn vrijheid moet overleggen, zoals de gevangenen zich beroepen op hun ketenen om de poorten van hun gevangenis open te lopen’.Ga naar voetnoot2) Maar het wil mij voorkomen dat Gandhi een zekere neiging vertoont om zich bovenmatig te hechten aan het menselik individu, aan zijn zeden, eerder dan aan die van God. En daarin schuilt een verdekt gevaar voor hoogmoed. Er is zeker een wonderlike en fundamentele evenredigheid in gelegen, dat de vrienden van God ook de vrienden zijn van het Kruis, en dat zij in hun ziel en in hun lichaam de wet van het lijden beleven, die de wet is van deze wereld die gered moet worden. | |
[pagina 800]
| |
Toch is het lijden in zich niet voldoende; het wordt pas op sommige voorwaarden doeltreffend, voorwaarden, die van oneindig groter belang zijn dan het lijden zelf.
‘Wat zijn wij?’ zei mij een oude heilige priester. ‘Kleine nietigheden. Wat is van belang? Ons als zodanig te weten tegenover God. Wat verwacht hij van ons, grote dingen? Voor God zijn er geen grote dingen. Hij verwacht van ons dat wij hem een vrolik gezicht tonen, terwijl wij de kleine moeilike dingen doen. Wat van het grootste belang is, verzekerde mij deze heilige man, dat is te lachen met ons zelf. Daartoe zijn wij slechts in staat, zo ging hij verder, omdat wij voor het merendeel noch adelaars, noch zwanen zijn, maar mussen: kleine dingen volbrengen die ons veel moeite kosten met een vrolik gezicht. ‘God bemint hem die geeft met een lachend gelaat’. Jezus die al beitelend een voetbank maakt opdat oude mensen kunnen gaan zitten, geeft aan de Hemel en aan de Aarde het prachtigste toneel dat te aanschouwen is. Zo heeft hij dertig jaar geleefd, verborgen met zijn Moeder en zijn voedstervader. Een verborgen leven in liefde met Jezus, dat is van belang.....’
En deze katholieke goeroe ging aldus verder: ‘De grootheid van de christen is te hangen tussen twee afgronden, en dit te weten: de afgrond van zijn ellende en de afgrond van Gods grootheid, waartoe hij toch wil gaan. Hij gaat erheen zoals hij kan! Als ik er niet heen kan snellen, dan ga ik er langzaam heen, en als ik niet langzaam gaan kan, dan kruip ik er heen,’ heeft Claudel ergens gezegd. Als wij niet recht kunnen staan, laten wij dan zitten, met een vrolike gelatenheid, met een liefde die gaarne buigt. Onze zonden zelf zullen dan tot iets dienen.Ga naar voetnoot1) Zonder deze zonden zou God niet de gelegenheid hebben zijn Barmhartigheid uit te oefenen. Een katholieke ziel weet altijd de rechte weg te herkennen......’ | |
[pagina 801]
| |
‘Als iemand’, zo voegde hij er ten slotte aan toe, ‘roeping heeft voor grote dingen, dan zal hij aanstonds zeker voelen dat dit hout hard is. Maar het is beter kleine verstervingen te doen met een grote liefde dan grote verstervingen met te weinig liefde. Zeker, de boete heeft grote invloed op Gods hart en op de loop der dingen. Maar laten wij de orde niet omverwerpen door het lijden te brengen op het niveau der liefde, die alleen het lijden heiligt, de nederige liefde, de genadeliefde, de goddelike liefde van Jezus.....’ Zo spreekt het christendom der Heiligen, heil der wereld.
* * *
Het valt in het oog, dat het bestaan van diepreligieuse zielen, maar die buiten het katholicisme leven, moreel in het goede, intellectueel in een waarheid met dwaling vermengd buiten de positieve Openbaring van Christus, een zeer ernstig probleem is. Wij weten duidelik dat er op aarde als geheimzinnige voortzetting van de zichtbare Kerk, een onzichtbare Kerk is, die alle rechtschappen zielen omvat, die Gods vriendschap hebben. Maar de moeilikheid wordt wreed, wanneer wij ons bevinden tegenover onversaagde, klaarblijkelik hoogstaande zielen, die wij als zusterzielen kunnen beschouwen, en die toch tot het eind toe blijven weigeren niet alleen om tot de kerk toe te treden, maar soms zelfs deel uit te maken van de goddelikheid van Christus. Kunnen dergelijke zielen behoren tot ‘de ziel der Kerk’? Kunnen zij de heiligmakende genade bezitten? Kunnen zij zich verheffen tot een werkelik bovennatuurlike vereniging? Welke speciale gedragslijn ten opzichte van hen? Daar ik alleen maar het recht heb een eenvoudige, geheel persoonlike en zelfs totaal provisoriese mening te hebben over deze diepgaande kwesties zal ik mij liever tevreden stellen te verwijzen naar de merkwaardige studies die kardinaal Billot heeft gepubliceerd in de Etudes (Parijs) 1919, | |
[pagina 802]
| |
1920, 1921, 1922 en 1923 onder de titel: La providence de Dieu et le nombre infine d'hommes hors des voies normales du salutGa naar voetnoot1). Toch zou ik hier twee teksten onder het oog van mijn lezers willen brengen, De eerse is van Newman. ‘De ware godsdienst’, zegt hij, ‘is de top en de perfectie der valse godsdiensten; zij verenigt in ene enkele alles wat er goeds en waars is in elk andere afzonderlik. En zo is het katholieke geloof grotendeels de combinatie van afzonderlike waarheden, die de ketters onder elkaar hebben verdeeld, vandaar hun dwaling. Zodat uit dien hoofde, als een godsdienstige geest was opgevoed in een heidense of ketterse secte, en er werkelik aan gehecht was, als hij vervolgens tot het licht der waarheid werd gebracht, hij zou overgaan van de dwaling naar de waarheid niet door te verliezen wat hij had, maar door te verkrijgen wat hij nog niet had, niet door zich te ontdoen maar ‘door zich te bedekken als met een twede kleed, omdat zijn staat van sterfelikheid werd geabsorbeerd door zijn nieuwe levensstaat’. Ditzelfde geloofsprinciep dat hem eerst hechtte aan de dwaling, zou hem nu hechten aan de waarheid; en dit deel van zijn oorspronkelike leerstelling dat verworpen zou moeten worden als absoluut vals, zou niet rechtstreeks op zij moeten worden geschoven, maar indirect door het ontvangen zelf der waarheid die eraan tegenovergesteld is. Een ware bekering is altijd positief, nooit negatief’Ga naar voetnoot2). De twede is van Père Ledrus, die ik in de loop van dit artikel al meermalen heb genoemd: Zoals zij heden ter dage is, is de indiese wijsheid een beletsel voor bekering. | |
[pagina 803]
| |
Gij begrijpt het: de indiese wijsheid, en niet alleen zoals men vaak zegt; de indiese hoogmoed! ‘Ja zij is een hinderpaal, de indiese wijsheid, en zij zal het blijven zolang men zal beweren haar niet te kennen, haar te schenden door de stappen van het proselytisme te overhaasten. De bekering van de Hindoe is niet de betrekkelik gemakkelike overgang van de ongodsdienstigheid naar het godsdienstig leven, of zoals de School zegt, van de macht tot de overeenstemmende daad; deze bekering veronderstelt de ontluiking van de godsdienstige voldoening in bovennatuurlike onrust. Het gaat erom een gevoel van behoeftigheid te brengen in deze verzadigde zielen om te geven ‘une psychologie actuée à se reconnaître en puissance théologale’, om de ogen te openen voor de gave Gods. ‘Een wijsheid moet men niet omver lopen, men moet haar opvoeden. Maar elke opvoeding is het werk van lange geduldsoefening, a fortiori de theologiese opvoeding, de opvoeding van een kern. Het gaat er niet om in de hindoese mentaliteit een of ander idee in te planten van het katholicisme, zelfs niet de overtuiging van relatieve superioteit, maar een duidelik begrip van de bovennatuurlike godsdienst, een smaakvol begrip: sapientibus debitor sum.... ‘De Hindoe moet er normaal toe komen voor zijn bekering te begrijpen dat dit niet is het overgaan van de ene secte naar de andere, - de bakermat van de Christus is geen secte - dat deze bekering geen verandering is van godsdienstige orde, - hetgeen minder duidelijk is, en meer conform de indiese opvatting van een godsdienst - maar dat deze bekering de noodzakelike goddelike en oneindig wenselike bekroning is van de morele godsdienstkracht, het inplanten van de wilde loot in de Wijnrank van de Middelaar, buiten Wie elk godsdienstig leven zonder vorm en levenloos is met betrekking tot de goddelike rechtvaardigheid, ons ware Heil. Zo is de wet, de dharma, de christelike heiligheid voor te stellen aan de wijzen van Indië. | |
[pagina 804]
| |
Zijn wij zo ver van de prediking van Christus aan de geletterden van Judea?’Ga naar voetnoot1) Zal Gandhi, de geletterde van Indië, eenmaal door de genade van de Vader het geloof in de Zoon vinden? Hij is reeds oud: zal hij in de korte tijd die hem nog rest, de geheimisvolle stap doen? Er zijn zielen, merkt St. Thomas ergens op, voor wie verscheidene menschenlevens nodig zouden zijn om tot de volheid der goddelike waarheid te komen. Is de ‘grote ziel’ - Mahatma Gandhi - een van deze zielen? Een vraag zonder antwoord, of het moest zijn, dat de feiten zelf het antwoord erop gaven. ‘Pusey,’ zo zei Leo XIII met melancolie over deze leider van de Oxford-beweging, ‘is een brug: hij laat anderen voorbijgaan, maar zelf gaat hij er niet over’. Na Gandhi, naast hem, om hem, al hij zelf misschien niet over gaat, zouden anderen over kunnen gaan...Ga naar voetnoot2). LEOPOLD LEVAUX
P.S. Ziehier het telegram van 22 April 1931. De verklaringen gedaan door Gandhi 21 Maart j.l. tegenover enige journalisten brengen een hevige onrust teweeg in de kringen der missionarissen in Indië. (De journalist heeft aan Gandhi gevraagd of, als Indië eenmaal onafhankelik geworden is, hij gunstig gestemd zou zijn om de zendelingen te handhaven. De Mahatma heeft geantwoord: ‘Indien de missie in plaats van zich te beperken tot zuiver menslievende daden en bijstand der armen, proselyten zouden maken door middel van mediese bijstand en scholen, dan zou hun lot m.i. niet twijfelachtig zijn. Ik zou hun verzoeken te vertrekken. In een land, welk ook, zijn alle godsdiensten goed en die van Indië zijn bizonder aangepast aan het volk. Wij hebben er geen behoefte aan ons geestelik te bekeren.’ | |
[pagina 805]
| |
Als dit telegram waarheid spreekt, wordt er een zeer ernstige kwestie gesteld: wat zal de houding zijn van Gandhi, meester van Indië, en die der Hindoes in het algemeen, ten opzichte der Katholieke Kerk, zonder het Apostolaat onveronderstelbaar. Christus vereren is niet de Kerk vereren. ‘Het hindoeïsme’, zegt Gandhi ‘is geen godsdienst die door zending wordt verbreid.’ Dat maakt hem niet geschikt om onze zending te begrijpen en te aanvaarden. Een Indiese, Nehra, dochter van een lid der Conferentie der Ronde Tafel, en moeder van de pandit Jawaharal Nehru, lid van een invloedrijke bond, nauw verbonden aan het bolchevisme, met wie ik de gelegenheid heb gehad onlangs te spreken over dit telegram en deze kwestie, heeft mij slechts dit geantwoord: ‘De toekomstige constitutie van Indië - die reeds opgesteld is - verzekert allereerst de gewetensvrijheid aan allen en de vrije uitoefening van alle godsdiensten’. Ja, maar hoe vat men dat op??? En als alle proselytisme is uitgesloten en verboden?? Als men apostolaat onderdrukt als deel uitmakend van die ‘rigides principes des croyances sectaires’, die Tagore verklaart te haten?? Een katholiek kan niet zonder angst deze kant van de kwestie onder de ogen zien, die ik toch in dit postscriptum heb gemeend te moeten onderlijnen. L.L.
Vertaling W. v.d. Griendt. |
|