Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
Kautz over het sociale probleemDr. Heinrich Kautz: DAS ENDE DER SOZIALEN FRAGE. V.A. Benziger & Co A.G. Köln. 1932. Met zijn tegelijk verschenen werk ‘Die Welt des Armen Mannes’, is dit boek over ‘Das Ende der Sozialen Frage’ het twede, waarmee Kautz zich van streng-pedagogies terrein begeeft op dat der sociaal-kulturele problematiek. Het sluit in dit opzicht bij 't voorgaand werk aan, dat het een onderdeel is van zijn gehele opzet: de grote romanlitteratuur, inzoverre ze de sociale verhoudingen van de tegenwoordige tijd verbeeldt, te benutten als bron voor sociologiese (met name voor sociaal-psychologiese) onderzoekingenGa naar voetnoot1). In ‘Die Welt des Armen Mannes’ behandelt Kautz het werk van de Deense socialist Nexö, om aan te tonen hoe diens oplossing van 't sociale probleem, welke dezelfde is als die van 't volkssocialisme, in zichzelf onjuist is en onbekwaam om te geven wat zij pretendeert te geven. In dit twede deel stelt hij daartegenover de kristelike weg tot deze oplossing, zoals zij getoond wordt door de auteurs: Franz Herwig en Robert Hugh Benson. Vooraf deze opmerking: de ontleding der romanlitteratuur wordt bij Kautz géén verkrachting der betrokken kunstwerken - integendeel! Zoals hij getoond heeft (in zijn Industrie Märchen, Verlag Butzon & Bercker, Kevelaer) is hij zelf genoeg kunstenaar om de diepste eerbied te hebben voor de werken van andere kunstenaars. Hij maakt er geen dorre, dode dingen van; de romans winnen door zijn bewerking eer aan kracht en levendigheid. De oorzaak van de hier bedoelde mis-handelingen door sommige geleerden ligt m.i. in 'n ‘wetenschappelik’ (= positivisties-wetenschappelik) ingesteld-zijn, waardoor zij geen oog hebben voor het eigen leven van een kunstwerk en dit alleen als vorsingsobjekt beschouwen. Kautz is over deze positivistiese instelling heen, erkent en waardeert ten volle het kunst-leven van de roman. Desgewenst zal hij nog graag de verklaring afleggen, dat óók bij de door hem behandelde romans, de kunstwaarde vóór de sociaal-kulturele waarde gaat. Dit te erkennen belet hem anderzijds niet, dankbaar gebruik te maken van de sociaal-kulturele ideën der betrokken kunstenaars, zoals zij die | |
[pagina 721]
| |
aanschouwelik neerlegden in hun romans. Hierdoor hebben deze boeken zowel een litterair-kritiese als een sociaal-kulturele waarde, waarvan voor dit oogenblik de laatste de belangrijkste wordt. De waarde dezer boeken in sociaal-kultureel opzicht hangt natuurlik voor een groot deel af van de grond-idee, waarmee Kautz zijn onderwerpen benadert en ontleedt. Deze grond-idee is geen andere dan een erkennen der diepste oorzaken van de huidige wereldontwrichting: de ontwrichting der ideën- en gedachtenwereld door 't verwerpen van 't kristendom als hoeksteen en fundament. ‘Das Christentum ist aus dem Flusz der sozial-kulturellen Entwicklung weitgehend ausgegliedert. Es steht allzusehr für sich da, in einem von der tatsächlichen Kulturgestaltung zu weit abgedrängten, abgelösten metaphysischem Raum, in unversöhnlichem Gegensatz zu der mehrheit des kulturellen Geschehens, dazu getroffen von der vollen Gegnerschaft der Vertreter dieser neuen Kultur.’Ga naar voetnoot2) Het leven van de tegenwoordige mensheid is daarom in alle opzichten zo hopeloos, omdat men het kristendom volledig uit de ontwikkeling der kultuur gestoten heeft. Reeds Sören Kierkegaard merkte dit op in 1848. toen hij schreef dat het in diepste wezen niet ging om het een-, twee- of tienkamer-systeem, noch om 't instellen van komitées of 't aanstellen van ministers. ‘Was aussah wie Politik und sich einbildete, es zu sein, wird als religiöse Bewegung sich erweisen.’ Men vergelijke hiermee Kautz' uiteenzetting over de burokraties-mechaniese oplossings-pogingen van Dr. Johanna in Herwig's ‘Die Eingeenten’. Deze vrouw, organisatrice van hulpkomité's en voorzorg, is de tiepering van 't hopeloze van al dit gedoe. Als zij ziet, hoe Paul Lehmann maar alles weggeeft aan ieder die 't nodig heeft, verwijt ze hem, dat hij dit niet doet via de daarvoor ingestelde kommissie's, die toch reeds zolang bezig zijn...... te zoeken naar de beste weg om te helpen. Het is duidelik, dat Herwig nòch Kautz, het werk van dergelike kommissie's an und für sich veroordelen; alleen het koude, harteloze, formalistiese. Hoeveel er gegeven wordt, is van niet half zoveel belang als hoe er gegeven wordt. De pogingen om tot een oplossing van 't sociaal-kulturele probleem te komen zoals Herwig die uitbeeldt in zijn roman Die Eingeengten, vat Kautz samen in twee hoofdgroepen. De eerste groep wordt gevormd door die figuren, die achter 't leven geen zin en betekenis vermogen te zien, de Eingeengten; de twede groep is die welker mensen deze zin van 't leven wel kennen, de groep leerlingen van Sebastiaan.Ga naar voetnoot3) De personen | |
[pagina 722]
| |
der eerste groep zijn elk voor zich weer verbeeldingen van eigen oplossingen; de intellektualistiese, burokratiese wordt vertegenwoordigd door Dr. Johanna; de spiritistiese door Heti Lange; de romantiese door Agnes-Liane; de ‘Weise Salbe’ oplossing door bankier Oppermann. Zij allen zijn zelf Eingeengten; zoekend naar een oplossing der sociale ontwrichting, dwalen zij hopeloos door 't duister rond, daar zij geen grondslag hebben, waarop ze kunnen bouwen. En bij allen komt na korter of langer tijd de ineenstorting. Zij weten niet waardoor de wereld zo ver gekomen is; zij weten niet langs welke weg ze weer te redden valt. Zij moeten allen eens tot de erkenning komen, dat hún manier om heel deze ernstige kwestie op te lossen, toch niet afdoende is of zelfs maar ten deele helpt; en dit erkennen is des te zwaarder, daar ze ook niet kunnen zien wát in hun pogingen verkeerd is. Zij beseffen niet de waarheid der bovenaangehaalde woorden van Kierkegaard; ze menen met stoffelike hulp afdoende de oplossing te kunnen vinden, en vergeten het hongeren van de ziel naar een psychiese bevrijding. Als overgang van deze oplossing der Eingeengten naar die der Sebastiaan-groep neemt Kautz het tiepe van de oude Jood Markus, met zijn aangeboren humaniteitsgevoel. Ook hij vindt nog wel niet de enig-juiste weg der verlossing, maar helpt waar hij tot helpen in staat is; bedelaars, deernen en alle uitgestotenen uit de maatschappij vinden bij hem onderkomen en redding. Hij gelooft tenminste aan de planmatigheid aller gebeurtenissen, en aan de wijsheid der Voorzienigheid, al kent hij ze dan ook niet in him juiste omvang. Dan komen de mensen die de zin des levens wel verstaan, als eerste Daniel Löffelholz. Hij toont aan dat - in tegenstelling met de eerste groep - 't kennen van de zin des levens alleen ook niet voldoende is, maar dat hierbij moet komen de bereidheid van de wil tot de daad. De eerste groep had deze bereidheid zonder 't kennen van de zin, en kon de oplossing niet vinden - ook 't kennen van de levenszin zonder daadwilligheid kan niet redden. Priester Bernard is de volgende uit de Sebastiaan-groep. Als leerling van de heilige proletariër gaat hij in diens teoriën tot te ver doorgevoerde konsekwenties en 'n zekere zelfbehaaglikheid: zijn ik is teveel een voorbeeld voor anderen. Overigens is hij 't tiepe van de uiterste ekstremist: klubzetels, theater, film, wijnkelders en dergelike zaken zijn voor hem in hun wezen hindernissen om heilig te worden. Degene die de oplossing vindt is tenslotte de zuiverste leerling van de heilige proletariër, Paul Lehmann, zelf ook los arbeider. De beste karakteristiek is van hem te geven met de woorden van Kautz: ‘Das Wort von den Zwei Röcken nimmt er wörtlich.’ Heel zijn leven is een voortdurend klaar staan voor zijn medemensen. In hem is bewust geworden en tot hoogste uitbloei gekomen het kennen van de zin des levens, de wil tot redden, het zuivere gevoel tot zijn medemensen. Vincent van | |
[pagina 723]
| |
Gogh kon in de Borinage nachten en dagen waken bij de slachtoffers van een mijnramp; hij zou vermoedelik ingedeeld horen te worden bij de overgangsgroep. Zijn humaniteitsgevoel (als bij de oude Jood Markus) was nog niet uit boven 't gevoelsleven; hij was zich niet bewust deze taak voor zijn leven te moeten volbrengen. Paul Lehmann is de bewuste lekenapostel in de uiterste, hoogste betekenis van 't woord, zuiver van gevoel en zuiver van weten. Hij heeft geen overdreven afkeer van de wereld, eist geen afstand tot 't uiterste als pater Bernard. ‘Die erste Etappe seines Lebens war Nachfolge Sebastians, der Rest wird edelste Nachfolge Christi in weltzugeneigter, kulturbejahender Beispielarbeit sein’, zegt Kautz. Dit is een der zeer belangrijke punten waarop Kautz en Herwig bij herhaling wijzen, dat we als Kristenen de kultuur van deze wereld en deze tijd niet mir nichts dir nichts moeten afwijzen, maar er middenin gaan staan, er ons ten volle van meester maken; als Sebastiaan in 't begin ook meende in 't klooster te moeten gaan, zegt hij na enige tijd tot zichzelf. ‘Unsere Weltflucht ist Arbeidtsflucht geworden, unser abgeschlossenen klosterleben und unsere glatt geregelte mönchische Tagesordnung ist angesichts der Seelenverwilderung nichts als religiöses Rentnertum ohne seelsorgliche Daseinswerte, unser Eifer ist kein Gottesdienst mehr, sondern Ichdienst.’ Het spreekt weer vanzelf, dat het klooster op zichzelf niet veroordeeld wordt, alleen een in 't klooster treden uit 'n zekere gemakszucht, om de heiligheid voor zichzelf op 'n koopje te verwerven zonder veel te denken aan 't werk dat er in de wereld te doen is. Als drager van de oplossing uit heel de krisis staat Herwig voor de geest: een heros der liefde, 'n wonder van genade, een heilige tenslotte. Maar hiertoe kan niet ieder volkomen geroepen zijn; Paul is juist een voorbeeld hoe ook mensen in hun dagelikse beroep en werk dit ideaal toch zo ver mogelik moeten nastreven. Het hele werk van Herwig is per saldo niets anders dan 't aantonen van deze waarheid: ‘dass alle soziale Prolematik in tiefster und letzter Sicht nur in der einen groszen Frage nach dem “Sinn” des Lebens wurzelt und gipfelt, dass in ihr Krisis und Wiedergeburt, Tod und Leben der Menschheit für ewig beschlossen liegen.’ Ook in het derde werk van zijn trilogie, Hoffnung auf Licht, heeft Herwig ditzelfde tema uitgewerkt met dezelfde onontkoombare gestrengheid. Kautz onderscheidt hierin weer dezelfde groepen van personen, vanaf de misdadig-anarchistiese, de mammonistiese, standen en beroepsgezinde, aestetiese oplossing tot hij weer terecht komt bij Paul Lehmann, die hij hier benoemt als drager van de mistiek-intuïtieve oplossing. Onophoudelik leggen beiden er de nadruk op, dat 't niet alleen gaat om louter sociale kwesties, maar om de diepste levenseenheid, ‘dass sowohl eine innere Umwandlung als auch ein Wandel der realen kulturellen Zuständlichkeit in totaler Einigung erst das Wachsen einer neuen, glücklicheren | |
[pagina 724]
| |
Gemeinschaft verbürgen kann, wobei allerdings die Hauptbetonung durchaus der Gesinnungsreform verbleibt.’ ‘Und das Herwig den Primat des Religiösen innerhalb der sozialen Lösungsproblematik in unerbittlicher Konsequenz ein eindringlicher Veranschaulichungskraft unentwegt proklamiert, das verlieht ihm die Würde priesterlich-prophetischen Führerwollens und macht ihm zum mutigsten und ernstesten sozialen Dichter der Gegenwart.’ Al ons sociale werk, al ons vergaderen en verenigen, zal nooit de werkelike oplossing brengen, als het niet steunt op en gedragen wordt door een voorafgegane verandering onzer mentaliteit, een voorafgegane bekering tot het wezenlike kernpunt van 't kristendom. Men zal opwerpen: deze these is wel wat simplisties om 'n probleem als 't onderhavige op te lossen. Herwig heeft deze opwerping reeds bij voorbaat weerlegd in zijn eerste novelle, als 'n reporter Sebastiaan interviewt. Deze weigert eerst 'n tijdlang te antwoorden, zegt dan tenslotte: ‘Auf alle diese Fragen hat schon ein Anderer geantwortet, indem er sagte: “Liebe deinen Nächsten wie dich selbst.” Aber mit einem solchen Wort könne man doch nicht den ganzen ungeheuren Fragenkomplex lösen! Doch, erwiderte Sebastian, denn dieser ganze ungeheure Fragenkomplex haben sich nur bilden können, weil man jenes Wort nicht erfolgte.’ Tot staving van 't wetenschappelik karakter dezer eis kan men desgewenst heel de kristelike litteratuur vanaf de kerkvaders tot de laatste vastenbrief van Mgr. Diepen aanhalen. Met meer schijn van recht zou men kunnen zeggen: gesteld dat deze eis juist zij en vervuld worde - ze is tenslotte een persoonlike eis, betreft de verhouding van mens tot mens; er is nog niets mee gezegd over 't zogezegde gemeenschapsleven. Maar ook in dit gemeenschapsleven gaat 't om niets anders dan om de toepassing van dit gebod; Kautz neemt in 't twede deel het werk van Benson om te tonen hoe kerk en staat te zorgen hebben voor sanering van 't sociaal-kulturele probleem. Van Benson worden behandeld de twee romans De God der Wereld en Schemering der Toekomst. Ook hier toont Kautz eerst weer aan hoe Benson's werk is een uiteenzetten en dokumenteren van de door de auteur veroverde wereldaanschouwing. Het verschil tussen Herwig en Benson acht Kautz: ‘Während Herwigs Figuren also vielfach...... nur individuell-menschliches Ausmass haben, zeigen dagegen Bensons Charaktere überall typisch-menschliches Format, indem die dargestellten Schicksalkurven jedesmal ein Abbild des grossen, allgemeinen Lebens sind.’ Daardoor zijn zijn romans steeds een beeld ‘van de oeroude strijd tussen mens en God, Diesseits en Jenseits, natuur en bovennatuur in de sociaal-kulturele ontwikkeling.’ Als zodanig zijn ze als gemeenschapstoepassingen en gemeenschapsoplossing der problemen van zeer eigenaardig gewicht. Mede ook voor de moeilikheid van | |
[pagina 725]
| |
't al of niet wetenschappelike der Herwigse oplossing. Benson is zoals Gerard Knuvelder ongeveer zegt in z'n Zwervers, de schrijver der hogere realiteiten, van de orde van 't absolute. En hij geeft - tenslotte - dezelfde oplossing als Herwig; alleen, hij geeft ze zó, dat deze wetenschaps-vraag niet zo gauw in ons oprijst. Zijn beide romans beschouwt Kautz als samengesteld bewijs voor Herwigs stelling, toegepast op 't gemeenschapsleven. De God der Wereld is het negatieve, Schemering der toekomst het positieve. Want de God der Wereld toont 't beeld van 'n wereld die volledig is gegrondvest op diesseitig humaniteitsgeloof - en ondanks alle (geraffineerde) verfijning van dit leven, breekt deze wereld tezamen en moet op 't laatste ogenblik erkennen als eens Juliaan de Apostaat: Galileeër, Gij hebt overwonnen. Oliver Brand is voor Kautz de verpersoonliking van dit humaniteitsgeloof, die tenslotte door God overwonnen wordt in de personen van zijn moeder en zijn vrouw. Paus Johannes XXIV en de Siriese priester zijn de dragers der kristelike wereldaanschouwing, terwijl tenslotte de eindstrijd gestreden wordt tussen Felsenburgh en Perci Franklin, tot God tussenbeiden komt om aan de ondergang der verbondene luchtvloot te tonen dat hij is en blijft de God der wereld. Daartussenin staan dan figuren als Mr. Philips en Father Francis, die de schijnbare meerwaarde van 't humaniteitsgeloof en de (even schijnbare!) ondergang der kristelike gedachte verbeelden. Deze mensen strijden, als verpersoonlikingen, de eeuwige strijd der gedachten en ideën, en zonder een ogenblik van aarzelen laat Benson de wereld vergaan op deze manier om toch, zij het op 't laatste ogenblik, te tonen wie de Heer is. Heel dit slappe humanitaire gedoetje, met al z'n zachte dood en verdere milderingen des levens, wordt zonder enig pardon verwoest en vernietigd, omdat 't opgebouwd is zonder God. Men zou verkeerd doen dit pessimisme te noemen. Alleen al om niet misverstaan te worden was 't intussen gelukkig, dat Benson zijn vervolgroman schreef, al staat deze qua roman misschien niet op het peil van De God der wereld. Maar in Schemering der Toekomst heeft hij positief aangegeven ‘hoe 't dan wel moet’, zoals men gemakkelik vraagt na elke kritiek. Onze offisiële politici, sociologen en ekonomen verwijten zo graag aan ‘jongere enthousiasten’ dat ze spreken zonder genoeg vaklitteratuur doorgestudeerd te hebben. Zonder dit verwijt álle grond te willen ontzeggen, valt toch op te merken, dat studie van vaklitteratuur en problemen-zoekerij iemand zo zeer kan verblinden, dat hij niet ziet, wat te vinden is op andere manieren. Er valt niet te ontkennen, dat vakstudie nodig is om de heel eigenaardige problemen, die de verschillende gebieden der samenleving opleveren, te kunnen beoordelen. Maar om wille van vak-kwesties mag nooit de samenhang met 't geheel worden vergeten. | |
[pagina 726]
| |
Deze toont ons Benson in zijn laatste roman; het innige verband tussen individueel leven, - staat - kerk; een samenhang die verplicht tot samenwerking; op straffe van direkte wanorde bij de minste verstoring der samenhang. Het kernpunt van de oplossing die Benson hier geeft is weer dezelfde: ‘Christus ist der unsagbar grosze, unwandelbare Mittelpunkt, aus dem sonnenhaft alle Wahrheit und alles Leben der sozial-kulturellen Gestaltung hervorströmen.’ ‘Wahre Kulturgestaltung ist eine unerbittliche Anwendung ewiger Prinzipien auf zeitliche Angelegenheiten.’ Deze grondwaardigheid is niet alleen maat- en richtinggevend voor de onderlinge verhoudingen der individuen, maar ook voor de verhouding van de staat tot de individuen en omgekeerd, zowel als voor die van staat en kerk. Monsignore Masterman, die heel de roman beleeft, ziet in zijn reizen naar Versailles, naar Rome en naar Lourdes, resp. het sociale probleem, de nationaliteitenvraag en de strijd over de wisselwerking tussen natuur en bovennatuur opgelost. De verhouding tussen kerk en staat blijkt uit 't geval van Dom Adrian's ketterij en veroordelingGa naar voetnoot4) en bij de strijd om de ‘Staatsbill’, terwijl het derde deel de tegenstelling tussen socialisme en kristendom als redders der wereld uiteenzet. Alle oplossingen van deze problemen leidt Benson af van zijn grondstelling, dat Kristus 't middelpunt is en dat 't eeuwige vóór 't tijdelike gaat. Uit het feit, dat men de eisen, die dit eeuwige uiteraard stelt aan het tijdelike, op verschillende manieren kan afleiden, volgt hoegenaamd niet, dat de these zwak zou staan. Het gaat niet allereerst over de discutatie toepassing, maar over het principe. Ziet men dit maar eerst duidelik, dan is veel gewonnen. Daarom hebben Kautz en de door hem bewerkte auteurs hun grote en geweldige waarde voor onze tijd, daar zij beginnen met te wijzen op de eerst noodzakelike grondslag die al ons sociaal werk moet hebben, op straffe van tot nutteloosheid gedoemd te zijn. LOUIS KNUVELDER. |
|