Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 668]
| |
1.‘Een verdwaasd volk’ moet het opschrift zijn van het geschiedkundig hoofdstuk, waarin het tractaat met België wordt behandeld, - schreef de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. H. Burger in een zijner brochuresGa naar voetnoot1), die de moeilikheid demonstreren, gelegen in het schrijven van dit hoogst belangwekkend geschiedkundig hoofdstuk. De moeilikheid nl. dat de geschiedenis van de nederlands-belgiese verhoudingen sinds de wereldoorlog voor een groot, en dikwijls het interessantste, deel, moet worden opgebouwd uit bijkans onvindbare brochures, dagbladknipsels, vliegende blaadjes e tutti quanti. Naast de officieële Witboeken en andere staatsstukken, is er de publieke opinie, die juist in een aangelegenheid als deze zich soms energies uitgesproken heeft, een grote, soms overwegende invloed heeft uitgeoefend ook op de officieële gang van zaken. Ik herinner aan twee feiten, een uit de eerste, een uit de laatste periode. Toen de nederlandse en belgiese regeringen op het punt stonden een - voor België allergunstigst - tractaat te tekenen, brak België in 1920 onvoorziens en radikaal de onderhandelingen af door het opwerpen van het Wielingen-incident. De oorzaak: een heftige binnenlandse agitatie van de belgiese annexionisten, die hun landhonger met dit tractaat niet bevredigd zagen. En het twede: toen tegen zijn hartgrondig verlangen in, de nederlandse minister Beelaerts van Blokland op 1 April 1932 een streep moest halen door eigen arbeid, gebeurde dit tengevolge van de steeds sterker aandrang van het nederlandse, met name brabantse volk, dat niet langer vertrouwen kon stellen in des ministers plannen. | |
[pagina 669]
| |
Het is dit ‘vertrouwen’, dat Prof. Burger reeds enige malen tot schrijven bewoog, en hem deed vragen: ‘Wie ter wereld - aldus de professor, in de ‘Open Brief aan den Minister van Buitenlandsche Zaken’, het twede stuk van zijn hand, dat in deze aangelegenheid van belang isGa naar voetnoot1) - ‘wie zou het schouwspel terugwenschen van een minister, voor de volksvertegenwoordiging tredend, niet als verdediger van 's lands rechten, maar in zijn bewijsvoering, als pleitbezorger van den buurman?’ Hetgeen niemand ter wereld, tenzij de belgiese regering wenste, is in vervulling gegaan, - en een diep wantrouwen in de leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken vervult de besten onder ons volk. Van dit wantrouwen heeft Prof. dr. H. Burger zich nog eens de tolk gemaakt in een rede op de Algemene Vergadering van de Nederlandse Unie op 22 Mei 1932.Ga naar voetnoot2) Deze drie brochures van Prof. Burger kunnen gelden als de reactie van het gezond verstand. Ik maak niet uit, of er verband bestaat tussen de mediese specialiteit van de Amsterdamse hoogleraar en dit gezond verstand. Ook beweer ik niet, dat gezond verstand slechts als uitzondering zou optreden bij een hoogleraar, maar even zeldzaam als verheugend is het feit, dat een hoogleraar met gezond verstand en nuchtere zin zich krachtens zijn gezond verstand uitspreekt over een staatkundige aangelegenheid van de eerste rang. Zo licht komt men ertoe: - op een standpunt hoog boven het profane vulgus geplaatst - de internationale geesten te zien waardoor Beelaerts al langer gebiologeerd blijkt te zijn, ofwel in francophilie zijn zakelike bezinning te verliezen, als men zich daartoe bepalen kan, en niet gaat schuimbekken wanneer argeloos de waar- | |
[pagina 670]
| |
heid aangaande een idool wordt uitgesproken. Kwaadsprekers, schelden deze heren hun landgenoten. Professor Burger gaat hun woede voorbij, hij weet waar de schuimbekkende thuishoort en geeft intussen een exposé, dat ik niet in elk onderdeel voor mijn rekening zou willen nemen, maar dat ik benijd om zijn klare expositie van de hoofdzaken, en - vooral - zijn moed. Er behoort moed toe als officieël persoon te zeggen hetgeen Burger formuleert als volgt: ‘Zes jaar lang vertoont ons volk het tegennatuurlijke schouwspel van een volk, dat zijn internationale rechten met hand en tand moet verdedigen tegen zijn eigen regeering. De nuchtere Nederlander ziet met onrust naar het huis aan het Plein, waarbinnen men bezig is den vaderlandschen inventaris op te ruimen. Waartoe dit alles? Geschiedt deze liquidatie onder dwang der groote machten? - Neen, neen! het gaat vrijwillig, uit eigen ingeving; zonder recht en zonder reden. - Maar dan is daarbinnen het verstand zoek! - Inderdaad, dat is het gevalGa naar voetnoot1)’. Prof. Burger moge den sinds langer belangstellende geen nieuws brengen, hij heeft ieder Nederlander aan zich verplicht door zijn moedig woord. Noch de eerbiedwaardigheid, noch de onkreukbaarheid van Minister Beelaerts wil Prof. Burger in het geding gebracht zien, maar evenmin als Van Karnebeek zal diens opvolger en eerste ambtenaar in staat zijn een voor Nederland bevredigende oplossing te vinden van het probleem: nog immer leven zij onder de dwang-hypnose van 1919, 1920,Ga naar voetnoot2) die overwonnen moet worden, - leven zij in een onredelike vrees voor Frankrijk, welke onze Staatslieden heeft verleid tot daden, die ons internationaal prestige maar al te zeer hebben geschaad. Nederlands internationale positie is ernstig geschokt, toen een zijner staatslieden een opportunistiese politiek ging | |
[pagina 671]
| |
voeren te Genève en de partij van de - schijnbaar - machtigste koosGa naar voetnoot1). Men heeft op hetzelfde ogenblik dat Nederland dit deed, ons land, een ‘koloniale’ mogendheid van de eerste rang, medezeggenschap onmogelik gemaakt in zaken, waarin het een hoofdtoon had te doen horen. Het wordt tijd een nederlandse politiek te gaan voeren, opdat wij niet bij voortduring het merkwaardig schouwspel zien van een nederlands minister, gewantrouwd door de belgiese regering, verlochend door zijn eigen volk, - opdat niet onze staatkundige geschiedenis blijve een aaneenschakeling van diplomatieke nederlagen tegenover het eigen volk èn de andere staat. Diplomatieke nederlagen, mét hun politieke en militaire consequenties.... | |
2.‘So ist denn endlich der Herzenswunsch der latinisierten Gruppen erfüllt; die Grenze des romanisierten Galliens liegt wieder am Rheinstrom, genau so wie es auf der Tabula Peutingeriana der Fall ist. Buchstäblich sind alle die Punkte zur Ausführung gekommen, welche den Inhalt der sog. Utrechter Falschungen ausmachten. Von Basel bis Ostende liegen unter den friedlichen Gärten und blühenden Rosenfeldren die Barbetten; die Eisenbahn von Antwerpen nach der niederländischen Grenze ist viergleisig. Brabant, das arme Toxandrie des grauen Altertums ist wieder Generalitätsland geworden, weil nur durch sein Gebied der Angriff stattfinden kann, von welcher Seite auch der Feind kommen mag, während der übrige Teil der Niederlande sich in die Festung Holland zurückzieht’Ga naar voetnoot2). In deze sobere woorden schetst Professor L. van Vuuren de tragiek van de diplomatieke nederlagen der Nederlanden | |
[pagina 672]
| |
in onze dagen tegenover de eeuwenoude vijand Frankrijk. Zij staan te lezen in een weinig omvangrijk, maar aan ernstige betekenis zwaar geschrift ‘Die Niederlande und ihr Kolonialreich,’ een histories, sociaal-ekonomies betoog, dat in vogelvlucht de geschiedenis der Nederlanden van de alleroudste tijden tot op heden overziet. Maar het is juist deze vogelvlucht, die scherper de hoofdtrekken doet spreken van den strijd der Nederlanders om de delta der grote rivieren: Rijn, Maas en Schelde, scherper en onverbiddeliker dan een uitvoerig betoog zou kunnen doen. En wat levert dit geschrift anders dan een bevestiging van de indruk, door talloze feiten en publicaties der naoorlogsjaren gewekt, dat Nederland op dit ogenblik, gedeeltelik buiten eigen schuld, gedeeltelik door gebrek aan nationale kracht, de dupe dreigt te worden van een West-europese constellatie, die slechts de grootste gevaren voor Nederlands zelfstandigheid en welvaart met zich brengt.
Gedeeltelik buiten eigen schuld: de overwinning der Entente en de daarop gevolgde machtspolitiek van Frankrijk na het dictaat van Versailles, hebben België meegesleept in de sfeer der grote-mogendhedenpolitiek van Frankrijk. Het is van voldoende bekendheid, hoezeer Frankrijk na de oorlog gestreefd heeft naar eenheid met België op militair, politiek en ekonomies gebied. Het ware naïef te veronderstellen, dat een dergelike aktieve politiek louter en alleen voorkwam uit idealistiese beweegredenen, bijvoorbeeld uit waardering voor België's prestaties in de wereldoorlog. Van een dergelike waardering is bijvoorbeeld op kritieke ogenblikken, in den aanvang van de grote krijg onder anderen, weinig te bespeurenGa naar voetnoot1); de analogie is volkomen met 1831, toen de franse minister-president eerlik verklaarde, dat Frankrijk niet zou interveniëren om- | |
[pagina 673]
| |
wille van België, maar van Frankrijk zelf. Alleen de schijn is soms anders....Ga naar voetnoot1) Met name de politiek der grote mogendheden is in het algemeen maar matig bezield door hogere idealen, volstaat zelfs niet met het voeren van welvaarts-politiek, alleen voor het eigen volk; de drang naar expansie schijnt met het groeien der mogendheid doorslaggevend te worden. Deze drang naar expansie, naar behoud van macht in West-Europa, allereerst ter bestendiging van de gewonnen oorlog - en wij weten hoe verbitterd Frankrijk aan Versailles heeft vastgehouden -, ter beveiliging van eigen grondgebied, zoals de meest aanvaardbare formule luidt, bepaalt van den beginne af Frankrijks politiek ten opzichte van België. Dat het inderdaad geen overwegingen zijn, geïnspireerd op het verlangen België te belonen, is duidelik gebleken bij de onderhandelingen om de vrede, toen België bij zijn streven naar inwilliging van exorbitante verlangens - men denke aan de annexionistiese en herstel-eisen - slechts bij Frankrijk steun vond, terwijl beiden de andere grote mogendheden tegenover zich vonden. Waren de andere grote machten België dan niet dankbaar? Wilden zij België niet schadeloos stellen? Waren zij de egoïsten die alles naar zich toe wilden halen, en daarbij België's heldendaden over het hoofd zagen? En bewaarde slechts het ridderlike Frankrijk de herinnering aan 1914, de herinnering aan een van Wilsons veertien punten van 8 Januarie 1918: ‘Algeheel herstel van België’? Het ware naiëf zulks te veronderstellen; de geschiedenis heeft trouwens wel afdoende aangetoond hoezeer het Frankrijks streven in het eigen belang geweest is België steeds vaster aan zich te ketenen. Wie tussen de regels door kan lezen en voor de lyriek van de overwinningsroes doof is om de zakelike bedoelingen te zien, is het al duidelik geformuleerd door Tardieu in La Paix, (Parijs, 1921) in de eerste alinea's van het hoofdstuk ‘France et Belgique’ (blz. 244-257). | |
[pagina 674]
| |
Si la politique d'union avec les peuples anglo-saxons était pour la France, - comme pour eux-mêmes d'ailleurs, - oeuvre d'expérience et de prévoyance, il était, pour notre pays, une autre oeuvre encore que l'expérience aussi, de même que la prévoyance et l'appel du coeur, commandaient de préparer: c'était l'union avec la Belgique. Fraternellement pareilles dans le malheur et dans le péril, les deux nations eussent pu trouver, dans une plus active politique d'avant guerre, une efficace protection. Mieux informées sur l'Allemagne, plus confiantes l'une envers l'autre, elles auraient contenu peut-être l'attaque allemande à son début; gagné, sur la Meuse, la victoire de la Marne et, sinon décidé par leurs seules forces de l'issue de la guerre, du moins soustrait à l'invasion et à la ruine des millions d'hectares de leur sol. Ce fut dès l'ouverture de la Conférence, le souci de M. Clemenceau de réaliser cette solidarité. Je n'en citerai qu'une preuve: dans notre note du 17 Mars, en réponse à l'offre des traités anglais et américain, nous avions terminé l'exposé des clauses que nous jugions nécessaires par la phrase suivante qui exprimait l'indissoluble unité des intérêts français et belges: Il va sans dire que, par acte d'agression contre la France, le gouvernement français entend viser aussi toute agression contre la Belgique. En un mot, dans la pensée du gouvernement français, la destinée de la France et celle de la Belgique n'étaient point séparables. A les associer pratiquement tendait notre effort. Mais pour que prît corps cette association, deux conditions préalables devaient être remplies: la première, que fût établi le plan général de sécurite, dont la Belgique serait partie intégrante; la seconde, que les revendication belges à la Conférence reçussent, d'accord avec la France, satisfaction. C'est à obtenir ces deux résultats que s'appliqua, jusqu' à sa retraite, le gouvernement de M. Clemenceau. Lorsqu'il quitta le pouvoir, l'un et l'autre étaient acquis. La voie | |
[pagina 675]
| |
s'ouvrait à l'accord défensif signé, en août 1920, par les gouvernements de France et de Belgique.
Het lot van Frankrijk en België onverbrekelik verbonden, dat wil dus zeggen: België metterdaad opgenomen in het franse rijk; het is immers niet wel denkbaar, dat een kleine staat in pariteitsverhouding met een machtige grote mogendheid zou kunnen staan. Ter bereiking in de praktijk van de gewenste verbinding dienen twee voorwaarden vervuld te worden: ten eerste moet een algemeen veiligheidsplan ontworpen worden, waarvan België een integrerend bestanddeel zou zijn. Men lette op de argeloze woordkeus: er worde geen plan ontworpen ter verdediging van Frankrijk en België, gebazeerd op een aanval op het ene òf het andere land, geen plan met belofte van wederkerige hulp in geval van nood; maar er wordt een algemeen plan ontworpen ter behartiging van de belangen der ‘union’, waarin België een ‘partie intégrante’ zal zijn. België is, in Tardieu's gedachtengang onmiddellik na de oorlog, een deel van de franco-belgiese ‘eenheid’, waarin geen diversiteit van belangen meer bestaat; de beide delen van Frankrijk-België zijn zó sterk gecoördineerd, dat één algemeen plan volstaat. Aan verscheidenheid van belgiese en franse buitenlandsche politiek wordt niet gedacht. Aan verdediging, aan veiligstelling op zich van België's belangen wordt door Frankrijk geen aandacht geschonken. België is een deel van Frankrijk, een gebied dat Frankrijk versterkt en Frankrijks verdediging zekerder maakt. En het resultaat? ‘La voie s'ouvrait à l'accord défensif signé, en août 1920, par les gouvernements de France et de Belgique’.
Om België zó afdoend als gewenst was, in Frankrijks militair-politieke belangensfeer te trekken, diende ook formeel de belgiese neutraliteit te worden opgeheven. Zij was | |
[pagina 676]
| |
geschonden door enkele geranten, het eerst feitelikGa naar voetnoot1) door Duitsland in 1914, - maar nog niet formeel vervallen verklaard door alle garanderende mogendheden, noch door Nederland, in welks belang in 1839 de mogendheden de belgiese neutraliteit hadden gegarandeerd, welke neutraliteit tussen Nederland en België was vastgelegd in het verdrag van 1839. Waar het nu in Frankrijks belang was de belgiese neutraliteit volstrekt opgeheven te krijgen, is het geen wonder Frankrijk geporteerd te zien voor de twede voorwaarde die zonder twijfel óók bestond ‘dans la pensée du gouvernement français’, voorwaarde voor de frans-belgiese associatie: ‘inwilliging van de belgiese eisen’. Want inwilliging dezer eisen hief de gegarandeerde neutraliteit op, maakte het België dus mogelik naar eigen verkiezing de richting zijner buitenlandse politiek te bepalen, - maar betekende tevens een groot-België, een België vergroot met enige delen Nederlands grondgebied, enige duitse gebieden, zo mogelik het duitse gebied ten oosten van België tot aan de Rijn. Op een kaart in het tijdens de oorlog naamloos verschenen werk (1916): La Belgique au tournant de son histoire vindt men achter in het twede deel een onovertrefbaar duidelike kaart, waarop dit ‘leefbare’ België staat afgetekend: België, vergroot met Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg, met het duitse industriegebied tussen Aken, Keulen, Coblenz en Bingen, welke steden dus ‘belgies’ gebied zouden worden. Of de franse staatkunde déze wens in alle volheid realiseerbaar geacht heeft, is niet bekend; in de binnenkamer op de Quai d'Orsay gewenst heeft zij die zeker! Een machtig | |
[pagina 677]
| |
kolen- en industriegebied als territoir van een vazalstaat aan de noordgrens, met een zo noordelik mogelik uitgestrekte beheersing van de Rijn, - een eeuwenoud frans imperialisties ideaal ware er mede in vervulling gegaan. Maar met minder zou ook Frankrijk genoegen genomen hebben: élke versterking van België zou ipso facto versterking van Frankrijk betekenen. Volkomen begrijpelik, dat het juist Frankrijk, maar ook alléén Frankrijk was, dat België's ‘eisen’ zo krachtdadig heeft gesteund als uit Tardieu's relaas dienaangaande blijkt. ‘Il fallait, pour construire l'avenir, déblayer d'abord le terrain des vestiges d'un passé mort et, pour cela, jeter bas les traités de 1839, charte onéreuse et stérile d'une neutralité violée. Par la revision de ces traités, la Belgique résumait d'ailleurs les demandes diverses qu'elle présentait. L'appui de la France lui fut assuré, sans relâche, pour briser cette chaîne surannée.’Ga naar voetnoot1) Samenvattend kan men dus zeggen, dat Frankrijk en België na de oorlog publiek herziening der verdragen van 1839 vragen: voor wat Frankrijk betreft om België binnen zijn politieke en militaire machtsfeer te kunnen trekken. Hiertoe was vereist definitieve en formele opheffing van de gegarandeerde neutraliteit, die was ingesteld als ‘moyen de préserver la Belgique de la France et la Hollande de la Belgique’. Voor wat België betreft om dit land, zoals Hymans betoogde, in het bezit te stellen zijner volledige politieke en ekonomiese souvereiniteit, - en hieronder valt te verstaan: de vervulling zijner politieke en ekonomiese machtsbegeerten. Zonder de minste twijfel tegen de zin van de meerderheid der bevolking, tegen de zin der Vlamingen. Zij weten maar al te goed, hoe Frankrijk heeft meegewerkt aan de opheffing van de belgiese ‘neutraliteit’ om Frankrijks po- | |
[pagina 678]
| |
sitie te versterken, om België te schenken ‘le droit de pourvoir elle-même à sa propre sécurité. C'est l'acte de naissance de l'armée belge de 600.000 hommes qui seraitdemain, unie à la nôtre fraternellement pour la défense de la paix’.Ga naar voetnoot1) Dat wil dus zeggen, dat de zeshonderdduizend ‘Belgen’ - het grootste deel heeft uiteraard weer Vlaanderen te leveren - Frankrijk te verdedigen zullen hebben, als dit zijn veiligheid bedreigd acht. Alle tegenstribbelen van de belgiese regering naderhand om losser te komen uit de knellende, voor België naar Woeste inzag, dodelike omhelzing van Frankrijk, hebben niet mogen baten: er zijn voor Frankrijk te grote voordelen verbonden aan de absolute militaire afhankelikheid van zijn vazal België.Ga naar voetnoot2)
Maar zodoende vormt de franco-belgiese politiek een voortdurende bedreiging van de nederlandse zelfstandigheid. Zolang Nederland blijft weigeren deel uit te maken van het franco-belgies militair en politiek eenheidsbloc tegen Duitsland, zolang zal Frankrijk er bij België op blijven aandringen de belgiese grenzen te versterken tegen Nederland om een oorlog tegen Duitsland, of een aanval van Duitsland, op Nederlands gebied te kunnen voeren, resp. afleiden. Heeft België dan niet het recht zich te verdedigen? | |
[pagina 679]
| |
Indien wij een ogenblik uitgaan van de feitelike toestandGa naar voetnoot1), en vast stellen, dat België zichzelf als niet-langer gegarandeerd-neutrale mogendheid in alle opzichten gereed maakt voor verdediging, kan Nederland als minste eis toch zeker stellen 1) dat dit niet mag geschieden ten koste van Nederland, en 2) dat ook Nederland het recht heeft zelfstandig over zijn buitenlandse politiek te blijven beslissen. Heel de franco-belgiese politiek echter is er op ingesteld: Nederland in deze beide opzichten de wet voor te schrijven. Toen de Prins van Oranje op 19 October 1830 staking der vijandelikheden voorstelde aan het Voorlopig Bestuur te Brussel, ontving hij tot antwoord: ‘beveel (uw troepen) Maastricht en Antwerpen te ontruimen en over de Moerdijk tot in Holland terug te trekken’Ga naar voetnoot2). En in April 1932 stelt Nothomb in de Vingtième Siècle voor: Maastricht tot een Belgiese vrije zone te maken.Ga naar voetnoot3) Tussen de eerste maanden van de belgiese muiterij - een franse commune op diets territoir, zoals Prof. Gerretson kort en bondig karakteriseerde - en de dag van vandaag ligt de onophoudelik herhaalde eis van België tot annexatie van Nederlands gebied. En waar België ondanks Frankrijks energiese hulp, maar dank zij de tegenstand van Engeland en Amerika niet in deze roof kon slagen, reklameert Frankrijk via België deelneming aan het belgies-frans ‘verdedigings’-bloc, en tracht indirekt Nederland te betrekken in zijne aangelegenheden. Ook dit zal het nederlandse volk blijven wraken, zolang het politiek instinkt zuiver blijft ondanks ‘Franse bezoeken, Franse voordrachten, Franse toneelvoorstellingen, Franse ridderorden’Ga naar voetnoot4). * * * | |
[pagina 680]
| |
Maar afgezien zelfs van deze bespiegeling op militair-politiek toekomstterrein, heeft Frankrijk er ekonomies belang bij de Rijn als uiterste grens voor zijn gebied te begeren. Dit verlangen is door België's medehulp thans vrijwel bevredigd. En door de Frans- belgiese hegemonie in de centrale Rijnvaartcommissie van Staatsburg, tengevolge waarvan de Rijn een franse rivier isGa naar voetnoot1), zoals Prof. Van Vuuren zegt, èn door de ‘stop’ bij St. Pieter, waardoor het Waalse industrieterrein en heel het achterland georiënteerd blijven op Antwerpen en afgeleid worden van Rotterdam, wordt Nederland langzaam, naar zeker uitgeschakeld uit de internationaal handelsverkeer, dat geconcenteerd wordt op Hamburg, op Antwerpen en zuideliker havens. Sterker dan ooit accentueren dergelike feiten de tragiek der Nederlanden, sinds na de wereldoorlog Frankrijk met zijn vazallen een grootscheepse poging onderneemt Europa tot ekonomiese en militair-politieke onderdanigheid te brengen. Frankrijk-Brussel slaagde er in door concentratie van Frans (met name Elzas-Lotharings) en belgies achterland op Antwerpen deze ethnologies nederlandse stad ekonomies steeds sterker te interesseren voorde frans-belgiese belangen. Men herinnere zich de tactiek Van Cauwelaert 1922-1923 om de transporten van Ruhr-kolen naar Italië, van Rotterdam naar Antwerpen over te hevelen, - de tactiek Van Cauwelaert met de kaliverschepingen, en zoveel aangelegenheden als daar tussen liggen, die Antwerpen steeds groter belang doen krijgen - althans suggereren! - bij het Frans-belgies bloc contra het nederlandse. De op samenwerking en eerlike concurrentie aangewezen havens van de nederlandse delta (Antwerpen, Rotterdam en Amsterdam) worden langs de scheiding der staatsgrenzen tegen elkaar in 't harnas gejaagd.
Men kan de romaanse overheersings-politiek ten opzichte | |
[pagina 681]
| |
van Nederland allerminst consequentie, allure ontzeggen. Zelfs de belgiese diplomaten bezitten in hun politiek ten opzichte van Nederland een grootheid - zij het geen benijdenswaardige! - die de nederlandse diplomatie verre überlegen is. Zijn culminatiepunt zal hun tactiek bereiken, zodra België er in zou slagen het pseudo-Moerdijkkanaal van de nederlandse Staten Generaal te verkrijgen (van Minister Beelaarts van Blokland had het dit reeds) en daardoor ook zijn laatste verlangen: de thans nog op Rotterdam gerichte Rijnvaart door dit kanaal te richten op Antwerpen.Ga naar voetnoot1) Zowel politiek-militair als ekonomies zal het latijnse blok er dan in geslaagd zijn door volstrekte concentratie van krachten Nederland van zijn centrale delta-positie terug te dringen tot die van periferie-gebied, dat, ekonomies vereenzaamd, zoveel mogelik buiten het internationaal verkeer gedrongen wordt (men richt alle handel op Antwerpen en zuideliker plaatsen, en de duitse op Hamburg of.... idem Antwerpen!), | |
[pagina 682]
| |
en politiek militair, het naaste kleine grensgebied is tussen Duitsland en Franco-België. Nederland zal dan, met een gereduceerde ekonomiese handelsbetekenis, de taak kunnen overnemen van de vroegere zuidelike Nederlanden (België): gevechtsterrein te zijn tussen de omringende twee grote mogendheden. ‘Brabant...... ist wieder Generalitätsland geworden, weil nur durch sein Gebiet der Angriff stattfinden kann, von welcher Seite auch der Feind kommen mag, während der übrige Teil der Niederlande sich in die Festung Holland zurück zieht’. Hiermede is, niet nominaal, maar de facto, een zeventiende eeuwse toestand, maar dan voor Rijks-Nederland teruggekeerd. We evolueren, na eeuwen vergissingen, langzaam! | |
3.Nadat tientallen jaren de zuidelike Nederlanden als barrière hebben dienst gedaan tegen Frankrijk, krijgen thans Rijks-Limburg en Brabant een kans deze verheven taak met ere te vervullen. Dit, tengevolge van het feit, dat België als zodanig niet meer ‘fungeren’ kan, nu het vrijwel volledig opgeslokt door Frankrijk en in een franse vesting herschapen is. Begeer ik dan herstel van de oude toestand? Is er | |
[pagina 683]
| |
geen tertium naast zuidelike Nederlanden òf zuid-Rijks-Nederland gevechtsterrein? Er is een derde mogelikheid, die de tragiek van de Nederlanden - van noordelike èn zuidelike - menselikerwijs gesproken voorkomt, die door de Mogendheden ook eenmaal bewust als zodanig èn als rem tegen het franse imperialisme is gewild, na door de nederlandse Koning Willem I te zijn nagestreefd. Het is niet moeilik van Koning Willem I veel kwaads te zeggen; ik heb mijn deel daaraan ruimschoots genomenGa naar voetnoot1), maar het is gemakkeliker nog veel goeds van hem te zeggen. Willem I heeft bewust, wetens en willens, de eenheid der Nederlanden, de door de natuur gegeven geografiese en ekonomiese eenheid erkend, en de bekroning harer ethnologiese eenheid gegeven in een krachtige staatkundige eenheid: het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830). Hij heeft hierbij fouten begaan: fouten in de praktiese politiek van het eenmaal bestaande Rijk (o.a. ten opzichte der Katholieken, ten opzichte der politieke oproerkraaiers die hij àl te lankmoedig in Luik en Brussel duldde), fouten in de constructie van het Rijk door te miskennen de nationale verschilligheid van Nederlanders en Walen, - aan welke fouten het Rijk tenslotte mede te gronde is gegaan. Maar hierin althans is Koning Willem I een waardig zoon geweest van Nederlands eerste waarachtige nationale regeerder: Prins Willem de Zwijger: dat hij de eenheid aller Nederlanders binnen het kader van één staat met heel de energie die in een Oranje leeft, vurig heeft bevorderd. Beter dan de Prins sláágde hij aanvankelik, maar jammerlik was ook zijn uiteindelik falen. De ineenstorting van zijn koninklike droom: het groot welvarend Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, een ineenstorting welke hij met uiterste energie trachtte tegen te houden, betekende prakties het einde van zijn Koningschap. Hij stond de Kroon af aan zijn zoon, wijl hij zijn Kroon slechts als de bekroning van een - vijftien jaar als realiteit | |
[pagina 684]
| |
doorleefde - droom wilde dragen. Is dit hoofd wel de koningsmacht, maar niet de Konings-droom ontvallen? Is de droom der Oranje's met hem gestorven, òf leeft tot op heden de Nederlandse droom van de Zwijger ook als Koninklik begeren voort? Bijna 250 jaar na de moord op de Prins herleefde Groot-Nederland in het brein van een Oranje. Honderd jaar na diens val, herleeft het - bewuster dan ooit - in het Nederlandse volk aan beide zijden van de grens. Is thans ook Oranje bereid?.... | |
4.Wat hiervan zij: men kan slechts wensen, dat tegen de omsingelingspolitiek van Frankrijk-België gesteld worde, niet een staatkunde die van nederlaag langs nederlaag voortschrijdt tot een definitieve uitlevering van Nederland en Vlaanderen volkskundig en ekonomies aan Parijs-Brussel, maar een sterk zelfbewuste nederlandse staatkunde. Waar bij gebrek aan een nederlandse regering deze niet vanuit Den Haag ontwikkeld wordt, heeft het volk, hebben de natieleiders de dure plicht deze te ontwikkelen. Het is niet gezegd, dat hiermee de nederlandse zelfstandigheid en onafhankelikheid (inclusief die van het Vlaamse Nederland) gered zal zijn. Het is mogelik dat bij een veranderde wereldconstellatie Engeland en Amerika passief zullen blijven, als de door Tardieu en Hymans geplande roof op Nederland met militair geweld zou worden uitgevoerd - de macht heeft meer dan eens gezegevierd over het recht, - maar dat het dan tenminste een voor Nederland eervolle capitulatie zij, niet een nederlaag, die door een nederlands minister als overwinning naar voren wordt geschoven, maar een ondergang, met krijgsmanseer, ‘in 't harrenas’.
GERARD KNUVELDER. |
|