die geheime kracht der goede poëzie, die terugslaande en opnieuw activeerende kracht, welke innerlijke boeien slaakt op een wijze, analoog aan de bevrijding die een biecht bewerkstelligt. Ontslaat de biecht van persoonlijke schuld, de poëzie, zóó beoefend, ontslaat van het leed waartegenover men weerloos was. Het is waar, men moet geen geloof hechten aan de mogelijkheid om de schoonheid te ‘démasqueeren’, wil men dit bij de gedichten van ‘Media Vita’ ervaren. Men moet geloof hechten aan het bestaan in poëzie, aan de voelbare, tastbare tegenwoordigheid van een geheime macht, aan die ‘pureté authentique, payée au poids des douleurs d'un esprit créé’ (Maritain), welke de krachten der ongezuiverde natuur te boven gaat.
Deze macht is in Bloem ‘achter de jaren niet gestorven’, integendeel, zij is, na ‘Het Verlangen’, sterker geworden. De kleine bundel ‘Media Vita’ is, met veel minder motieven, met zijn afzien van vele vroegere aandriften, voor mij een rijker geheel. Niemand, die gedichten weet te lezen, zal hier de gedachte in zich voelen opkomen, dat hij staat voor een leegte, een begin van seniliteit. Wel dat hij staat voor een groote, bleeke stilte, een bedroefd onthechten, een zeer geresigneerd ontzweven. Men leze deze gedichten als men zich alleen voelt: zij hebben, in al hun beleden droefenis, bijna de troostende werking van een gebed. De stem van den dichter bedriegt zoo weinig. Zij is mannelijk vol, en in haar klassiek-eenvoudige intonaties eindeloos gespannen van strijd en van leed. Zij spreekt niet van uitkomst, zij spreekt niet van nieuw vertrouwen, maar zij spreekt, in subtiel verband, den bezielden spreker vrij van de doorstane kwellingen en zelf-kwellingen.
Soms, in een schrik, wordt hij wakker en fluistert: ‘Waarom ben ik hier?’ En terwijl hij het leven ondergaat als niet veel meer dan ademhalen, voelt hij tegelijkertijd, dat in de diepte van zijn somber dal daarmee toch de oneindige ruimte wordt ingehaald. En hij kan weer staan, in verrukking opgenomen en neergezogen naar onweerstaan-