| |
| |
| |
Boekbespreking
Jac. P. v. Term: Driehoek, delta en davisschild - N.V. Paul Brand, Hilversum - 1931.
Men kan naar aanleiding van deze derde publicatie van v. Term over Algemene en Joodse vrijmetselarij een belangwekkend dispuut opzetten over de vragen, die hij zelf ook in de Inleiding stelt, of n.l. ‘het’ jodendom de vader is van de Vrijmetselarij, dan wel: ‘dat de maçonnieke organisatie gesproten is uit een bepaalde geestesstroming “in” het Jodendom en “onder” de Jodenheid.’ Van Term is de laatste mening toegedaan; wij persoonlik zijn van mening dat 't verschil tussen de twee standpunten tamelik gering is. Dit verschil zou groter zijn, wanneer de door hem bedoelde geestesstroming in wezen verschillend was van ‘het’ Jodendom of de Jodenheid als zodanig. Dit nu geloven we juist niet - in welk geloof de heer v. T. ons versterkt heeft. Immers, hij zet zelf uiteen - zij 't betrekkelik summier - hoe deze geestesstroming bijna geheel besloten ligt in de Joodse ziel en geest, in heel de leer; en zeer uitvoerig toont 't hele boek de joodse inslag in gans de beweging aan, zelfs in de minst-belangrijke ‘sekten’. Wanneer aangetoond kon worden, dat de geestesstroming, die de vrijmetselarij in 't leven riep, a.h.w. besloten lag in de katolieke ziel en geest en leer, terugging zoal niet op 't Evangelie dan toch op b.v. de Kerkvaders en St. Thomas, dan zou 't toch al heel moeilik ontkend kunnen worden, dat 't katolisisme de vader der beweging ware.
Bovendien zouden de laatste twee hoofdstukken nog uitgebreid kunnen worden. M.a.w.: om 't causaal verband tussen Jodendom en vrijmetselarij op te zoeken, blijft v. T. hoofdzakelik uitgaan van 't laatste - ook van de eerste macht uitgaande, kan naar verband gezocht worden, en wel in de uitingen der leidende Joden zelf. Men kan gevoeglik 't dispuut over ‘het’ Jodendom of een geestesstroming vervangen door te zeggen, dat deze geestesstroming dan toch gevolgd wordt door de meeste en hoogste leiders van 't Joodse geestesleven. Dat de eerste de beste Jood onwetend zij aangaande 't bestaan der vrijmetselarij; - dat een of andere katoliek niets weet van z'n mystiek is geen bewijs dat vrijmetselarij en Jodendom, mystiek en het Katolisisme niet bij elkaar horen.
Deze onderscheiding opzij gezet, is dit derde boek van v. Term a.h.w. de sluitsteen op, en voltooiing van z'n beide vorige werken. De door hem aanvaarde en hierboven gesiteerde stelling bewijst hij zó afdoende, dat er wel geen verstandig mens na 't lezen van dit boek meer aan kan twijfelen. Nadat de auteur ons eerst gewezen heeft op 't wezen en einddoel der loge, komt hij nu aantonen van wie deze loge eigenlik afhankelik is; voor welk geheim doel ze gebruikt wordt. Het
| |
| |
kan velen de ogen openen voor een der grootste gevaren die de tegenwoordige wereld bedreigen. Vanuit dit oogpunt mede is 't jammer dat hij z'n laatste hoofdstuk niet uitgebreid heeft, aantonende 't verband tussen kommunisme en vrijmetselarij, beiden als werktuigen van deze joodse geestesstroming om de wereldheerschappij te bewerken. Deze verwantschap suggereert hij eigenlik meer dan dat hij ze aantoont. Dit kan misschien z'n oorzaak vinden in de uiterst strenge eis van ‘betrouwbaarheid’ die v. Term aan z'n werk en aan de bronnen waar hij put, blijkt te stellen. Deze eis is vanzelfsprekend alleszins lofwaardig, omdat 't zijn werk onweerlegbaar maakt - te ver doorgevoerd kan ze de fouten van haar kwaliteit tonen in ongemotiveerd wantrouwen jegens zekere bronnen. Als hij b.v. zegt dat van de Protocollen der Wijzen van Sion nog nergens de echtheid erkend is, heeft hij gelijk als men nadruk legt op: erkend. Maar ligt het niet voor de hand, dat die Wijzen zelf de echtheid nooit zullen erkennen? Maar de bewijzen die iemand als Mgr. Jouin ervoor geeft, zijn m.i. wel zó overtuigend, dat men van de echtheid overtuigd kan zijn. Overigens verbaast 't mij dat v. Term even deze Protocollen noemt, maar verder 't hele standaardwerk van Mgr. Jouin Le péril Judéo-maçonnique verzwijgt, evenals 't geweldige vorsingswerk van de franse vereniging ter bestrijding van geheime organisaties; - acht hij ook dit hele werk te weinig betrouwbaar?
Deze eis van betrouwbaarheid kan ook overdreven worden; was v. Term misschien 'n klein tikje meer wat hij waarschijnlik ‘romanties’ zou noemen, dan zou hij wellicht verder durven gaan dan hij nu zeker al doet. ‘Zegt het den vrijmetselaar niets, dat de grootmeester van het algemeen verband der Bnai B'rith-loges den titel voert van “Mazi”, d.w.z. Vorst, - denzelfden titel, dien de hoogepriester-voorzitter van het Joodsche Hooggerechtshof en na hem, tot in de Middeleeuwen toe, de leider der Joden in de Europeesche verstrooiing heeft gedragen?’ vraagt van Term zelf. Maar zou 't zo erg dwaas zijn, gezien de ontstellend vele aanduidingen in die richting, 't antwoord aan te nemen dat ik eens hoorde geven: dat Sahnedrin heeft zichzelf door aanvulling steeds staande gehouden, en bestaat nog steeds, zij 't gewijzigd enigermate, in de vorm van dit algemeen verband der Bnai B'rith loge? Op 't eerste gezicht zal deze oplossing fantasties lijken; in dit zo ‘nuchtere’ boek van v. Term staat wel meer dat de argeloze lezer fantasties zal lijken, terwijl v. T. allesbehalve een fantast is. Er zijn eerder aanwijzingen dat v. T. lang niet ‘fantasties’ genoeg is!
Laten we zeggen dat ons standpunt maximalisties is en dat van v. T. minimalisties - dan kunnen we met opzijzetting dezer standpunten-kwestie niet anders dan 't boek zeer bewonderen. Zelfs de persoonlike verlangens die we nog zouden hebben, kunnen aan deze totaal indruk geen belangrijke vermindering toebrengen.
| |
| |
Ten slotte enkele detailopmerkingen.
Op blz. 172 zouden we willen vragen waarom v. T. niet aantoont dat de Maçonnieke bewering over ‘Jezuïetische’ invloeden, gesteund op de simboliek der graad van ‘Roode kruis van Rome en Constantijn’ e.a. onjuist is. Over 't algemeen is de schijn-kristelike simboliek wat stiefmoederlik behandeld in de verklaring ervan.
Op blz. 97 zijn we 't niet geheel eens met v. T., als hij zegt, dat 't voor de simboliese betekenis van 't franse meester-rituaal van weinig betekenis is, of koning Hiram van Tyrus ofwel Hirum Abiff (z'n onderdaan) bedoeld is. Het onderscheid heeft m.i. wel degelik betekenis om de waarde-bepaling der niet-Joodse helpers vast te stellen: beschouwt men ze als gelijkgeborenen of als ondergeschikten van de Joodse heerser, v. T. geeft dit zelf ook weer toe door te zeggen: ‘De symbolische waarde van dit onderscheid zal intusschen geen nadenkende ontgaan.’
De samenstelling van 't werk heeft er door de nieuwe wijze van drukken zeker op gewonnen wat leesbaarheid betreft.
KAREL MARTIENS.
| |
C.M. van Hille - Gaerthé: Achtergrond - Nijgh & van Ditmar, Rotterdam - MCMXXXI.
Mevrouw van Hille - Gaerthé is een schrijfster van ongemene kwaliteit. Ik herinner me van haar De Heg en nog 'n boek waarvan ik de tietel vergat; Achtergrond is een sterke groei na deze beiden. Was ze in De Heg nog wat echt Hollandse-dames-gevoelig, in Achtergrond is dit sentiment vrijwel geheel overwonnen. Het boek heeft diepgang; het tekent de levens, de achtergronden der levens niet in sterke, strakke lijnen, maar duidelik en diep. De figuur van Henriëtte - 'n dikwels behandeld type: 't meisje dat zich geheel opoffert voor anderen - heeft hier meer overtuigingskracht, meer werkelikheidszin en meer schoonheid dan in de meeste vergelijkbare romans. De schrijfster verovert de lezer niet ineens-plotseling en onverwacht, maar dringt zich langzamerhand volkomen in de ziel. Ook de andere figuren zijn goed getekend; 'n aanbevelenswaardig boek, hoewel natuurlik niet Katoliek.
K.M.
| |
Anna Richli: Im vorraum der zukunft - der Roman eines jungen Mannes. Herder en Co. G.m.b.H. Verlagsbuchhandlung Freiburg i.B., 1931.
Een zeer onwaarschijnlijke geschiedenis, waarvan de ‘held’, die middels een zakdoekje met parfum tot ‘droomen van rijkdom’ wordt verleid en aanstalten maakt om de zuur-verdiende spaarcenten van z'n zus te stelen, met alle geweld tot sympathiekeling wordt gebombardeerd. Het leed en de ellende van anderen strekken de schrijfster tot stof voor een dichterlijk
| |
| |
verhaal: - hoe gezellig is 't bij de warme kachel over de kou buiten te spreken en hoe gelukkig voelen zich de heeren, die in bontjas en met glacé's geld-ophalend de huizen langs gaan met een rammelende bus.
Op t eind, - 't voorloopig eind, want er schijnen meer deelen te volgen, - blijkt de schrijfster in de meening verkeerd te hebben een Katholieke roman te schrijven: een jongeman, die priester worden wil, houdt een speech over 't celibaat. Verder kan men in 't papiertje lezen, door den uitgever ten gerieve van plichtvergeten recensenten, die 't maar voor 't vertalen hebben, bijgevoegd, dat dit boek ook nog een ‘Presse-Roman’ verbeeldt te zijn.
Persoonlijk wenschen wij aan een Presse-Roman hoogere eischen te stellen dan de firma Herder.
Zij nog opgemerkt, dat dit boek geschreven is in een tweede-handsch Duitsch, dat een anderhalve eeuw geleden wel benut werd om sprookjes in te vertellen, sindsdien nog een tijdlang voor kerkboeken werd gebruikt en nu nog sporadisch op prentbriefkaarten voorkomt. Een paar staaltjes:
‘Aber stumm ruht der Zeiger in dieses Leibes Uhr’ (gezegd van een doode juffrouw).
‘Wehmut und höchstes, zitterndes Glück singen auf den Saiten seiner Seele eine jubelnde Fanfare’ (de held ziet 'n meisje uit 'n auto stappen).
‘Hinter ihrem Vorhang aber spielte des Mädchens helles Lachen auf den weichen Saiten ihrer Stimme’ (Omgekeerd: meisje ziet held).
Als dit werk eerst ‘Vorraum’ der toekomst is, wat moet de toekomst dan wel geven!! -
VON OLDENBURG ERMKE.
| |
M. Revis: 8.100.000 M3. Zand - De Gemeenschap, Utrecht - 1932.
Met ‘De Bries’ van Albert Kuyle en ‘Blokken’ van Bordewijk, vormt dit kleine boekske een trilogie nieuw Gemeenschaps-proza van overigens meer interessante dan definitieve allure. Het meest ‘voldoet’ wellicht Kuyle's schetsenbundel; de beide anderen houden iets programmaties-opzetteliks in hun vormgeving: ‘Blokken’ het ijl-mathematiese, ‘Zand’ het filmatiese. Een reeks close-ups, afgewisseld met korte visioenaire beeldingen, zoals die op de film plotseling kunnen opbloeien, de strengheid en zakelikheid der gegevens, tonen hoe vanuit het montage-princiep der film het proza vernieuwd kan worden. Een definitief resultaat intussen bereikte Revis nog niet; het opzettelike domineert het spontane en bloeiende, dat toch ongetwijfeld in de auteur aanwezig is. De kansen van Revis staan zeer gunstig tot het schrijven van een boeiende roman. Men heeft aan dit boekje een vrij stevig houvast. Bordewijks Blokken was allereerst interessant om de uitwerking van het gegeven, Zand is het om de wijze waarop het belangwekkend gegeven uitgewerkt is met gebruikmaking van nieuwe techniese mogelikheden. Meer nog dan ‘Blokken’ is ‘Zand’ karakteristiek.
GERARD KNUVELDER.
| |
| |
| |
Nico Rost: Levensberichten - De Baanbreker, den Haag - 1931 - 144 blz.
Dit boek is een loflied op de levens van sommige revolutionaire ‘heiligen’. Het staat nergens uitdrukkelik zo, maar uit een enkel woord, uit een zinswending valt schrijvers bewondering voor zijn figuren op te maken. Overigens zijn het ‘levensberichten’, geschreven in een stijl van uiterste en snelle zakelikheid. Zij voeren ons in bliksemvaart door de levens van enkele dichters, bandieten en avonturiers, zó, dat de aandacht voortdurend op het ‘levensbericht’ en nimmer op de stijl getrokken wordt. Dit is wellicht de grote literaire prestatie van dit voor geestelik volwassenen boeiend geschreven revolutionairen-boek.
GERARD KNUVELDER.
| |
Gerben Colmjon: De toeschouwer - N.V. Litteraire Boekwinkel, Den Haag - 1931.
De ondertitel, ‘een sober verhaal’, is als een protest tegen ‘het moderne’ in gegeven als vorm. Het overigens goedgeschreven, erudiete, en prettig leesbare boekje - een novelle - zou het beter nog gedaan hebben, kwamen de figuren wat scherper uit. Het verloop blijft nu iets te veel ‘toegeschouwd’, te weinig ingedrongen in psychiese diepten. Juist als hiertoe de mogelikheid zich zal gaan voordoen, eindigt het verhaal, zonder dat er al te veel ontraadseld is. Ook hierin heeft de auteur wellicht zijn soberheid gezocht en zich een wijze zelfbeperking opgelegd. Een sober, prettig verteld verhaal.
GERARD KNUVELDER.
| |
Arnold Meyer: Wij vergaan - Het Signaal, Oisterwijk, 1932.
‘Wij vergaan’ is een hoopgevend boek, niet zozeer voor een gunstige oplossing van het erin behandelde vraagstuk betreffende de verhouding: Europa - Azië, als wel voor een meer realistiese beschouwingswijze van de ‘school van Léon Bloy’. Dit boek stamt klaarblijkelik uit de Paal-Aristo-mentaliteit, die enige maanden geruchtmakend is geweest in onze letterkunde, maar al weer even ver achter ons ligt als het ‘fel, maar beheerst’ pamflet ‘Kolonisatie en Missie’ van de zeer ijverige, maar niet zeer ter zake kundige heer Weevers achter dit boek van de tot nog toe onbekende heer Meyer. We vinden er de eigenaardigheden der Paal-auteurs in terug: een eenzijdige voorliefde voor Pius X die het bij deze heren ‘gedaan’ heeft (gevaarlike romantiek die bij het verleden en de doden zweert, om het gebeurende, mitsgaders de grote figuren van vandaag - Pius XI bijvoorbeeld - te vergeten), - een voorkeur voor apodiktiese uitspraken (een vrij ademend Duitsland zal ‘beslist wederom aan zijn onbegrensde expansiezucht toegeven’, blz. 32) - een terloopse verdachtmaking van anderer inzichten (‘wij kennen de objecties van de moderne democraten, ook die van zgn. Katholieke sociologen......’,
| |
| |
blz. 27), - een stijl die Jacob Geel misschien de hoogmoedige zou noemen (‘En toch kan men bij de ontmoeting van vele professoren en van een zeer groot aantal studenten zijn lachen niet bedwingen om de stupiditeit, de mediocriteit, welke uit hun woorden en daden spreekt’; blz. 55), - een simplistiese zienswijze en voorstelling van zaken, welke onwetenschappelikheid en ondeskundigheid verraden (als argument contra de demokratie doet de wasvrouw welke deze heren ‘aristokraten’ alsmaar naast zich aan het stembureau vinden, opgeld, blz. 20, terwijl één zin de achteruitgang van het geloof in de wereld belicht: ‘En nu wij zoo'n achteruitgang van het geloof zien, moeten wij dit noodzakelijk op de eerste plaats wijten aan de priesters, die bewust of onbewust niet de plichten vervullen, die zij te vervullen hadden,’ blz. 102). Op blz. 36 intussen lezen we, dat het ‘kort daarna in Duitschland tot een financiëele crisis kwam, die zonder overdrijving, in hevigheid alle voorafgaande finantiëele crisissen overtrof’, - waarbij de schrijver ons min of meer stilzwijgend, maar zeer welwillend toestaat de inderdaad grove overdrijvingen, waaraan hij zich elders te buiten gaat, evenals op deze plaats, enigermate te temperen om tot een meer reële taxatie te geraken. - Kortom: nog altijd knaagt de worm des verderfs (i.c. van de geestelike hoogmoed en onvoorzichtigheid) aan deze paalmensen, maar het is - ik herhaal - een hoopvol teken, dat Bloy aanmerkelik minder geciteerd wordt dan de Bijbel, die als klap op de vuurpijl heeft dienst te doen.
Het godsdienstig absolutisme neemt in dit boek een afzakkertje, het is op de terugtocht, men scheldt niet meer allereerst ieder voorbijganger op de weg des levens uit, maar bestudeert de problemen, zij het hier en daar nog wel eens tegen de voorbijganger mopperend. Zo is dit boek een aanmerkelike vooruitgang op het ‘fel, maar beheerst’ pamflet, welks conclusies het overigens ook geenszins deelt! De herdruk van het pamflet zal ongetwijfeld de heer Meyer te lijf gaan wegens zijn compromisgeest inzake koloniale vraagstukken, al ware de heer Meyer de heer Weevers zelf.
* * *
Het boek bestaat uit drie delen: een schildering van de toestanden in Europa (op 't gebied der politiek, van het sociaal-ekonomies leven, van kultuur en godsdienst), ene van de ontwaking van het Oosten, en tenslotte een ‘verdediging van Oost en West’.
Het beeld is ietwat somber gekleurd, maar dit is niet des schrijvers schuld. Het reële beeld is nu eenmaal niet opwekkend, en de heer Meyer heeft weinig anders gedaan dan het uit te tekenen. Want dit is de teleurstelling van het overzichtelik werk: het brengt ons geenszins de mogelikheden ter oplossing van een verzoening tussen Oost en West, - althans het brengt geen woord nieuws. Meyer blijft in het vage: ‘Op geestelijke
| |
| |
waarden moet de vereeniging van Oost en West steunen. Op datgene, wat men gemeen heeft, n.l. het besef van een Goddelijk Wezen en het gevoel van plichten jegens het Menschdom’, liefst op het Katholicisme (blz. 263). Ja, ja, dat wisten we al, zegt de lezer ongeduldig, concretiseer; preciseer! - maar dit concrete en preciese blijft achterwege!
Vraag ik den heer Meyer zijn oordeel over de zo juist in de Twede Kamer aangenomen bestuurshervorming voor Indië, of zijn opinie over de herendiensten? Zóver dale hij mijnentwege niet af in de problemen, maar als hij nu eens iets concreets zeide over Nederland en Indië (i.p.v. over Europa en Azië) zouden we al wat dichter bij huis zijn, zonder dat de ook door mij gewenste grote lijn verlaten werd voor pietluttige details. Hoe denkt de auteur die over meer dan 300 pagina's druks beschikte, min of meer nauwkeurig over de wijze waarop de verhouding Nederland - Indië in staatkundig, ekonomies, sociaal, opvoedkundig, religieus opzicht vanuit kath. oogpunt moet evolueren? Geen woord erover! Meyer zweeft hoog in de lucht, niet boven landen, maar boven ganse werelddelen, en intussen is de bestuurshervorming in de Twede Kamer aangenomen ondanks het verzet van Prof. Kleyntjes! Ik wil zeggen: een platonies boek als dat van Meyer oefent weinig nuttig effekt uit, omdat het - o zeer verdienstelik! - notuleert, maar de werkelikheid geen verhoudingen voorschrijft. Meyer verliest zich in te uitvoerige bespiegelingen over zaken die er niets (meer) toe doen, bijv. de titels van kolonisatie, en verwaarloost normen voor te schrijven. Daal af, o Meyer, van uw orakelstoel, begeef u onder de nederige mensheid als een aristokraat onder wasvrouwen, houd uw mond gesloten voor overbodige roomsigheden die hier misstaan, maar schrijf eens zakelik over een onderdeel van het ‘koloniaal’ vraagstuk in Indië een grondige studie als bijvoorbeeld dr. G.J. Nieuwenhuis deed in zijn allervoortreffelikst werk ‘Opvoeding tot Autonomie’ (Groningen, 1923), dat aan de wijdste visie een vermogen tot concretisering paart, waarop ik althans jaloers ben!
Hieraan bestaat behoefte, eindeloos!
Summa summarum, een vlot geschreven boek (met onvoldoende kennis van het gebruik der betrekkelike voornaamwoorden overigens!), verzwakkende Paal-mentaliteit, een boek dat syntheties de grote vraagstukken wil aanvatten, in zijn opbouw helder en duidelik is, dat samenvat het histories gebeurde in een vlot overzicht, maar niet slaagde in enigerlei ‘oplossing’ door gebrek aan concretisering.
GERARD KNUVELDER.
|
|