Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
1.VAN, bijvoorbeeld, ‘Shanghai Express’ naar ‘Gemengde Berichten’, - van (zelfs de Amerikaanse!) kunst dus naar de rommeligste rubriek van De Telegraaf, it is a long way.... Zijn vrienden mogen in Eric van der Steen een genie zien, hem minstens hebben aangemoedigd zijn schrijfsels ‘in boekvorm’ voor het nageslacht te verzamelen, men heeft het eerder bij het rechte eind als men zijn bundeltje op z'n best een ten dele gezellige, ten dele half onnozele, overbodigheid vindt. Ik heb nu voor vandaag eens volkomen lak aan de eventuele artistieke prestatie die in ‘Gemengde Berichten’ te ontdekken valt, om te kunnen zeggen, dat heel die verdomd platvloerse belangstelling van een aantal dier ‘Venster’-lingen, die kwajongensachtige nuchterheids-ironie en stupiede studentikositeit welke zijn kracht zoekt in een schijnbare geblaseerdheid, die nu ook dit ventje er weer toe verleid heeft 32 blaadjes papier ‘behaagziek’ vol te schrijven, onze belangstelling niet langer verdient. Dit is artistieke kletsmajoorderij van over het paard getilde kereltjes die er enige uitgevers toe brengen te trachten het publiek centen uit de zak te kloppen (welk een waanzin: in deze tijd een rijksdaalder te vragen voor enkele pagina's geklungel!). De generatie 1930 schijnt helaas èrg dichterlik te zijn (overigens brengt zij 't niet verder dan een allerslapst aftrekseltje van nu al een eeuw oude romantiek), maar menselik zijn die jongens al erg onbelangrijk. Hun aandoeningen en gedachten zijn in elk opzicht te zwak om op eigen benen | |
[pagina 527]
| |
te staan, weshalve deze amechtige jongelieden maar zo'n beetje aanleunen tegen anderen, ouderen, en wat ironies doen.... Geef mij dan maar een vent, al is het een rotvent als ter Braak, of, als zelfs die er niet is, een fabrikantenzoontje dat de poëzie en wat dies meer zij, aan zijn laars lapt. Voor wat de producten zijner mede-knapelijns betreft niet ten onrechte. - Overigens zijn de ‘Gemengde Berichten’ natuurlik héél aardig en getuigenis van een beminnelik Talent.... | |
2.Gezond is ‘Scherven’ van Halbo Kool, dat eigenlik niet eens zulk een ‘officiële’ bundel is als die des heren van der Steen, maar een aflevering van ‘De Vrije Bladen’. Ook Kool houdt zich met zichzelf bezig, maar ziet zichzelf als object; ook Kool schrijft gedichten over onderwerpen die soms niet erg appetijtelik zijn, maar het blijft gezond; het gedicht en, vooral, het levensgevoel waait op de frisse wind der levenskracht, het is niet ziekelik in zichzelf gekeerd. Deze gedichten spreken tot de lezer, die niet uitgenodigd wordt een blasé heertje ‘interessant’ te vinden; Kool geeft even een doorkijk op het leven; hij kan dat, omdat hij het leven leeft en er van houdt. Hij leeft en bemint het leven, brave, klungelige Ericje! | |
3.Maar bovenal verkies ik het ‘Wereldorgel’ van Anton van Duinkerken. Ik heb in de vorige jaargang van dit tijdschrift niet al te veel goeds gezegd van diens ‘Lyrisch Labyrinth’, en mag daarom geloofd worden als ik het ‘Wereldorgel’ aanbeveel. Naar het formaat een chequeboek (ik ben daar toevallig mee op de hoogte omdat dit het middel is om de medewerkers van ‘Roeping’ de kapitalistiese honoraria uit te keren die zij, dank zij de hevige belangstelling der Nederlanders voor de kultuur van hun volk, kunnen genieten), kan men het ‘Wereldorgel’ in zijn binnenzak meedragen | |
[pagina 528]
| |
om er ter gelegener tijd en plaats weer eens enkele regels uit te lezen. Want dit is geen boek met versjes om er vluchtig van te genieten, maar een ‘nuttig’ leesboek, op de manier van de zestiende en zeventiende-eeuwse emblemata. Het is in hoge mate, maar tevens in de gunstigst mogelike zin didakties, het leert een levenswijsheid van de hoogste en edelste aard in schijnbaar vluchtige rijmen, die de mens iets van de zin des levens en der levensverschijnselen doen verstaan. Men vindt in dit boek de aard terug van v. Duinkerkens oudste gedichten; ik denk b.v. aan het ‘Estaminet de l'Espérance’, dat zijn schoonheid ontleende aan de diepe openbaring van een levensgevoel (i.c. dat der nameloze weemoed die als een vloedgolf over de verlatenheid van dit kroegje sloeg); hier vindt de lezer dat streven naar openbaring in schoonheid van de zin des levens terug. In schoonheid; de tweeregelige rijmen waarin de explicateur het woord heeft, zijn bijna allen van een overrompelende eenvoud. Wat een kunstenaar kan doen met de taal, ziet men hier: het gaat tenslotte om ordening van woorden (begrippen, voorstellingen): Hier staat Napoleon, die Keizer was:
De roem der wereld dort als gras.
of: Hier ziet gij, hoe de slang de vrouw verleidt
En ook, hoe Adam in den appel bijt.
De onverwachte inhoud van de twede regel, benevens de plotseling slaande finale van het mannelik rijm (de vrouwelike rijmen zijn verre in de minderheid) bewerken de naïeve frisheid dezer ‘mededelingen’. Daarop volgt dan de meer poëtiese uitspraak van de ‘zin’ des levens zoals die zich in dit geval openbaart voor de aandachtig beschouwende dichter. Charles Eyck tekende in zwart en geel de illustraties bij Van Duinkerken's tekst, zich op een doorgaans bewonde- | |
[pagina 529]
| |
renswaardige wijze in frisse kleur- en lijn-combinaties aansluitend bij Van Duinkerken (het omgekeerde procédé dus van de emblemata, waar de dichter tot opdracht kreeg de tekst te schrijven bij voorafgaande tekeningen of plaatjes). Uit beider samenwerking ontstond zodoende een boek dat, typografies uitmuntend verzorgd, een genot voor oog, geest en hart is. GERARD KNUVELDER. |
|