| |
| |
| |
Boekbespreking
D.H. Lawrence: De maagd en de zigeuner, vertaald door John Kooy (Int. Keurboekerij deel II). Uitg. N.V. Servire, Den Haag, 1931.
Wie 't prachtige, maar duister diepzinnige gedicht van Robert Browning ‘The Fly of the Duchess’ kent, zal zich in dit kleine boekje van D.H. Lawrence op bekend terrein weten. 't Is als 't ware een proza-commentaar in den vorm van een roman op 't schoone gedicht van den grooten Engelschen monologen-schrijver.
Ook in dit boek de tegenstelling tusschen 'n duffe, ordelijke, maar innerlijk vooze samenleving en de wilde vrijheid der zigeuners.
Behalve de meesterlijke teekening van 't van binnen uitgemolmde domineesgezin, bevat ‘de Maagd en de Zigeuner’ fijn en met zorg gedane schilderingen van natuur en interieur, die, - door een nauwgezetten en toegewijden vertaler in keurig Nederlandsch overgebracht, - herinneren aan de heldere en nuchtere raakheid van uitbeelding van onzen Jac. van Looy.
Het gegeven maakt dit boek niet tot lectuur voor ontspanningslezers, voor wie 't overigens ook weinig interessant is.
Heusch, mevrouw, de nieuwe Courths Mahler is veel leuker. Geloof me....
F.A. BRUNKLAUS.
| |
Over Rusland
Prof. Dr. Iwan Iljin e.a.: WELT VOR DEM ABGRUND. Eckart Verlag Berlin-Steglitz. |
Dr. K. Cramer e.a.: CHRISTENDOM EN BOLSCHEWISME. N.V. Korteweg & Stemerding, Rotterdam. |
S.P. Melgoenov: DE ROODE TERREUR IN RUSLAND. W.J. Thieme, Zutfen. |
Meer en meer begint de gedachte veld te winnen, dat de revolutie zo als ze momenteel in Rusland oppermachtig is, géén specifiek russiese revolutie is. De aanvang tijdens de oorlog was dit wel, althans tot Lenin in Rusland arriveerde, de gebeurtenissen vóór Lenin's komst, de Februarirevolutie, de tijd van Kerenski, dit alles was russies, was gegroeid in de russiese ziel door russiese omstandigheden, evenals de poging van 1905. Hier kan men werkelik spreken van een opstand van 't volk-zelf, een verwoestend losbarsten van de oer-driften, die alle leiding, ook van revolutionaire intellectuelen, weigerden te aanvaarden.
Maar toen de revolutie zo goed als 'n voldongen feit was heeft Lenin kans gezien alles in andere banen te leiden.
Een heel stuk historie zal nader onderzocht moeten worden, zowel wat betreft Marx als Lenin. Met name zal bij beiden gezocht moeten
| |
| |
worden naar de achter hen staande en hun dirigerende machten (Salluste: Les origines sécrètes du Bolchévisme heeft hiervoor al het een en ander gedaan). Voor deze onderzoekingen zijn nog niet alle gegevens openbaar. Feit is in elk geval dat Lenin (evenals Trotsky) uit 't buitenland kwam, en dat beiden niet zozeer bedoelden de russiese revolutie te (helpen) voltooien, als wel de wereldrevolutie voor te bereiden. Men kan weigeren zich hierover ongerust te maken; maar Trotsky's verklaring, de dag na z'n aankomst uit Amerika: ‘de russiese revolutie zal de proloog van de wereldrevolutie zijn’, was méér dan 'n romantiese frase van 'n salon-bolsjewiek.
Het wezenlike verschil tussen de revolutie vóór Lenin's komst en die erna is gelegen in het feit, dat de eerste een vòlksopstand was in de strengste zin van 't woord, terwijl de twede periode integendeel een volksonderdrukking is geworden. Het Russiese volk werd geofferd aan de belangen der wereldrevolutie: het werd proefkonijn, oefenschool en wapenplaats tegelijk voor deze toekomstdroom. Hier kon men de beste vorm van dictatuur zoeken, hier kon men experimenteren met 't Sovjetsisteem, met heel 't leven van een land tenslotte, en bovendien kon men hier een geldbron vinden om de verdere plannen te financieren.
Om het Russiese volk zo te kunnen opofferen moest Lenin de revolutie forceren. Zonder rekening te houden met de bestaande toestand die hij zelfs niet kende, (zoals bleek uit z'n rede direkt na z'n aankomst te St. Petersburg) moest hij zijn project opdringen aan heel Rusland. In samenwerking met Trotsky en dank zij beider stijfhoofdigheid, slaagde hij erin het volk zijn wil op te dwingen; ondanks ontzettende tegenwerking slaagde hij er in, zijn kommunistiese internationale klaar te krijgen (3 Maart 1919).
Van deze kommunistiese Internationale zegt Prof. Dr. Iljin terecht: ‘Der Kommunismus ist vielleicht die durchdachteste soziale Bewegung in der menschlichen Geschichte: hier sind die Ansprüche und die düsteren Traume einer bestimmten soziale klasse zur Doktrin, ja zur Weltanschauung geworden, um sich dadurch den praktischen Sieg zu erleichtern’.
Deze ‘soziale Bewegung’, deze ‘Weltanschauung’ is ten slotte in werkelikheid niets anders dan de uiterst radicale en konsekwente toepassing van 't zuivere Marxisme. In zijn jongste Encycliek wijst de Paus er op, hoe er verschil is tussen het socialisme, dat, ‘terugschrikkend voor zijn eigen beginselen en voor de konsekwensies die het kommunisme er uit trekt’ enigszins schijnt over te hellen naar de waarheden der kristelike overlevering - en het kommunisme dat ‘in theorie en praktijk een tweevoudig doel nastreeft en dit niet in 't geheim en langs verborgen wegen, maar onverholen en in 't openbaar, met aanwending van alle middelen, ook de meest gewelddadige: een allerheftigste klas- | |
| |
senstrijd en algehele vernietiging van de privaateigendom’. Kommunisme en socialisme staan ook in zoverre tegenover elkaar, als er in 't huidige socialisme tenminste nog plaats is voor idealisme, in 't kommunisme zeker niet.
De vertegenwoordigers van deze wereldaanschouwing in Rusland nu, trachten hun macht over heel de wereld te verbreiden. Zij zorgden dat in Rusland de partij de macht in handen hield; niet vertegenwoordigers van 't russiese volk regeren dit, maar afgezanten van de komintern. Zij moeten immers de vruchten der russiese arbeid kunnen gebruiken voor de wereldrevolutie, hetgeen 'n nationale regering wellicht niet zou toestaan.
‘De wereldoorlog is ten einde - de wereldrevolutie is begonnen’, zegt Dr. Cramer in de inleiding tot ‘Christendom en Bolchewisme’. Sokolnikof verklaart openlik in zijn rede op 't XI Komm. Kongres 1921, dat Rusland aan de komintern 't geld bezorgt, dat voor de wereldrevolutie nodig is. Daarvoor wordt de russiese boer uitgemergeld, erger dan tijdens 't Zarisme, daarvoor werken de arbeiders onder de dwang van 't vijfjarenplan, dat M. Farbman in The Economist van 27 December 1930 zo juist noemt: De opbouw van de Sovjet-Unie als economisch offensief. Daarvoor wordt een jeugd kommunist gemaakt (althans men tracht dit te doen); daarvoor wordt in 't vredelievend Rusland een leger van 1200000 man op de been gehouden (dat in oorlogstijd tot 6000000 kan aangroeien). Daarvoor wordt aan onderwijs slechts de helft van 't geld besteed dat hieraan in de ‘achterlike’ Zarentijd besteed werd. Daarvoor wordt 'n leger propagandisten gevormd, wetenschappelik zo ver 't gaat, maar zeer zeker hartstochtelik en rücksichtlos tot 't uiterste. Daarvoor worden kunst en kunstenaars, wetenschap en geleerden misbruikt, om argeloze buitenlanders te vangen in vriendschapsbetrekkingen. Daarvoor trekt men tegen de bourgeoisie dit eenheidsfront in alle opzichten, terwijl men nog in de kampen der tegenstanders verzwakking weet te bewerken door ontstellende korruptie. Daarvoor worden verdragen gesloten met naties die kruideniersnatuur genoeg bezitten om, terwille van enig voordeel, het kommunisme weer geld te laten verdienen - met welk geld zij zelf weer bestreden worden. Daarvoor dwingt Moskou de kommunistiese partijen in alle landen tot steeds slaafser gehoorzaamheid en volgzaamheid, opdat zij, wanneer 't kommando gegeven wordt, niet durven weigeren, en uit vrees voor Moskou de revolutie zullen doen slagen, kost wat kost.
Daarvoor wordt tenslotte ook overal de godsdienst uitgeroeid; ‘de opbouw van de nieuwe maatschappelijke orde moet tot stand komen door ontkenning, of liever door vernietiging van dit geloof aan een God, aan een zedelijken achtergrond, aan een geestelijk princiep’, zegt Prof. Dr. N. von Arseniew.
In de bovengenoemde Encycliek zegt Paus Pius XI nog: ‘Wij kunnen
| |
| |
niet zonder grote droefheid de zorgeloosheid gadeslaan van hen die deze dreigende gevaren gering schijnen te schatten en in een zekere werkeloze traagheid toelaten, dat overal een leer verbreid wordt, die met geweld en doodslag heel de maatschappij zou verwoesten’.
Voor deze werkeloze traagheid schijnt geen andere verklaring te vinden te zijn dan een nog niet genoeg beseffen van de ware aard en van 't streven van dit kommunisme. Maar deze onwetendheid is geen onschuldige onwetendheid meer te noemen; de massa litteratuur over Rusland, vooral in Frankrijk en Duitsland verschenen, is duidelik genoeg. Deze massa werd onlangs vermeerderd met de drie hierboven genoemde boeken, die zeker niet de laatste plaats innemen.
De mensen die er aan meewerkten zijn Russen, die de revolutie meemaakten en de gevolgen ervan ondervonden en die geen ander doel hebben dan Europa te waarschuwen voor wat het te wachten staat.
Zij doen dit door uiterst nuchter (en hoeveel pregnanter wordt 't hierdoor niet) een schildering van de toestand te geven aan de hand van autentieke bronnen. Maar deze nuchterheid, deze zakelikheid beletten niet dat men in hun stem beluistert de diepe deernis met hun zo ontzettend bezochte volk; en grote vrees voor Europa dat deze bezoeking nog te wachten heeft, en zich hier zo weinig van bewust is en zo weinig doet om deze af te weren. Dit mogen we met name op ons eigen land toepassen; in verschillende landen doet men tenminste iets om 't kommunisme te bestrijden (denk aan China, Duitsland en Finland b.v.), hier wordt niet de minste belemmering aan hun destruktief werk in de weg gelegd.
Melgoenov schreef een boek van 250 bladzijden alleen over de terreur, over de slachtoffers der Tscheka in haar strijd om de macht - een boek dat ondanks, of juist door de nuchtere dorheid van 'n massale hoeveelheid sijfers en statistieken en telkens dezelfde verhalen een huivering verwekt onder 't lezen.
Dr. K. Cramer en z'n medehelpers schreven alleen over de strijd tegen 't Kristendom - nog zijn er ‘vooraanstaande’ Nederlanders die menen dat 't zo erg niet is; neemt men van dit boek een willekeurige pagina dan gruwt men van zoveel onnoembare ellende, over zoveel duivels machtsmisbruik.
Het boek van Dr. Iwan Iljin en z'n helpers laat geen enkele faktor van 't maatschappelike noch van 't individuele leven onbelicht; en het licht dat hier over alles geworpen wordt doet pijn aan de ogen.
Niet alleen over 't leven in Rusland, ook over 't leven buiten Rusland, over 't stelselmatig en onophoudelik voorbereiden der wereldrevolutie vertellen de medewerkers. Heel het plan der campagne, de samenstelling van de komintern met al z'n afdelingen wordt hier blootgelegd. En het is - tenslotte - geen wonder dat al deze schrijvers zich aan 't eind
| |
| |
beangst afvragen hoe lang Europa nog zal blijven slapen; ja zelfs Rusland steun blijven verlenen tegen zichzelf. En.... hoe lang 't nog zal duren voor de komintern zo machtig zal zijn dat elke poging tot verweer bij voorbaat machteloos is.
‘Deswegen scheinen sie auch zum Sieg bestimmt zu sein: denn von Zwei kämpfenden Menschen steht immer derjenige dem Sieg näher (natürlich ceteris paribus) der rücksichtlos und hemmunglos, ohne Reservation, auf Tod und Leben kämpft’.
Deze sombere woorden van Prof. Iljin laten slechts één konklusie toe, slechts één weg om dit gevaar nog te bezweren - als 't nog niet te laat is.
KAREL MARTIENS.
| |
Geploegde aarde, verzen André Demedts uitgave - steenlandt, kortrijk
Deze twede bundel van André Demedts brengt ons, meer dan poëzie, de veelal mislukte poging om een trouwens evenzeer mislukte levenshouding van artistiek commentaar te voorzien.
De levenshouding van André Demedts, evenals deze van de hele bent jongere west-vlaamse poëten, op één na, wordt bepaald door een soort deemoed, die in werkelikheid geen deemoed is. Waarachtige deemoed is in allereerste instantie de vrucht van een sterkte en van een zekerheid, welke verstand en hart gewoonlik ten koste van een hevig en tot het einde volgehouden gevecht op het leven hebben verwonnen. De deemoed des heeren Demedts, die het gevolg is van een onmannelike, zielloze en weerloze overgave, beschouw ik van ethies standpunt uit als een verderfelik kwaad, dat elke daadkracht in het leven doodlegt en dat bovendien den inhoud van elke literaire productie de charme zal ontnemen en de mogelikheid, de weergave te zijn van een sterke en in klaarheid verstilde ‘erlebnis’.
Ik heb er wel nooit aan gedacht, bij het versschijnen van de eerste verzenbundel ‘Jasmijnen’, dat de auteur daarvan een dichter zou zijn, maar op grond van de overweging dat ook iemand die uiteraard geen dichter is, door een strenge zelfopvoeding in zake dichtkunst en door het zich eigen maken van een scherpe techniek, er mettertijd toe komen kan fatsoenlike verzen te schrijven, bleef het voorlopig toe gelaten bedoelde auteur te rangschikken onder de hoop talentlozen, die op het ogenblik, nu de dichters zwijgen, zo vriendelik zijn in Vlaanderen de dichtkunst te vertegenwoordigen.
Nu echter ook deze bundel komt getuigen, dat Demedts zelfs niet eens er toe gekomen is wat beter Nederlands te leeren, nu bijna elk gedicht uit deze bundel kan worden aangeduid als een toonbeeld van onklaar, gebrekkelik-logies, sentimenteel en vervelend gezwam in de ruimte,
| |
| |
dat aan de andere kant geenszins wordt vergoed door een rythmiese schoonheid, nu zelfs de inhoud van deze bundel alles behalve het resultaat kan geacht worden van het verlangen om een grootse en klare visie op de toestanden der ziel te verwoorden, spijt het mij te moeten zeggen dat de tietel ‘Geploegde Aarde’ mij voor deze verzen zeer overdreven lijkt en ik van harte hoop dat de boer André Demedts bij het omploegen van zijn werkelik land, een enigzins beter resultaat verkrijgt.
L.C. DE ROOVER.
| |
C. Walschap - Nooit meer oorlog Uitgave: Hooger Leven - Antwerpen
Het boekje dat de heer Walschap schreef tegen den oorlog en dat gesteld is in een kleurloze, verwaterde stijl, is niet zo onbelangrijk als gij misschien wel denken zult. Zelfs zij, die het anti-militarisme voor Vlaanderen beschouwen als een strijdmiddel van slechts bijkomstigen aard, zullen dit boekje niet zonder pijnlike interesse lezen, omdat het, na andere publicaties, komt herinneren aan de waarheid, dat een groot deel der intellectuelen in Vlaanderen ten opzichte van de grootse vrijheidsstrijd van hun volk kleinmoedig zijn.
Het kan wel kinderlik-naief schijnen dat een intellectueel uit een volkomen ontwapend volk, waarvan het wezen sinds honderd jaar met een duivelse scherpte wordt uitgeroeid, voorstander wordt van 's vijands ontwapening, en dat die intellectueel het edelmoedig vindt een boekje te schrijven over het altruisties ideaal vrede te houden tussen vreemde staten, als een van die staten bezig is met zijn eigen volk voorgoed gedaan te maken. Maar die kinderlike naiviteit is ook maar schijn.
Waar ten koste van dit altruïsties de strijd voor het eigen volksbestaan op den achtergrond wordt geschoven, is dit altruisme verderfelik.
Het vlaamse volk heeft zich allereerst te bekommeren om den uitbouw van zichzelf tot natie. Het groeien tot natie en het handhaven van zichzelf als natie is voor elk volk de hoogste taak, waaraan het elk ogenblik zijn ganse energie dient te besteden. Een volk dat nooit een natie wordt, is een volk dat zijn voornaamste doel niet bereikt, en een volk dat zich als natie tot het einde toe en met alle mogelike middelen niet handhaaft, is verachtelik.
Indien wij, Vlamingen, die evenals Brabanders en Hollanders, en erger dan deze, als Nederlanders geworden zijn, in deze vulkaniese tijd, waar het tussen volken en werelddeelen werkelik een strijd wordt op leven en dood, het niet wagen op te staan voor een nieuwe Nederlandsche gemeenschap en de wording en de staatkundige bevestiging daarvan hard en ruw bevechten, maar in plaats daarvan, on te helpen aan het behoud van de vrede tussen vreemde staten, argumenten gaan zoeken, zoals de heer Walschap er meent te vinden, tegen het nationaal gevoel, dat voor hem
| |
| |
een ‘zaak van suggestie en traditie’ is, dan begaan wij een vergissing, die niet alleen voortspruit uit domheid, maar tevens en misschien vooral, uit lafhartigheid.
Wij hebben ons te wapenen tegen een mogeliken staatsaanslag van de andere zijde, waarvan de literatoren in Vlaanderen de gevolgen niet ongedaan zouden maken. Wij dienen paraat te zijn om actief in te grijpen als het tot internationale verwikkelingen komt. En zelfs zonder staatsaanslag of zonder internationale verwikkeling buiten ons toedoen om, wens ik Vlaanderen de kracht toe voor het bereiken van zijn doel zelf er voor te zorgen dat er in de Belgiese staat verwikkelingen komen.
L.C. DE ROOVER.
| |
De bottende bongerd. - Leesboek voor het aanvangsonderwijs aan Gymnasias, Lycea, etc., samengesteld door Dra. W.C. Wittop-Koning en Herman Poort. - Uitg. Wolters, Groningen.
De herinneringen die ik bezit aan het literatuuronderricht op de middelbare school zijn verre van aangenaam. In niet geringe mate droegen hiertoe bij de letterkundige leesboeken, waarvan de inhoud bestaande uit onoordeelkundig verzamelde verhaalfragmenten, de slaperigheid op onnavolgbare wijze bevorderden.
Hoewel ik geloof dat in dit opzicht tot dusverre nog steeds geen paradijs is geschapen, heb ik toch de laatste paar jaren uitgaven gezien die in dit opzicht een kentering brachten. Onder deze laatsten mag ‘De Bottende Bongerd’ als één der beste geslaagde letterkundige leesboeken worden genoemd. De theoretische inleidingen bieden den leeraar, waar zijn eigen vermogen in dit opzicht te kort mocht schieten, een prachtig hulpmiddel om de leerlingen bij de eerste schreden op het gebied der letterkundige schoonheidsbeleving behulpzaam te zijn.
De verzamelde lectuur is origineel en mist goddank de geijkte fragmenten die vroeger in elk letterkundig leesboek schijnbaar volgens een ongeschreven wet schenen te moeten worden ingelascht. Buitengewoon te waardeeren valt het, dat een niet gering onderdeel is gewijd aan de humor, een verschijnsel in de letterkunde dat naast zeer beperkte beoefening ook meestal zonder het juiste begrip wordt gelezen.
Dit leesboek kan als een belangrijke aanwinst voor het letterkundig middelbaar onderwijs worden beschouwd.
PIETER VAN DER VALK.
| |
Joan Kat: Bootsirenen. N.V. Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg. - 1931. - f 2.50.
Ongetwijfeld is Joan Kat een vlot en vlijtig verteller en behooren zijn bijdragen in dag- en weekbladen tot de ‘betere’ lectuur. Hij heeft echter nog den strijd om een eigen stijl voor den boeg en dan zal hij
| |
| |
zeker ophouden met à la Helman, à la Coolen, of à la Ten Berge te schrijven. Tevens hopen we, dat de door hem uitgebeelde personen, zeelieden, zondaars, kluizenaars en clowns, tegen dien tijd wat van hun gelijkenis met baardelooze, minderjarige en ondanks zonden, zeevaart, circus en vleeschelijke bekoringen brave jongelieden zullen inboeten. Een verhaal, als 't navrante ‘Het Zwijgen van Pao-Long’, dat ons destijds reeds bij zijn verschijnen in ‘De Maasbode’ trof, bewijst, dat de schrijver eens beter werk zal kunnen bundelen dan hij nu tot stichting en stille opgetogenheid onzer Roomsche binnenkamers tezâam bracht.
FRANZ VON OLDENBURG ERMKE.
| |
Mia Siemer: De man die de moed had. Luxe roman-serie. Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg. 1930.
Er is sinds Melati van Java, Mathilde en Christine Vetter wel iets veranderd in de makelij van de familie-roman, die katholieke dames elkaar met bewonderende fluisteringen uitleenen. Men heeft 't reeds kunnen opmerken in de bestsellers van 't vorige seizoen: ‘Kiezen of Deelen’ van Mevr. Wolfenbuttel-Van Rooyen en ‘Bij de Waskaarsen’ van Mevr. De Jong van Beek en Donk. In 't eerste boek werd zoowaar een vader, een katholieken braven huisvader, 't bezit van ondeugden, als overdreven strengheid en bekrompenheid, toegestaan, terwijl in 't tweede een Jood een anecdote vertelt over..... slechte priesters.
In 't onderhavige boek gaan we al een stapje verder. Daarin wordt op drie plaatsen gevloekt zonder puntjes of afkortingen, daartegenover staat echter, dat de schrijfster voor 't volledig neerschrijven van ‘pestbui’ nog is terug geschrikt.
Voorts wordt den lezers een jong gymnastiekleraar getoond, die les geeft aan dames-leerlingen, naar één waarvan hij speciaal kijkt, welke jongedame zich danook gegêneerd voelt, ‘als hij haar zag in turncostuum’. En tenslotte gaan de broer en de zus van dien, nota bene zeer strengen en degelijken leeraar ‘zoo maar’ zwemmen.
En dit alles gebeurt niet in Amerika, of desnoods in Frankrijk, maar... in een stadje in Zuid-Holland!
Het gegeven, de lotgevallen van een aantal min of meer zieke menschen, zal zeker de talloozen interesseeren, die graag over zieken en hun ziektes praten hooren.
Het boek is geschreven in een vreemde taal, die nochtans veel lijkt op Nederlandsch. Bijvoorbeeld: ‘Er was een tikje minachting in haar stem. Het prikkelde Evert, omdat hij erkennen moest, niet te bezitten de rustige kracht, die aanvaardt, eenvoudig, het onvermijdelijke’.
Desniettemin zal dit boek krijgen ondanks dit alles ongetwijfeld een even groot succes, als gekregen hebben de beide in den aanvang genoemde boeken.
FRANZ VON OLDENBURG ERMKE.
|
|