Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
La France, ile inconnueSedert Pieter van der Meer de Walcheren ons de Franse jeugd van haar schoonste zijden zien liet, is er veel veranderd in de wereld.... Men zou ook nu het liefst nog zoveel goeds willen zeggen van het huidige Frankrijk, ....het militairistiese Frankrijk dat de schrik van Europa geworden is en met zijn geldmacht de wereld beheerst. Frankrijk dat als oudste dochter der Kerk zulke heilige herinneringen oproept, bezit een bewapening en een leger, waarvan Lloyd George zei dat het ‘heden ten dage zonder twijfel de verschrikkelikste oorlogsmachine is die de wereld ooit heeft aanschouwd’. En deze machine streeft naar werkzaamheid in het tijdsgewicht dat de machines der fabrieken zijn stilgelegd. | |
[pagina 432]
| |
dige idealen der kath. franse jeugd zal uiteenzetten. IN het hartje van Parijs, tussen het Quartier Latin en de Seine, in de steegjes die niet schijnen te weten, dat er een modern Parijs bestaat.... Tussen twee oude, zwartberookte geveltjes zien wij een groot gedeelte der Notre-Dame, en de punt van de zuidelike toren doet door de kleur plotseling denken aan het ivoor-getinte voorhoofd van een oude grootmoeder. Wij staan in het quartier Saint-Séverin, tegenover het meest zeldzame sieraad van geheel de Franse juweelschrijn der dertiende eeuw. J.K. Huysmans hield er evenveel van als van de kathedraal van Chartres, en zijn innigheid kwam tot uiting in zijn vreemde stijl, waarin de Franse woorden door een ver verwijderde herediteit een eigen woordschikking krijgen en worden bestraald door een nederlandse gevoeligheid. In de grootst mogelike tegenstelling met het kerkje vol gratie en nederigheid en door een pleintje ervan gescheiden, staat er een gebouw in nieuw-gotiese stijl: de gemeenteschool van deze wijk.
De morgenschooltijd is afgelopen, de kinderen komen naar buiten. Hun gezichtjes zijn als die op tekeningen van Poulbot. Jongetjes met keurige zwarte schorten, hun boeken in de schooltassen; zij moeten alleen naar huis: een kwartier, een half uur zijn zij zonder toezicht, vrij. Een voor een, of in groepjes van twee of drie, kleine eigenzinnige koppen, die hun stemming van Franse individualisten volgen, lopen zij langs het pleintje als kleine mannen die een vast doel hebben. Hier begint het mysterie. Die kinderen komen uit een school zonder God, waar een wetgeving van maconnieke oorsprong zich beijvert om van Frankrijk een atheïstiese natie te maken. | |
[pagina 433]
| |
Op dit oogenblik is er in de kerk Saint-Séverin geen dienst. De kinderen gaan er alleen binnen. Er staan er in de hoeken, aan de voet der oude pilaren; anderen komen, bidden even terwijl zij recht voor zich uit naar het tabernakel kijken, dan gaan zij naar buiten zonder tegen elkaar te praten, zonder te vechten; men hoort de deur dicht vallen. Men vraagt zich als vanzelf af: zouden die kinderen buiten schooltijd dan steeds aan zichzelf zijn overgelaten? Absoluut niet. De ouders sturen hen ondanks wetgeving naar de catechismus, zoals de Staat hen naar de lekenschool stuurt. Zij gehoorzamen, en de pastoor van hun parochie bemoeit zich met hen, zoals dat al eeuwen door is gebeurd. Alleen, dit opstandig-gezinde volk is ontzettend eigenzinnig, en het heeft dorst naar God. Inderdaad, de ‘gamin de Paris’ heeft dorst naar God, een dorst die niemand anders dan God zelf zou kunnen genezen. En dat heeft hij van zijn voorouders, in wie een diepe overgeërfde herinnering leeft aan het feit dat zij afstammen van de bouwers van de Notre-Dame en van de Saint-Séverin. De kinderen zijn dus het Vaderhuis binnen gegaan en de lekenschool is leeg. Het is bijna onmogelik zich een idée te vormen van het godsdienstige Frankrijk, en meer in het algemeen van de Franse mentaliteit als men er niet zelf de kracht en de diepte van heeft onderzocht. Wij gaven maar een klein, karakteristiek voorbeeld; het zou heel gemakkelik zijn duizend andere te vinden, maar wij hebben bij voorkeur Parijs gekozen boven een of andere provincie-stad, omdat Parijs is: een onbekende stad op een onbekend eiland. Uit godsdienstig oogpunt in het biezonder kan men overigens bijna hetzelfde zeggen van de Franse provincie-steden, hoewel zij door essentieële verschillen ver van de Parijse mentaliteit afstaan. | |
[pagina 434]
| |
Het zal zonder twijfel zeer moeilik zijn voor de vreemdeling om aan te nemen dat noch de Franse pers, noch de Franse regering Frankrijk vertegenwoordigen! En toch is dit voor de Fransman een evidente waarheid, en hij weet zeer goed dat juist het weten van die waarheid hem onderscheidt van de vreemdeling. Vóór elke andere beschouwing van speculatieve orde geven wij enige voorbeelden om dit feit te illustreren en het daardoor begrijpeliker en bijgevolg aannemeliker te maken voor een niet-franse mentaliteit. Heel dikwijls hebben wij geconstateerd dat Fransen uit de middenstand de berichten over Frankrijk uit de buitenlandse kranten lazen: het is een verschijnsel dat merkwaardig lijkt: de Fransman in kwestie zal alles lezen, behalve wat de Franse pers zegt, en als een buitenlandse gast hem daarvan de reden vraagt, zal hij antwoorden: ‘Waarvoor zou dat goed zijn?.... trouwens, ik wist het allemaal allang’. Bij een andere gelegenheid zal men zich tegenover hem gunstig of ongunstig uitlaten over een of andere Franse politicus: en dan zal hij zwijgen, maar zó dat men kan merken dat het hem hindert, ofwel als hij tot de leidende kringen behoort, zal men hem raadselachtig en gelaten zien glimlachen. Negen keer van de tien is hij dan op het punt zich uit te laten.... en hij zwijgt. Wat hij zou willen uiteenzetten, maar toch niet doet, is het bestaan van een onoverbrugbare kloof tussen het land enerzijds en een klasse van politici anderzijds die regeert, gesteund door een pers, de weerspiegeling van deze afgescheiden klasse. Natuurlik komt de volgende opwerping op de lippen: als geheel genomen, neemt het Franse volk toch deel aan de politiek, al is het alleen maar hierdoor, dat het om de vier jaar ter stembus trekt. Deze opwerping zegt de Fransman niets. Eigenlik is het Franse volk volstrekt onverschillig voor de politiek. | |
[pagina 435]
| |
Een Frans criticus zei op zekere dag van zijn land, dat de Fransen ‘toeschouwers-lezers’ waren. De uitdrukking is zeer juist en waard, dat men ze onthoudt, de verklaring ervan is zeer eenvoudig. De Fransman is in het algemeen geabonneerd op een dagblad; de Parijzenaar koopt zijn blad per los nummer, en om gedurende de lange Métro-trajecten zijn tijd te kunnen doorbrengen moet hij er twee of drie per dag hebben. Een typies kenmerk van het leven in de hoofdstad: deze Parijzenaars die de lange metalen wagens vullen, en soms ieder een verschillende krant lezen; de jonge meisjes hebben liever een boek of een handwerkje. Wanneer de krant gelezen is, hebben de meningen en de berichten die erin staan niet meer invloed op de ‘toeschouwer-lezer’, op de gang van zijn zaken, of op zijn politiek bewustzijn, dan wanneer hij voor afleiding naar een of andere film was gaan kijken. Toeschouwer, omdat hij met een sceptiese glimlach de Kamer bekijkt die hij zelf heeft gekozen, en lezer.... lezer zonder meer, wetende dat hij geen enkele invloed kan hebben op de afgescheiden kaste die hem vertegenwoordigt. Deze onverschilligheid springt in het oog bij de métroreizigers, waaronder twee krantenlezers van rechts en van uiterst-links elkaar behandelen volgens de wetten van een stilzwijgende beleefdheid, die zelfs kan gaan tot inschikkelikheid, terwijl een der beide mannen, een werkman, wie zijn krant het einde van de bourgeoisie en de regering van het proletariaat voorspelt, toch niet anders zal spreken dan van ‘la bourgeoise’ als hij het heeft over zijn vrouw. In één woord: de zeden zijn sterker dan de meningen. Als gij aan de ‘toeschouwer-lezer’ de reden van zijn onverschilligheid vraagt, en als gij blijft aandringen, dan zal het antwoord komen, weldoordacht, en bestempeld met de critiese geest van het ras: ‘Om de vier jaar geeft men mij een stembiljet. Er gebeurt iets dat men verkiezing noemt, en dat neerkomt op nummering van zandkorrels. De zand- | |
[pagina 436]
| |
korrels zijn de kiezers. Wanneer de afgevaardigde eenmaal is gekozen, is hij ogenschijnlik, en ook voor de vreemdeling, onderworpen aan de eisen van zijn partij; in werkelikheid wordt hij opgeslokt door de combinaties en de intrigues van de wandelgangen der Kamer, onderworpen aan heel de parlementaire alchimie die hem een vreemde maakt voor zijn eigen land. - Gij moet er u dus niet over verwonderen, zo besluit de “toeschouwer-lezer”, dat ik slechts een zeer matige belangstelling heb voor de debatten die plaats hebben in het Parlement, en voor de besluiten van politieke mannen, op wie ik geen enkele invloed kan uitoefenen’.
Om de Franse godsdienstige beweging te begrijpen moet men dieper graven dan in de politiek; het beste middel om haar te meten schijnt ons wel: het beschouwen der gevolgen, zoals men een boom beoordeelt naar zijn vruchten. Gedurende de gehele periode vanaf het einde van de oorlog tot aan 1925 ongeveer, heeft de communistiese propaganda zich hardnekkig op Parijs geworpen en zich ontwikkeld in de geweldige industrieële buitenwijken die rondom de hoofdstad een band vormen van een millioen inwoners. De voortdurend stijgende levensstandaard en de daling van de franc hebben het werkterrein voor de propaganda van Moskou in gereedheid gebracht, en dit in die tijd vol misrekeningen vlak na den oorlog, waarin een vijfde deel van het grondgebied van Frankrijk, dat door de inval in een toestand van maanlandschap of Sahara was gebracht en bij wijze van bebouwing beplant was met houten kruisen, totaal moest worden opgebouwd, kost wat kost. Alsdan ontstonden de namen ‘banlieue rouge’ en ‘ceinture rouge’, gegeven aan de wijken die rondom Parijs liggen. Geestelikheid en gelovigen namen toen naar het voorbeeld van Pius XI letterlik de spreuk op: ‘ga tot het volk’. De missiegebieden die ontstonden worden ons duidelik beschreven in het boek van de Z.E.P. Lhande: ‘Le Christ | |
[pagina 437]
| |
dans le banlieue’, dat een idée geeft van het geweldige apostel-werk dat toen is volbracht. Het beste hulpmiddel der geestelikheid was de jeugd der universiteiten, en dit brengt er ons vanzelf toe enkele woorden te zeggen over de studenten die meehielpen de banlieue rouge te veranderen in de banlieue van Christus. Het zal voor u niets nieuws zijn als we zeggen dat Parijs en Frankrijk door twee universiteiten worden verdeeld: de Staats-universiteit: Sorbonne, Ecole Normale, Facultés,.... en het Institut Catholique. Het zal echter minder bekend zijn dat de overgrote meerderheid van de Staats-universiteit katholiek is, niet katholiek in naam misschien,Ga naar voetnoot1) maar praktizerend katholiek. Het bewijs ervan zien wij in de studenten-retraites die elk jaar met Pasen gehouden worden, en waar de studenten der hoge scholen: Polytechnique, Centrale, Normale, met duizenden komen, en in de Paasweek in massa communiceren. De studenten van de Ecole Normale-Lettres hebben namelik een club gevormd die zeer invloedrijk is, maar buiten haar werksfeer weinig bekend. Het is de club ‘Tala’. De naam is een onvertaalbare woordspeling: Zij die naar de Mis gaan. (Ceux qui von Tàla messe). Die club werd gevormd kort vóór de oorlog, en de ganse Ecole Normale groepeerde zich ogenblikkelik in talas en anti-talas. Sedert dien hebben de talas het offensief geopend en Ecole-Normale-Sciences en de Sorbonne veroverd. Elke student die uit de provincie komt, wordt aanstonds in de club opgenomen en staande gehouden als hij katholiek is, ingepalmd en bekeerd als hij het niet is. Professoren met tal van dienstjaren moeten zwichten voor deze groeiende macht: en een van hen, een bekend vrijdenker, vermeldde met ontsteltenis in een ernstige filosofiese studie de steeds sterker wordende macht van de ‘tala-geest’ op de Franse jeugd, een geest die niets anders is dan de Evangeliese geest. | |
[pagina 438]
| |
Sedert tal van jaren bidden de leerlingen gezamenlik en geregeld 's avonds de Completen in diezelfde Ecole Normale, die door de Conventie is opgericht en van waaruit de grootmeesters der Universiieit voortkomen. Een gelijksoortige actie heeft van de Polytechniese hogeschool, die een eeuw geleden een middelpunt was van ongeloof, een brandpunt gemaakt van katholieke geloofsijver. Het eerste grote resultaat van dit apostolies werk heeft men kunnen constateren in de mensenwoestijnen aan de vier poorten der stad. Als superimpressie zouden wij boven het beeld der kinderen van Saint-Séverin een ander toneeltje willen stellen, dat er van verschilt, maar dat zo volkomen eigen is aan de Franse millieus van katholieke actie dat het een cliché wordt. In de ‘zone’ verdringen zich in sombere opeenhopingen ofwel staan hier en daar langs de paden die naar onbekende oorden leiden, ineenvallende krotten, hutten van leem met hulpdaken, waar de scheuren dienst doen als dakvensters. Het volkje van deze zone, het uitvaagsel van de industriewijken, leeft daar in de meest volkomen verlatenheid. Niets kan een indruk geven van de sombere wanhoop die er van die wankele krotten uitgaat; vergeefs proberen de kleine tuintjes hen op te vroliken. De geringste regen maakt van de zone een moeras waar men wegzinkt in een vieze drabber. 's Avonds in de meest volslagen duisternis zijn die wegen niet veilig in dit niemandsland, dat buiten elke organisatie staat, dat gedompeld is in ellende, en ligt in het roodachtige schijnsel dat opstijgt uit de hoofdstad die overstroomd wordt met lichtreclameborden, en uit de eindeloze uitgestrektheid der grote banlieue. Op een morgen ziet men op een der verlaten paden der zone een toog. De geestelike streelt de kinderkopjes: zij zijn te verwonderd om weg te lopen en laten hem begaan, terwijl ze hem aankijken met hun heldere ogen. Op een verlaten terrein werken acht dagen later zes grote | |
[pagina 439]
| |
jongens, aan hun houding te zien zijn het studenten; zij graven en maken fundamenten, gaan planken halen, spijkeren, schaven, passen en meten de onderdelen van een houten gebouw, onder de ogen der inboorlingen die al kennis hebben gemaakt met de missionaris. Deze jonge mensen zijn tussen twee colleges in gekomen van de faculteit der Rechten, van de Ecole Centrale, van de Ecole Normale, van de Polytechniese hogeschool of van de Sorbonne. Zij komen uit een leken-Hogeschool. Het duurt maar enkele dagen of de communisten van de zone, die nog nooit hebben horen spreken over God, zitten op de vlug aaneengeschoven banken der houten kerk om naar de priester te luisteren. Zij luisteren naar hem omdat hij niet over politiek spreekt, maar wel over een Arme die op de wereld is gekomen om de armen te beminnen. En langzaam zullen bewonderenswaardige bekeringen tot stand komen, gevolgd door doopsels van volwassenen. Maar de kinderen worden het eerst gevangen, heel spoedig, en alle kinderen. In een hoek voor een ruw beschot staat een student van de Kunst-academie een statie te schilderen van de Kruisweg, hij doet het met een heilige ijver. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat het meerendeel der studenten zelf zeer arm is, en hun toestand in veel gevallen bijna gelijk staat met doodgewone ellende. De Franse student lijkt maar heel uit de verte op de legende, die er over hem in omloop is. En het is een vreemd en tegelijkertijd bewonderenswaardig schouwspel in die eerste missiekerken, de brandende vuren die als sterren in de zone staan, de vooraanstaande intellectuele jeugd van Frankrijk te zien, toekomstige schrijvers, toekomstige ingenieurs, geleerden of doctoren, om de catechismus voor te lezen aan die zonen van apachen en zwervers, terwijl zij een pastoor vervangen die aan een of andere zieke de laatste sacramenten brengt. Later wordt de houten kerk een stenen kerk, en een | |
[pagina 440]
| |
heilzame invloed en verleende hulp maakt langzamerhand van dit stukje zone een klein dorp, een parochie.
Het zal wel overbodig zijn om op te merken dat er een breuk bestaat tussen de beide generaties die op Frankrijk's bodem leven: de oude en de nieuwe. Een breuk zo diep en zo volkomen als er maar bestaan kan in een land dat officieel atheïsties is en in werkelikheid apostolies. Als wij die breuk voltrokken zien in de feiten, wat is dan de oorsprong? De jonge Franse generatie is niet de dochter, maar de kleindochter van degene die nu regeert. En tussen beide ligt de generatie die door de oorlog is vernietigd, de generatie van Charles Péguy en Ernest Psichari, waarin schitterende bekeringen reeds wezen op een terugkeer tot het voorvaderlik geloof. Bekend is, dat Ernest Psichari, de schrijver van ‘Le voyage du Centurion’ en van ‘Les voix qui crient dans le désert’ de kleinzoon was van Ernest Renan. Het was het voorteken van die loopgravengeschiedenissen, die de oorlogsfilmen niet kennen en in de herinnering der oude aalmoezeniers worden bewaard als mysterieuze geheimen: soldaten die sedert hun doopsel gedwongen waren geweest de kerk te vergeten en een uur voor de aanval de heilige communie kwamen vragen, mannen die zwijgend stierven, hangend tussen de prikkeldraadversperringen met verbrijzelde kaak, en de rozenkrans tussen de vingers geklemd, middernachtmissen in de onderaardse holen van de zware artillerie, kruiswegen die werden gebeden terwijl zij op de schouders zware balken droegen in plaats van een kruis, missen bij het krieken van de dag in hellestreken, dienstplichtigen uit het volk die met ogen wijd-open van schrik hun dorpen verbrand vonden: kerk, huizen, vee, inwoners terechtgesteld, en die omkwamen bij het redden van een reliekschrijn. | |
[pagina 441]
| |
Profetiese tekenen die de dageraad aankondigden na een dantesk verschrikkelike nacht. De nieuwe jeugd die opgroeide verenigde zich toen na de oorlog in apostoliese organisaties, met name de ‘Equipes Sociales’ van Robert Garric, waarvan de rol zeer zeker beschreven moet worden in een rationele uiteenzetting van de Franse katholieke opleving. Tegenwoordig vindt men in alle arme wijken van Parijs die jeugdverenigingen, waar door lezingen studenten en werklieden zich oriënteren naar de godsdienst en zich verbroederen zonder te letten op politieke overtuiging. Wij zullen er een voorbeeld van geven, dat een nauwkeurige kijk geeft op de geweldige kracht waarmee zij zich overal indringen: Eenige jaren geleden werd er aan de poorten van de stad een lakfabriekje opgericht. Men stelde er werklieden uit Indo-China aan het werk, die in massa werden aangenomen in hun eigen land en dan werden overgeplant in de Parijse banlieue. Buiten hun werk totaal alleenstaand, duurde het niet lang of zij waren volkomen verlaten van iedereen. De leider van de sociale club uit die wijk merkte hen op, kwam met enkele van hen in gesprek en bracht ze in een groep bijeen. De eerste groep van Indo-Chinezen kwam aldus tot stand. Ondanks de ongehoorde moeilikheden die voortvloeiden uit taalverschil en verschil van mentaliteit, bloeide de vereniging door energiek doorzetten; en op verzoek van de Annamieten zelf kreeg zij van de Directeur een hulplokaal in de fabriek, waar dochterafdelingen ontstonden. Een kabylen-club gesticht bij de mohamedaanse werklieden die uit Algiers en Tunis gekomen waren, zal doen begrijpen hoe de Club-beweging, waarvan de werkkring jammer genoeg te weinig bekend is, het klaar heeft gespeeld om centra van godsdienstige en sociale actie in het leven te roepen, niet alleen in de industriesteden, maar ook in Algiers, in Saïgoen en in de verst-verwijderde koloniën. De communistiese propaganda heeft nergens stand kunnen | |
[pagina 442]
| |
houden tegenover deze vredelievende en liefdadige actie die zich heel rustig van de werkman heeft meester gemaakt, hem op alle manieren helpt, hem zo nodig techniese raadgevers bezorgt, en langzamerhand bij hem het godsdienstig geweten hervormt. Dikwijls is de leider van een club een jonge student die uit een provinciestadje komt, waar zijn vader vrijmetselaar is. En meer dan eens ziet men een of andere fanatieke ‘rode’ uit de wijken rondom de Place d'Italie, zijn kinderen naar de pastoor uit de parochie brengen met de woorden: ‘Ik ben communist, maar jullie zijn alleen bekwaam om voor de kinderen te zorgen’. Deze woorden worden wat dikwijls gezegd: ze zijn een gemeenplaats geworden van de Katholieke Actie. Kortom: het van belang is te weten dat er ònder het officieële Frankrijk een twede Frankrijk bestaat, waarvan het eerste geen idée zou kunnen geven. Het volkomen luchtledig waarin het werk van Anatole France is gevallen, geeft er op intellectueel gebied het bewijs van. Anatole France had een Jean d'Arc geschreven waarin volgens de uitdrukking van zijn secretaris ‘mijnheer Bergeret op de manier van de verschrikkelike Arouet in de schone middeleeuwse tuin rondwandelde, gewapend met een snoeimes en een gieter vol azijn’. Dit citaat hebben wij gevonden in het boek van de bewuste secretaris, M. Jean-Jacques Brousson die bij Flammarion de tegenhanger van het boek over zijn vroegere meester heeft uitgegeven: ‘Les Fioretti de Jeanne d'Arc’, geschreven in de geest van Sint Franciscus. Nooit is Paul Claudel meer gelezen, nooit ‘L'Annonce faite à Marie’ meer bemind. En terwijl Charles Péguy en J.K. Huysmans hun getrouwen rondom hun herinnering behouden, banen de werken van René Schwob: ‘Moi Juif’, ‘Ni Grec ni Juif’ en ‘La Cathédrale de Chartres’, een grootse weg tot nieuwe bekeringen. | |
[pagina 443]
| |
Jacques Maritain, de leider der néo-thomistiese school, is de onbestreden meester der Scholen en der denkende elite waarnaar men luistert. En deze verwonderen zich over de heiligen, die hun land in de moderne tijd heeft voortgebracht, vanaf de heilige pastoor van Ars en de H. Theresia van het Kind Jezus tot ‘Guy de Fontgalland’ en.... Père de Foucauld, de kluizenaar in de Sahara, wiens leven door René Bazin is verteld en wiens heiligverklaring op het ogenblik in Rome wordt overwogen. Laten wij het voorbeeld aanhalen van die Franse admiraal, die zich ontdeed van al zijn eretekenen en de kluizenaar bij de Touaregs is gaan vervangen, waar dezes herinnering getrouw wordt bewaard. Kortom, wij kunnen niet wanhopen aan een heerlike godsdienstige toekomst in dit land waar de Lieve Vrouw van Lourdes jaarliks door haar wonderen de ogen van ongelovigen opent en waar haar devotie overal zeer levendig is. Het apostolaat baant haar wegen hoe langer hoe verder in Frankrijk, volgens het leidend beginsel van Pius XI. Wij hebben er slechts een zwakke schets van kunnen geven; laten wij echter hopen dat zij er een beetje toe zal bijdragen om de kracht van de Katholieke beweging in de jonge Franse generatie te doen kennen. Anders zullen de refleksen van deze nieuwe jeugd in de toekomst onbegrijpelik worden voor degenen die haar niet hebben horen vergelijken zoals wij het gehoord hebben van Pieter van der Meer de Walcheren met ‘een volk dat klaar staat om kathedralen te bouwen’. In elk geval, een kerk in de banlieue, is een begin. - La France, île inconnue.....
HENRY ALEX. DUPRIEZ.
Vertaald door W. v.d. Griendt, Eindhoven. |
|