Lof der prudentia...
GOD stelt als eerste gebod de liefde, - opdat de wapenen waarvan de mensch zich bedient waarlijk goddelijke wapenen zouden zijn. Opdat de ‘voorzichtigheid’, geen menschelijke en natuurlijke (klein-geloovige en kortzichtige) voorzichtigheid, maar een waarlijk goddelijke, een bovennatuurlijke: een deugd zij.
De deugd van voorzichtigheid ‘descend (gelijk elke bovennatuurlijke gave) de la contemplation, qui joint l'esprit à l'éternité.’ De menschelijke stijgt als een langzame damp, dik en zwaar uit de ingewanden der aarde: de menschelijke berekening waarvoor de bovennatuurlijke waarden niet, nauwelijks, of op de tiende plaats bestaan.
De deugd van voorzichtigheid gelooft in de Kerk van Christus. Zij gelooft daarmee aan een eeuwig, ónverwoestbaar Leven: aan een Kerk die men kooien kan en kerkeren, die men levenslang en eeuwen lang met het verbitterdst geweld bestrijden kan, maar die nóóit (dáárdoor) ook maar een zwéém van haar inwendige kracht, ook maar iéts van haar Wereld-Stem zal inboeten. Zij gelooft aan een Kerk, die alléén bestaat, en bestaan zál, bij de genade van Gods oneindige goedheid, - welke genáde wij afsmeeken, afhóngeren met onze daden maar die géén onzer daden ooit verwerkelijken kan. Zij gelooft dat elk goddelijk leven altijd een gehéél ónverdiende weldaad is van de oneindige Goedheid en duizendmaal grooter dan alles, wat wij, met hárt en ziél, hebben gegéven en gedáán.
De menschelijke voorzichtigheid gelooft, dat het zijn of niet-zijn der Kerk altijd en algeheel afhankelijk is van de preciesheid, van de miér-zoete preciesheid, van de dom-verwaande securitas onzer dwaze, dwaze daden; het is de uitkomst van een naargeestig mechanisme: zonder Wonder en