| |
| |
| |
Konnersreuth
therese neumann. het levend raadsel van konnersreuth, door Kan. Eug. de Hooge. Desclée en Co. Brugge. - 1931.
EEN boek, dat, - het weze gezegd, met allen eerbied voor het gezag van den schrijver en met alle waardeering voor zijn onbetwistbaar litterair talent, - m.i. evenals vele andere geschriften over Konnersreuth beter ongeschreven was gebleven, èn om de stof die het behandelt, èn om de wijze waarop deze verwerkt wordt.
Het is de 70ste publicatie in boekvorm onder de door mij verzamelde geschriften over het geval van Konnersreuth. Het is een van de lijvigste en typographisch het best verzorgde van deze zeker nog niet afgesloten reeks van verschijningen. Het doet de uitgeverij die het de wereld in zondt alle eer aan, en bewijst dat ook op het gebied der drukkunst, Vlaanderen sedert den oorlog, heel wat van Noord-Nederland heeft geleerd.
Ook stylistisch verdient het lof. Van den eerwaarden schrijver hadden wij overigens het niet anders verwacht. Het boek heeft dan ook ontegenzeggelijk propagandistische waarde voor de door den schrijver aangekleefde meening.
Doch daarmede is, naar onze meening alle goeds over dit boek gezegd: het is een propagandaboek, meer niet. Het mag voor ons vlaamsche volk, dat, tot nu toe, (buiten enkele dagbladartikelen van Dr. Dambre (een vriend en medepropagandist van den zeer eerwaarden schrijver) en een artikel in Ons volk ontwaakt en in Dietsche Warande en Belfort), vrijwel van de publicatiewoede over Konnersreuth, verschoond was gebleven, een niet onverdienstelijk samengesteld compilatiewerk zijn: voor hen die den ontwikkelingsgang der Konnersreuther phenomenen voortdurend hebben bijgehouden met het doel materialen te verzamelen voor de studie dezer verschijnselen, brengt het niets nieuws.
Alles wat Kan. de Hovre over Therese Neumann mede- | |
| |
deelt heeft hij uit de tweede of de derde hand: en alles staat reeds elders geschreven. Hiertegen bestaat natuurlijk niet het minste bezwaar wanneer het boek als propaganda-geschrift bedoeld is.
Doch dan rijst de vraag: is deze propaganda gewettigd? Is zij wenschelijk? Worden het geloof en de Kerk er door gebaat?
Op geen enkele dezer vragen kan, naar mijn oordeel, een bevestigend antwoord gegeven worden.
De verschijnselen van Konnersreuth zijn inderdaad zeer belangwekkend. Geen wonder dat ze in breede kringen blijvende belangstelling gaande maken. Deze belangstelling is gewettigd: de verschijnselen raken - buiten haar godsdienstige zijde om - de meest uiteenloopende belangrijke problemen: theologische, psychologische, godsdienstpsychologische, parapsychologische, pathologische en medische problemen allerhande kunnen naar aanleiding ervan aangesneden worden.
Alle vergen echter, niet een afdoen dezer problemen met een dooddoener, doch ernstige en grondige studie. Studie echter geschiedt in de stilte der studiekamer en in de beperkte publiciteit der wetenschappelijke kringen. De onbeperkte publiciteit der volkspropaganda is uit den booze in generali et in concreto, omdat ze de rustige beoordeeling der feiten en intepretatiën vertroebelt, en bij den redetwist, de gemoederen tot hartstocht prikkelt, zoodat ‘redetwist’ twist wordt tout court, waarbij de rede wegvalt. Iedere wetenschappelijke studie is derhalve met vreugde te begroeten, ook een ‘simple exposé des faits’, mits niet gekleurd, verkleurd of ontkleurd. (Aan dergelijke kleuring maakt de eerw. schrijver zich schuldig, wanneer hij - gewis niet opzettelijk maar uit loutere onvakkundigheid - als grondslag tot zijn levensschets van Therese Neumann de ziektegeschiedenis of anamnese aanvaardt zooals Dr. Gerlich (Doctor scientiae historicae, wel te verstaan) deze heeft geconstrueerd met veel ‘aufwand’ van medische litteratuurstudie maar met
| |
| |
evenzoo patente onvakkundigheid, het zij gezegd met alle respect voor Dr. Gerlichs ijver). Deze publicatiën kunnen dan hun plaats zoeken in de wetenschappelijke tijdschriften gewijd aan de studie der hoogergemelde disciplinen.
Bij de resultaten der wetenschappelijke studie - zij weze dan theologisch, psychologisch of medisch - heeft de Kerk alle belang; het groote publiek echter, m.i., tot de Kerk uitspraak heeft gedaan, voorloopig niet. De resultaten dezer studie kunnen de Kerk ter voorlichting harer uitspraak van nutte, ja van noode, zijn: propagandistisch te sterke interesse wekken bij het groote publiek is niet te rechtvaardigen ten opzichte van een probleem dat nog niet voor oplossing rijp is, daar voorloopig althans, de feiten die ten grondslag liggen tot drametraal uiteenloopende interpretatiën aanleiding geven.
Wat voor doel kan eigenlijk zulke massa propaganda op dit oogenblik hebben? geen andere dan stemmingmakerij voor den charismatischen oorsprong der verschijnselen. Bewijst men het geloof, en de Kerk met zulkdanige stemmingmakerij wezenlijk een dienst? M.i. niet! Het is en blijft feitelijk een vooruitloopen op de beslissing der Kerk: daaraan verandert de rein formeele verklaring dat men zich aan het eindoordeel der Kerk onderwerpt, weinig. Gewis, zoolang de Kerk geen uitspraak heeft gedaan, blijft elke opinie vrij, en deze vrijheid hoeft zeker allerminst beperkt te worden wanneer men de bovennatuurlijke orde der verschijnselen voorstaat. Doch wie zijn opinie voor de breede massa der geloovigen - en der ongeloovigen - propageert, dient zich zijner overgroote verantwoordelijkheid ten overstaan zijner geloofsgenoten bewust te zijn. En deze verantwoordelijkheid is niet te onderschatten, bijzonder wanneer de schrijver een geestelijke is. (ZeerEerw. Heeren en zelfs Doorluchtige Excellenties hebben op grond van een kortstondig bezoek en fragmentaire bij de omgeving van Th.N. ingewonnen inlichtingen hunne bevestigende meening in, bij honderdduizenden aftrek vindende, brochures onder de
| |
| |
geloovende menigte verspreid). Indien de Kerk later het bovennatuurlijk karakter der feiten niet erkent (men denke aan het geval van den gestigmatiseerden pater Pietro del cino, en aan de op den index geplaatste revelatiën der spaansche extatische, Maria d'Agreda), dan brengt een geestelijke schrijver, niet alleen zich zelf, maar, omdat hij een geestelijke is, ook de Kerk, zelfs bij een gedeelte der geloovigen, in opspraak. Dit geldt des te meer naarmate hij hooger staat in rang en aanzien.
Voorzeker, in waarheid blameert hij enkel zichzelf, en de Kerk hoéft niet en mág niet verantwoordelijk gesteld worden voor de uitspraak harer ondergeschikte bedienaars, hoe hooggeplaatst deze ook wezen. Doch de groote massa - ook die der geloovigen - maakt praktisch dit theoretische onderscheid niét en dáárin schuilt het gevaar m.i. dezer onbesuisde massapropaganda. Voorzichtigheid en eigen verantwoordelijkheidsbesef moesten er toe aanmanen, in zulke belangrijke gelegenheid ook den schijn te vermijden en met het gemis aan kritischen zin der massa - ook der geloovigen - rekening te houden. Daarom geen propaganda onder de massa, maar grondig onderzoek in de afzonderlijke disciplinen of vakgebieden, en bezonnen synthetiseering der aldus verkregen resultaten. Dit is het standpunt dat ik steeds heb verdedigd: sedert de eerste publicatie over Konnersreuth heb ik al mijn vrijen tijd besteed aan de medisch-anamnestische studie van alles wat over Th. Neumann en der daarmee verbandhoudende vraagstukken allerhande het licht heeft gezien: mijne meening is dat het onomstootelijk bewijs van den bovennatuurlijken aard der verschijnselen niet is geleverd; dat de in medegedeelde feiten men telkens weer stuit op bijzonderheden die integendeel wijzen in de richting van een natuurlijken oorsprong; dat uit de als bewijs voor de bovennatuurlijkheid op de voorgrond geplaatste, wonderbaarlijk lijkende, feiten, gedragingen en woorden zelf argumenten voor een natuurlijke verklaring ten overvloede te putten zijn; dat de huidige wetenschap verkla- | |
| |
ringsmogelijkheden biedt die plausiebel genoeg zijn om de bovennatuurlijke interpretatie niet als eenvoudig voor de hand liggend te moeten beschouwen.
Toch heb ik me nog steeds onthouden van eenige toespraak tot de massa, zelfs van tegenspraak bij lezingen met bovennatuurlijke thesis, uit verantwoordingsgevoel en om aan mijne geloofsgenoten, die zwak mochten staan, geen aanstoot te geven. Mijne voordrachten hebben zich bepaald tot medisch en theologisch geïnteresseerde kringen, met gelegenheid tot debat.
Edoch..... de wetenschap, en de Katholieke wetenschapsmenschen kunnen zich niet maar steeds laten kleineeren, zooals in tal van publicatiën over Konnersreuth geschiedt, en het kán plicht worden voor ons tegen deze minachtende uitspraken stelling te nemen, ook in 't openbaar.
Intusschen is het opvallend dat alle stemmen die opgaan tegen den bovennatuurlijken oorsprong der verschijnselen zich hebben geuit in wetenschappelijke vakbladen voor een gesloten lezerskring, terwijl de voorstanders van het bovennatuurlijke over 't algemeen den weg gekozen hebben der groote publiciteit. In zooverre deze publicatiën ons - zoo zij eigen waarnemingen brengen - het feitenmateriaal aan de hand doen ter bestudeering, kunnen wij de schrijvers ervan dankbaar zijn, al betreuren wij van geloofsstandpunt uit hun onbezonnen ijver.
Loopen de vakmenschen - medici of theologen - wanneer zij de verschijnselen van Konnersreuth aan een scherpe wetenschappelijke kritiek onderwerpen en op grond daarvan tot den natuurlijken oorsprong besluiten dan niét vooruit op de beslissing der Kerk? Gewis, even zoo goed als de voorstanders der bovennatuurlijke orde. Doch met een prijzenswaardige zelfbeheersching en terughoudendheid hebben zij hun oordeel steeds in vaktijdschriften uitgesproken (in zooverre ze niet door al te heftige en persoonlijke aanvallen in de pro-propaganda, ter zelfverdediging, uit hun tent zijn gelokt bijv. in het incident Wunderle-Mager-Gerlich.)
| |
| |
Beperkten de voorstanders der bovennatuurlijke thesis zich eveneens tot de vakkundige wereld, en onthielden ze zich van massapropaganda, dan kon men én de pro én de contra publicatiën van vooruitloopen op een kerkelijke beslissing niet beschuldigen, want zoolang de Kerk geen uitspraak heeft gedaan is iedere opinie vrij. Maar dit schijnen de voorstanders, in hun heftige aanvallen op de tegenstanders, vaak te vergeten.
Dan hoefde men wederzijds elkaar niet ‘stemmingmakerij’ en ‘materialistische wondervrees’ aan te wrijven, dan hieten alle publicatiën voor of tegen: voorlichting, alzijdig! En op deze alzijdige voorlichting heeft de Kerk recht.
Kan ook de wetenschap zich door een overijlde en voorbarige uitspraak niets blameeren? Het spreekt van zelf dat ook de wetenschap zich kan blameeren. Maar deze blamage is voor de kerk geen schadepost; Daar ligt het onderscheidt. In deze misopvattingen der wetenschap ligt zeer vaak een factor van vooruitgang. Iedere nieuwe theorie infirmeert overigens hare vroegere stellingen. Wanneer de wetenschap zich blameert schaadt ze noch kerk noch geloof. Zij kan dus - mits in eerlijkheid - vrij haren weg gaan.
Door deze tegenstelling: studie of propaganda; publicatie voor beperkten wetenschappelijken kring of voor de breede onbevoegde menigte, wordt de deugdelijkheid of de ondeugdelijkheid eener publicatie over het geval Konnersreuth m.i. bepaald.
De beoordeeling der streng kritische of kritieklooze behandelingswijze der stof stelt dan alléén de wetenschappelijke waarde van den schrijver in zijn ware licht: zij laat het prestige der kerk ongerept: dit is hoofdzaak.
Ik herhaal mijn besluit: wetenschappelijke studie, en wetenschappelijke discussie, ook in 't openbaar - zij het dan de beperkte openbaarheid der vakkringen, zoowel medische en aanverwante als theologische, is nuttig, en noodig, onmisbaar, ter voorlichting van 't kerkelijk gezag en tevens in 't belang der wetenschap. Propaganda is - ook van gods- | |
| |
dienstig standpunt beschouwd - doelloos, daar de eindbeslissing toch van de kerk afhangt, en gevaarlijk daar ze het prestige van het kerkelijk gezag schaden kan, en bij niet instemmende uitspraak der kerk, de zich positief uitsprekende geestelijke hoogwaardigheidsbekleeders in het gedrang brengen kan.
De geschiedenis der Pseudomystiek overigens moest de geestelijke schrijvers tot uiterste voorzichtigheid aansporen. Men kan voorbeelden genoeg aanhalen van extatisch visionnairen en gestigmatiseerden, die jaren lang de geestelijke wereld - en ook de leekenwereld - hebben begoocheld, tot het noodlot hunner pathologische constitutie hen achterhaalde. Wij herinneren even aan l'Abbé Vachère de Gratelouf van Mirebeau, die een bloedend hart van Jezus als stigmaat droeg en door den Paus geexcommuniceerd werd; en aan de geschiedenis van Anna Laminit de gestigmatiseerde van Augsburg, die tevens bevestigde enkel van de H. Communie te leven, en in zulken roep van heiligheid en wonderdadigheid stondt, dat koning Maximiliaan de Iste zelf en zijn gemalin haar kwamen bezoeken. Zij weigerde de controle bevolen door den aartsbisschop van Augsburg, Heinrich von Lichtenon, doch liet zich later door de Hertogin Kunigonde, dochter van Frederik III, overhalen in haar klooster te München in observatie te komen. Zij werd er ten opzichte harer voedselonthouding ontmaskerd. Na gepoogd te hebben haar man te vergiftigen (zij was nadien in den echt getreden met Hans Bachmann) werd zij wegens onderschuiving van haar echtelijk kind bij de dood van haar buitenechtelijk kind met Anton Welser, (ten einde de door dezen betaalde onderhoudsrente te blijven trekken) in hechtenis genomen, en wegens nog andere misdaden, ter dood veroordeeld. Het vonnis werd voltrokken.
Daar de eerw. heer schrijver ook het geval Louise Lateau van Bois d'Haine aanhaalt, en de uitspraak van Th.N. vermeldt, die in den toestand van zgn. ‘erhobene ruhe (semi extatische toestand) de gebeurtenissen van Bois d'Haine
| |
| |
voor ‘echt’ verklaarde, wat de eerw. Kan. als ‘van bovennatuurlijken, goddelijken oorsprong zijnde’ interpreteert, moet ik er toch op wijzen hoe de schrijver met de aanhaling van Th. Neumanns uitspraak al zeer ongelukkig is geweest: De naklanken van den strijd rondom dit geval kunnen hem niet ontgaan zijn. Het heeft gedurende decennien de belangstelling gaande gehouden van geestelijken en leeken, en beroering verwekt onder de geleerden van dien tijd. De Academie de Medicine de Belgique wijdde een reeks zittingen aan de bespreking der verschijnselen. De toenmalige corypheeën der geneeskunde: Prof. Crocq, Prof. Warlomont, Prof. Schwann, Prof. Lefèvre traden er met hunne onderscheidelijke verklaringen op den voorgrond, terwijl zelfs de buitenlandsche geleerden (de wereldberoemde Prof. Virschow en Prof. A. Imbert-Gourbeyre) zich hartstochtelijk in de discussie mengden. Prof. Lefèvre der Katholieke Universiteit van Leuven werd door de geestelijke overheid met het geneeskundig onderzoek van Louise Lateau belast. Het verslag over dit onderzoek, dat over een tijdruimte van achttien maanden liep (vergelijk de 14 dagen van Th.N.'s controle) en eveneens ten huize van Louise Lateau geschiedde, concludeerde tot den bovennatuurlijken oorsprong. Toen jaren nadien echter, Louise Lateau, op grond van haar revelatiën, in het tusschen haar bisschop (van Doornijk) en de toenmaals goddelooze regeering, ontstane conflict stelling nam tégen haar bisschop, ontwaakte een kritischer geest ook onder de geestelijken en kwam men tot andere gedachten en gezindheid.
Prof. Lefèvre verwekte onder de toenmalige studeerende aan de Leuvensche Universiteit (wij zelf waren pas ter academie aangeland) groote sensatie doordien hij zijn boek: Louise Lateau de Bois d'Haine. Sa vie, ses extases, ses stigmates, Etude medicale, uit den handel terugtrok en de verspreide exemplaren tegen grof geld op de antiquarische veilingen. tegen elken gegadigde in, opkocht. Het vermoeden ligt voor de hand, dat de hartstochtelijke verdediger der
| |
| |
bovennatuurlijkheid der verschijnselen in de Belgische Académie de Médecine, eveneens zijn inzicht in het geval had gewijzigd.
Deze bijzonderheden zullen den schrijver wel bekend zijn, althans kúnnen hem bekend zijn: komt de uitspraak van Th.N. over de verschijnselen van Bois d'Haine daardoor niet in een ander daglicht te staan dan de auteur ons voorhoudt?
Prof. Dr. med. REIMOND SPELEERS.
(Slot volgt)
|
|