Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
Revolutie van rechts en nationaal-socialismeGa naar voetnoot1)I.
| |
[pagina 340]
| |
volution von Rechts’, een revolutie wier krachten zeker niet vreemd zijn aan de nationaal-socialistische beweging. Ik behoor niet tot degenen die Freyer's ‘Revolution von Rechts’Ga naar voetnoot1) aanzien als een vulgair propaganda-geschrift voor het nationaal-socialisme, zooals de ‘Deutsche Republik’ heeft beweerd, - een boekje dat de eerste de beste joernalist zou kunnen liquideeren met een paar geestigheden tegen de Nazi's of tegen de, naar mijn inzicht verheven, stijl van Freyer. Zoo kunnen alleen zij spreken die dag-in-dag-uit met de rechtsen een strijd aangaaan op leven en dood, overeenkomstig het parool van Jos. Wirth: ‘Der Feind steht rechts!’ Ons buitenstaanders en buitenlanders, wie het vergund is de revolutie van rechts meer op afstand te volgen en als toeschouwers, lijkt dit geschrift van Freyer uiterst merkwaardig als sociologische karakteristiek van de nieuwe politieke strooming die in Duitschland ingezet heeft. Zeker, ook wij zien dat Freyer's ‘Revolution von Rechts’ niet met XIXeeuwsch-wetenschappelijke onverschilligheid geschreven is, wij zien waar de sympathieën van de schrijver naar gekeerd zijn. Daar kon trouwens niemand aan twijfelen die vroeger Freyer's boek ‘Der Staat’ gelezen had. En tegen een zekere tendenz in de sociologie kan ook niemand bezwaren hebben, die haar kent als de leer van het ‘wij’, van de sociale werkelijkheid, zooals Hans Freyer haar opvat in zijn monumentaal werk ‘Soziologie als Wirklichkeitswissenschaft’. Dat de schrijver de werkelijkheid van heden weergeeft zóóals hij die in zijn sociologische categorieën begrijpt, zóóals ze zich in zijn bewustzijn weerspiegelt, is geen reden om zijn boekje als een partij geschrift aan kant te leggen. De zakelijke meeningsverschillen die men met hem hebben kan in de diagnose van de ‘revolutie van links’ der XIXe eeuw, in de voorstelling zijner volkstheorie, verhinderen ons niet dankbaar deze sociologische tegenstelling van links en van rechts te begroeten. Men behoeft immers | |
[pagina 341]
| |
de politieke sympathieën van de schrijver niet te deelen, de waardeering zijner categoriën niet voor zuiver goud te nemen, om ze als wetenschappelijk bruikbaar over te nemen. Wij voor ons meenen Freyer's gedachtengang over het sociologisch aspect van de ‘revolutie van rechts’ hier als uitgangspunt te kunnen nemen. Hij is de eerste ideaaltypische confontratie van twee politieke stroomingen die de strijd om de staat hebben aangevat, de eerste poging om de rechtsche strooming als een eigen sociaal verschijnsel te begrijpen. | |
II.
| |
[pagina 342]
| |
waardeering der rechtsche strooming besluiten tot een eensluidende beoordeeling der rechtsche partijen (dat er meerdere rechtsche partijen zijn, zegt zelf dat deze conclusie niet opgaat) is verder springen dan zijn stok lang is. Wie dit doet, identifieert politiek affect, politieke ideologie, met politieke actie en is simplistisch genoeg om te denken, dat het erkennen eener bepaalde politieke strooming, het beamen eener politieke ideologie, impliceert dat men tot een actieprogramma zou toetreden, dat zich hiervan de exponent verklaart. Politieke actie is planmatige uitbouw of ombouw der werkelijkheid op grond eener eigene ‘soziale Seinsgebundenheit’, zooals Karl Mannheim ons zegt in zijn ‘Ideologie und Utopie’. Zij is strategisch optreden tegen vijanden, om zijn sociaal denken en levensconceptie door de mogelijkheden van vandaag te laten omzetten in de werkelijkheid van morgen. Over dit optreden zelf is, zooals U gemakkelijk bemerken kunt, niets gezegd in deze typologie, die alleen de uitdrukking is eener ‘sozial-vitale Lage’ (idem, blz. 86). Deze distinctie werd treffend gemaakt door de bekende schrijver van ‘Die Herrschaft der Minderwertigen’, Edgar J. Jung, in een artikel ‘Aufstand der Rechren’, verschenen in de ‘Deutsche Rundschau’ (Nov. 1931). Jung onderlijnt in dit artikel tevens het gevaar voor de nationaal-socialisten te denken, dat uit hun ideologie zich noodzakelijk hun staatsbeeld ontwikkelen moet. ‘Het gaat niet op van dynamiek te spreken en te hopen dat door het regeeren het verstand komen zal. Een revolutionair, als hij niet de vleesch-geworden genade is, moet een programma hebben. De leiders en hulp-leiders moeten theoretisch geschoold zijn, om practisch de gemeenschap te kunnen uitbouwen volgens de geest van het nieuwe ethos. Wij hebben geen tijd, een zwart-wit-roode bonzokratie aan het roer te laten komen, die alleen doet wat het tegenwoordig systeem verwaarloosd heeft. Wij kunnen niet afwachten, of uit het gistende druivesap een klare wijn wordt. Want de verkondigers van het nationaal-revolutionaire ethos concurreeren | |
[pagina 343]
| |
in zekere zin met het bolsjewisme, dat, niet minder actief, even snel aangroeit als de radicale rechtspartij. Mislukt deze in haar nieuw-bouw, die slag op slag volgen moet, om de spanningen in het volk te ontbinden en het marxisme dat in alle partijen woekert bepaald uit te roeien, dan staan we voor het “debâcle” - voor de ineenstorting die de linkschen wenschen. Ieder weet derhalve wat hij er aan heeft, als de “wereldpers” het kanselierschap van Hugenberg eischt. En even verdacht zijn de pogingen Hitler in conflict te brengen met Hugenberg en Seldte. Stellen we ons even de ministers voor die de nationaal-socialisten zouden benoemen - de namen zijn algemeen bekend - in een coalitie met de groote tactiekers van het Centrum. Wat zou er dan uit het “Dritte Reich” geworden? Niet eens de schets van zijn groote lijnen’. Het hier-gemaakte onderscheid wil geen kleineerend oordeel zijn over de historische en sociale toestand die de ‘revolutie van rechts’ heeft ingeluid, noch over de ideologie die hiervan de uitdrukking is. Al zal ze ook door revolutionaire kringen van rechts als dusdanig aangezien worden en gedoodverfd als burgerlijk rationalisme. Zij verwerpen immers de hier erkende technologie van het politieke, die zich beroept op een historisch concrete kennis; om in haar plaats een explosief activisme en intuitionisme voor te staan. Deze politieke geesteshouding sterft echter, als haar idee niet onmiddellijk omslaat in werkelijkheid, ze een werk-op-langere-termijn vergt en zich consolideert in organisaties. Wat beteekent, dat ze een ander beginsel, n.l. het organisatorische, ter hulp roept om haar ideologie te verwezenlijken. Zoodra dit geschied is, vangt de fatale kamp aan tusschen het tactische en de doelstelling, althans in de individualistische tijd, die de onze is. De moeilijkheden die hieruit in elke partij ontstaan, zijn bekend en niet te vermijden. De bewering die in de uitdrukking van een bepaald sociaal levensgevoel reeds een politiek programma ziet, verabsoluteert dit levensgevoel, niet enkel tegenover de eigenwaarde | |
[pagina 344]
| |
der tactiek en de rationeele kennis der toestanden; doch evenzeer tegenover elk ander sociaal inzicht. Zij vergeet dat alle politieke aspecten slechts gedeeltelijke perspectieven openen en dus aangewezen zijn op aanvulling. Dit nu kan slechts geschieden langs de gerationaliseerde weg die het burgerlijk-democratisch denken heeft in het leven geroepen om de machtskampen te beslechten. Hiermee is niet gezegd dat deze rationeele oplossing noodzakelijk geschieden moet op het plate-form van het parlement; doch wel, dat het een vermindering onzer politieke kultuur zijn zou, moesten we de rationeele oplossingen overboord gooien om de heerschappij der instinctieve te herstellen. Wij zijn met Carl Schmitt de meening toegedaan dat het parlement geen debating-club is waar de waarheid theoretisch gezocht wordt, en dat het een illusie was der promotors van het parlementarisme, te denken dat de parlementaire discussies de waarheid gingen uitvinden. Wie aan een dergelijke objectiviteit der politici gelooft, denkt naief over de ‘vrijheid’ der politieke ideeën en fantaseert over het rijk van de zuivere rede. In de politiek zijn het realiteiten, belangen als men wil, die op het schaakbord der discussie bewogen worden, geen idealistische gedachtenconstructies. Doch dit is geen reden om aan een rationeele manier voor de ordening dezer realiteiten vaarwel te zeggen. Wel integendeel, Samenvattend kan ik dus nogeens zeggen: Men kan de ‘revolutie van rechts sympathiek begroeten, zonder enthoesiast te zijn voor het nationaal-socialisme. Men kan echter dit laatste niet aankleven, zonder het rechtsche levensgevoel aan te kleven. | |
III.
| |
[pagina 345]
| |
en revolutionairen, die we hier gaarne zouden overschrijven; doch dan geraakten we te ver van de baan. Alleen dit: Revolutie die elleen werkt met helletuigen, met geheime organisaties, met aanslagen, is uit de mode. Noch het schavot, noch handgranaten, ja niet eens stukgeslagen vensters maken er het wezen van uit. Geweld is slechts haar kleed: zij kan desnoods ook als wettelijke omvorming, als druk der massa, als macht der stembus vooruittreden.Ga naar voetnoot1) Haar eigenlijk wezen blijft echter in al zijn gedaanten gelijk. Onder de hulsels en vormen eener bestaande maatschappij hebben zich de elementen eener nieuwe gevormd. Alles wat de bestaande orde over zich zelf zegt, is valsch geworden. | |
[pagina 346]
| |
Ze liegt als ze de mond opent, - liegt op die organische manier die het niet noodig heeft, de waarheid te verdraaien, daar de ‘Schwindel’ met haar letters is samengesmolten. Ja nog meer: alles wat die bestaande orde is, is valsch geworden. Ze hoeft niet eens de mond te openen of te denken om te liegen. Haar fundamenten dragen niet, zij schijnen het slechts te doen. Haar recht geldt niet, het functioneert enkel. Haar dagwerk is de druk-doende ernst van volledige gekken: al het afzonderlijke is zeer belangrijk, doch het geheele is onzin, en een innerlijke angst wéét, dat het onzin is. Dat deze klassen bestaan en in zulke verhoudingen, dat de machthebbers de macht hebben, en dat de officieele stuurwielen, als men ze op de conventioneele manier draait, het schip zullen sturen, dat het op deze stellingen aankomt en in die richting gaat - al dat is tegenwoordig nog, doch het is reeds hol geworden, het wordt inderdaad nog geloofd, maar het is reeds lang niet meer waar.... In de XIXe eeuw, zegt Freyer, is de mensch heel en al een ‘Sociaal’ wezen geworden, de geschiedenis is hoofdzakelijk sociale beweging, klassenstrijd geworden. De burger wordt bourgeois, het openbaar leven economie, het bezit kapitaal, de bezitloosheid proletariaat, de politiek liberalisme. Alles, ook de revolutionaire kracht, is economie geworden. Zoodat deze eeuw enkel materialistisch te begrijpen is. De menschen rekenden enkel nog met grondstoffen en krachten, om een industrieele maatschappij op te bouwen. Een maatschappij van ingenieurs, een perpetuum mobile van goederen, arbeidshoeveelheden, verkeersmiddelen en massabehoeften. De mensch kan in deze maatschappij enkel een machine-mensch, een ‘arbeider’ zijn. Om deze economiseering vrije loop te laten, werd eerst de staat geneutraliseerd: liberalisme. De mensch aan de machine echter ontwaakte. Hij die slechts middel in het systeem was, ontwaakte tot de vrijheid zich een eigen doel te stellen. Het spookachtig, irrationeel menschenwezen dat als communisme opdook, trad in het gerationaliseerde huis. | |
[pagina 347]
| |
De revolutie bedreigt de industrieële maatschappij; doch zij geschiedt niet. In haar plaats treedt de ‘sociale gedachte’! Het sociale wordt het middel waarmee het communistisch spook zijn eigen bedreiging tegen het industrialisme lam legt. De sociale politiek erkent het menschelijke in de mensch, zij verandert het proletariaat in menschdom en maakt de arbeid tot een stuk publiek recht; anders gezegd, in de sociale politiek wordt de industrieële maatschappij staat. Eerst een gave van boven, wordt het ‘sociale’, het doel waarvoor het proletariaat strijdt. De sociale politiek wordt voor het proletariaat het symbool van de sociale vooruitgang. Het ging niet meer tegen het industrie-systeem, maar om zijn vernieuwing van binnen uit. De arbeiderschap had rechten gekregen; derhalve kon ze niet enkel ketens verliezen, zij kon ook veroverde posities kwijtgeraken. Met dit geloof, likwideerde de revolutionaire energie der XIXe eeuw zich zelf. Alleen de communistische kern is er trouw aan gebleven. Geen sociale politiek had het proletariaat kunnen inschakelen in volk, staat en maatschappij, als het proletariaat het niet zelf gedaan had. Zijn syndicaten zijn hiervoor de strijdmachines. De sociale staat bestendigt de industrieele maatschappij. Door de sociale politiek is het proletariaat principieel ingeschakeld in de bestaande orde en is de bestaande arbeidswereld afgesloten, al bestaat hier nog, tusschen de belanghebbende groepen, een strijd om meer of minder. Nadat echter het sociaal leven geheel maatschappij geworden was, alle krachten als belangen, alle belangen als verzoenbaar, alle klassen als sociaal noodzakelijk erkend waren, verschijnt in haar wat geen maatschappij, geen klas, geen belang, dus niet verzoenbaar maar revolutionair is: het volk. Nadat de revolutie van links doodgeloopen is, begint de revolutie van rechts. Met de liquidatie der evolutie van de XIXe eeuw was opgeruimd met de laatste revolutie van links: alle klassen waren immers in de maatschappij ingeschakeld. Andere krachtbronnen dragen nu de dialectische spanningen der revolutie: de volkskrachten die | |
[pagina 348]
| |
in de wereld der sociale beweging niets waren, zijn ontwaakt. Midden de maatschappij staat het volk als het nieuwe beginsel dat zich in de industrieele maatschappij gevormd heeft. Zijn bouw-formuul kan nog niemand aangeven; het revolutionair beginsel is geen structuur, geen orde, geen opbouw. Het is zuivere kracht. Zijn zin echter kan bepaald worden: het volk is de levende kern waarrond zich de middelen der industrieele maatschappij voor de eerste maal tot eenheid zullen samenvoegen - tenminste als ze kunnen veroverd worden. De staat die in de industrieële maatschappij alleen strijd-object was, slechts buit, hoogstens voorzichtige middelaar en scheidsrechter, wordt een vrij wezen, dat de revolutie van rechts in zich opneemt. Zijn macht heeft voortaan tot taak. uit het heden van dit wordend volk zijn historische toekomst te bouwen. Deze nieuwe staat, die de vrucht is van een revolutionair gebeuren, is niet uitgedacht, geen stel van programmapunten. Hij is de historisch geworden politieke volkswil; hij voltrekt de revolutie van het volk tegen de maatschappij; hij maakt het volk tot een handelend subject. Het volk is geen lichaam, maar een krachtveld dat de staat integreert tot politieke geschiedenis. Hier worden de dingen in krachten, de economie in geschiedenis omgezet. Het land, dat in de industrieële maatschappij een terrein van uitbating en een systeem van bezit-verdeelingen was, krijgt zijn eigenlijke zin: levensruimte voor een volk te zijn. In de plaats van de technische denkvormen die het industrieel systeem beheerschen, treden de denkvormen van de politiek. Het sociale wordt van zelfsprekend, waar het vroeger een uitvinding was. Het is in het volk, zonder dat het georganiseerd wordt; zijn zin is niet meer revoluties te neutraliseeren, maar het geheel gezond te maken. De mensch treedt in het historisch front van het volk, en wordt er vrij, vrij van het maatschappelijk belang. Hij wordt rijp tot een nieuw bestaan. Niets anders gebeurt er tegenwoordig, dan dat de indu- | |
[pagina 349]
| |
strieele maatschappij haar disposities in de mensch verliest. Juist daarom is de revolutie van rechts meer als een krisisverschijnsel en voorbijgaande onrust der geesten, maar als het gaan en keeren der golven, waarin ze zich openbaart; meer als een beweging die in het oude systeem de macht veroveren wil. Juist daarom is de revolutie van rechts de inhoud des tijds. VICTOR LEEMANS. |
|