Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
[Nummer 4]De school van Léon Bloy‘De heele School van Léon Bloy - er is alle reden, hier van een School te spreken! - is voor de werkzaamheid van het Katholicisme als Wereldmacht (behalve dan somtijds voor het ook zoo noodzakelijk critisch gedeelte van haar taak) verloren èn door het eischen van een absolute orde èn door het teruggrijpen op het Middeleeuwsche “ideaal”!’ | |
I.DE brief van Pieter van der Meer de Walcheren in het November-nummer van Roeping heeft mij teruggevoerd naar de jaren van mijn Amsterdamschen studententijd, 1904-1910, toen Léon Bloy ook voor onze club in majesteit verscheen en elk nieuw werk (vooral een nieuw dagboek!) geest en hart van ons ‘jongeren’ veroverde. En als ik nu - verder alleen voor mij zelf sprekend - met nadruk zeg, dat de greep van den grooten Bloy mij spoedig bijna geheel heeft losgelaten, dan voeg ik er even nadrukkelijk bij, dat dit niets te maken heeft met levenssleur of harde practijk of zoogenaamde realiteit, kortom al de povere objectieve en subjectieve excuses van hen, die het hier goed wilden hebben of die hun economische onafhankelijkheid verloren. Neen, meer dan twintig jaar onafgebroken werkzaamheid voor een sociaal-economisch en een politiek ideaal, in wetenschap en practijk, geeft mij recht op een plaats bij de idealisten. Maar juist de aard van mijn idealisme heeft mij bijna geheel van Bloy vervreemd; bijna geheel - want de wonderbare critiek van dezen geestelijken reus is mij een onmisbare steun geweest en bijna dagelijks wordt zij in zijn volledig oeuvre door mij geraadpleegd.
Maar positief, voor economisch en staatkundig leven, is | |
[pagina 254]
| |
Bloy een onvruchtbare geweest. Elke bladzijde van zijn prachtige boeken bewijst het - en hoe is het eigenlijk mogelijk, dat iemand dit zou kunnen bestrijden? Hoe zou de man met zijn weerzinwekkend nationalisme en chauvinisme - zie o.a. Sueur de Sang en L'Ame de Napoléon!Ga naar voetnoot1) - iets kunnen beteekenen voor onze modern-katholieke idealen van internationale en nationale ontwapening? Hoe zou de man, die over de derde Republiek niet anders kon spreken dan als ‘notre salope de République’ (o.a. L'Ame de Napoléon, blz. 85) en die - l'Epopée van den grooten Bonaparte, ‘la Face de Dieu dans les ténèbres’, buiten beschouwing gelaten! - in al zijn geschriften (in La Femme Pauvre het meest!) de Middeneeuwen aanwijst, de Middeneeuwen met hun Jeanne d'Arc, Christophore Colomb en de Ruine de Byzance aan het slot, als den eenigen tijd van waarachtige katholieke grootheid, - hoe zou deze man ons iets te zeggen hebben voor onzen strijd om katholieke democratie? Trouwens, in al zijn dagboeken, ook als hem wanhopig door goed-willenden wordt gevraagd: wat er dan toch moet gebeuren?, klinkt tot het eind onveranderlijk: niets! Er is niets meer te doen, er kan niets meer worden gedaan. Wij zijn ‘au seuil de l'Apocalypse’ en ieder zorge maar voor de eigen zaligheid. Pius X, met zijn wonderbare decreten over veelvuldige en kindercommunie - van dit laatste heet het immers: ‘acte immense de Pie X etc. - is de eenige groote leider, die genade vindt. En, toegegeven, dat Bloy heel wat piassen bij de keel heeft gepakt - welk recht geeft hem dat om a priori allen strijd voor een andere tijdelijke orde af te wijzen? | |
[pagina 255]
| |
II.Dit brengt mij nu op de critiek van Pieter van der Meer. Waarover gaat zij eigenlijk? Goed bezien over twee punten. Er is geen School van Léon Bloy, èn: Bloy heeft de Middeneeuwen niet als de ideale orde gesteld. Laat er nu over dat eerste punt geen noodeloos misverstand zijn. Onder de School van Léon Bloy versta ik niet - en kon ik in het verband met mijn beschouwingen over kapitalisme en katholicisme niet verstaan! - menschen als Jacques Maritain en zelfs Pieter van der Meer. Dus niet zoo maar allen, de grooten en de kleinen, die door hem tot de H. Kerk zijn gebracht. Wat ter wereld zou de gemeenschappelijke grondslag voor een School der tijdelijke orde zijn bij die allen? Maar Léon Bloy heeft zich ook bewogen in het sociaal-economische en het politieke; en daar is hij niet alleen de extravagante, die doodstraf wil invoeren voor Misverzuim op Zondag, maar de man, die geen andere oplossing ziende dan zijn gedroomde, ideale orde der Middeneeuwen, in zijn verbittering over erkende beperktheid van blik en onmacht tot de minste reëele verandering in het bestaande, naast heerlijke en altijd waardevolle critiek, slechts anarchie en individualisme oplevert. En die anarchie en dat individualisme, al die hopelooze ideologie, hebben in elk land onder de Katholieken - duizendmaal te bejammeren! - een School van Bloy geschapen; en wij, in Nederland, weten er tot onnoemelijke schade en schande zoo wat van te vertellen! Al het herwinnen der reactie in de laatste jaren, al het heerschen van de afschuwelijkste mediocriteit op zooveel gebieden en vooral op politiek gebied, - wij moeten het wijten aan die dikwijls zoo bekwame jongeren, die elk voor zich en telkens opnieuw een politiek en sociaal-economisch wereldje bouwen. In ons eigen land werden realistische leiders als Beysens en Struycken - meesters, die elke volksgroep ons moest benijden; want die in soliditeit van denken een Kuyper en Troelstra ver overtroffen! - zonder noemenswaardig getal volgelingen gelaten. Aan elke | |
[pagina 256]
| |
academie, in elk sociaal-economisch milieu, bij elke periodiek groeiden - zij het ook: al te sporadisch! - mannen van geest op, die allen weer opnieuw de katholieke wereld gingen ontdekken en zonder het kompas van realisme gingen varen - toen dit door deze grooten reeds lang was ontdekt.Ga naar voetnoot1) Vele van dezen, zooal niet allen, vormen de School van Léon Bloy. Op het voetspoor van den meester zijn zij, - o, heel in het klein meestal! - pamflettisten, geweldenaars, verachters, spotters. Zij hopen en zij verwachten niets meer; in den galmenden rhetor op de preekstoel zijn zij bereid opnieuw ‘le révérend père Judas’ aan te vallen. De Coppée's, de Bourget's en de Huysmansen - van hoe klein formaat dan ook - opnieuw aan de paal en onder de valbijl; zij zullen beultjes zijn, beultjes van de onvervalschte katholiciteit. Hun al te bescheiden kennis van feiten en luttele gave voor theorie geven hun een zalig-bekrompen absolutisme. Isolement en vervolging - al is het maar in een krantje van den derden rang - geven hun rillingen van zoete hysterie. Zijn dat niet de teekenen van uitverkiezing, aan aristocraten van den geest en aan de ware Gideonsbende alleen geschonken? In plaats dat zij zich ergeren aan ware kracht, die ongebruikt ligt, aan mogelijkheden, die onbenut bleven, aan omkeering van reëele waarden, aan de middelmatigheid op de post van het talent, - zwelgen zij in de wanorde van de laatste dagen, voorboden van erger beproevingen, ja, van den door hen geschapen, romantischen Jongsten Dag! - Die allen hebben een klap van Léon Bloy beet - maar vergeten, dat zij van dezen meester-criticus een andere klap verdienden: een derde deel van zijn onovertroffen ‘Exégèse des Lieux communs’. - | |
III.En dan zou er geen School van Léon Bloy zijn, o Pieter van der Meer! Zij is er en zij wroet op het gebied van | |
[pagina 257]
| |
practische staatkunde en van practische sociale economie, waar de gedisciplineerde samenwerking van alle krachten zoo bitter hard noodig zou zijn voor het critisch-opbouwend werk in realistischen stijl. Zij wroet, zooals de anarchisten en individualisten altijd hebben gedaan - geïnspireerd door een gefantaseerde absolute orde! En hier ben ik dan bij het tweede bezwaar van Pieter van der Meer: Léon Bloy heeft de Middeneeuwen niet als ideale orde gesteld. Laat ik, nu ik hierover nog een en ander ga zeggen, weer eerst een ander misverstand uit den weg ruimen, dat ik niet voor de eerste maal ontmoet. Het onloochenbaar feit, dat ook Léon Bloy het katholicisme als wereldmacht beschouwde, als een ‘levens- en wereldbeschouwing die heel het leven, het bovennatuurlijke zoowel als het natuurlijke omvat, doordringt en ordent’, helpt ons geen zier verder. Waar het op aan komt is: de realistische, historische aanpassing, zooals Beysens en Struycken (in zijn hoogleeraarstijd!) ons dat voor het staatkundige en sociaal-economische hebben geleerd. Welnu, dat realistische en historische ontbrak aan Bloy geheel - en ontbreekt, tot groote schade, aan zijn geheele, door mij geschetste School. Zij staan als verlatenen en hulpeloozen in deze moderne maatschappij; zij haten auto's en schrijfmachines en aéroplanes en genieten met Léon Bloy van het pathologisch beeld, dat Robert Hugh Benson ons in zijn Lord of the World van den voorlaatsten paus teekent: die een vuil Rome handhaaft, op een muilezel rijdt en de schrijfmachine weert. Met een enkel concreet voorbeeld wil ik de tegenstelling, die ik maakte, nog nader belichten. Niet het uitdenken - met duidelijk romantisch-middeneeuwsche reminiscenties! - van een organische sociaal-economische orde had wetenschappelijke en practische verdiensten; met ‘beroepsstanden’ bleven de Aalberse's en Aengenent's even ver van de werkelijkheid-en-haar-ontwikkeling als Rodbertus en Owen en Lassalle en Fourier. Maar wel het onderkennen van de ont- | |
[pagina 258]
| |
wikkelingslijn van vakvereeniging over collectieve arbeidsovereenkomst naar economische- en tenslotte publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie - en de arbeid aan de verwezenlijking daarvan in de practijk, eerst in een bedrijf met levende arbeiders en levende werkgevers, later in een complex - het R.K. Bedrijfsradenstelsel - weer later in politieke, opbouwende critiek. Het is de verdienste van pater Cassianus Hentzen, gepoogd te hebben - zij het vrijwel vergeefs - dit Dr. W. Koenraadt aan het verstand te brengen.Ga naar voetnoot1)
Van de werkelijkheid en de mogelijkheid van een katholieke wereldorde voor het sociaal-economische en het staatkundige in deze, onze maatschappij, zag Léon Bloy niets. En hij wilde het niet zien. Met de gerechte verguizing van den waan van den dag verwierp hij ook de vindingen van den dag. Niets nieuws vond genade; geen vliegmachine en geen métro. En het paskwil ontbrak daarbij niet: als hij zelf opknapt van wat aspirientjes, is er als een wonder geschied! Hij bleef bezig met Jeanne d'Arc en met het koningschap bij Gods genade. In de afgrijselijke comedie van het Bas Empire bleef hij met Schlumberger zwelgen. Alle platitudes over het algemeen kiesrecht en over het parlementair stelsel en over de arbeidersvakvereenigingen, die wij nog in het bitter-milieu van ‘de School’ te verduren hebben, heeft hij - zij het op onvergelijkelijk geestiger wijze! - vroeger ten beste gegeven. De presidenten van zijn republiek zijn ‘ignoble’, ‘sot’, ‘pneumatique’ - want wat is dan ook 'n gekleede jas van de negentiger jaren bij hermelijnen mantels en gouden kronen! En dan schrijft van der Meer zoo maar: ‘Hij moest niets hebben van wat voorbij was, ten minste niet de oude voorbije vormen’. Wel, hij heeft nooit iets anders gewild! En als hij ‘de oude orden als Benedictijnen, Dominicanen, | |
[pagina 259]
| |
Trappisten, Karthuizers afgedaan’ beschouwde, dan was het alleen, omdat hij met deze historische waarden en haar actueele beteekenis evenmin weg wist als met al de andere. Van der Meer wijze mij één plaats in het oeuvre - van Le Révélateur du Globe tot La Porte des Humbles - waar Bloy - zooals van der Meer beweert - zou hebben verteld, dat er ‘iets nieuws (moest) komen, om het aanschijn der aarde, dus het leven der menschen, innerlijk èn uiterlijk te veranderen’. Maar dan niet een plaats even toekomst-romantisch als de andere verleden-romantisch zijn, - maar een plaats van eenige concrete aanraking met menschen en instellingen van dezen tijd, waar ook maar een schema werd ontwikkeld van geordende menschelijke samenwerking voor een beteren tijd. Want geen ‘onderaardsch gerommel’, nòch ‘verzakkingen van Parijs’ of ‘overstroomingen van de Seine’ zullen mij van de komst der laatste dagen noch van het ‘inutile, à jamais inutile’ overtuigen. Werken, zoo lang het dag is, met concrete middelen en op moderne wijze voor het Katholicisme als Wereldmacht, - dat wil ik; maar niets daarvan vind ik in Bloy, dan meesterlijke critiek op veel wat voos is, een critiek, waaraan ik dankbaar hulde bracht en nu nog eens hulde breng. | |
IV..... ‘dat zinnetje, dat zoo onverwacht verschijnt in Veraart's betoog’, - van der Meer zal nu misschien ook wel toegeven, dat het zinnetje niet ‘onverwacht’ mag worden genoemd, maar dat het in de inleidende beschouwing van mijn ‘Kapitalisme en Katholicisme’ onmisbaar was, juist om die verderfelijke School van Bloy! - blijft dus onverzwakt gehandhaafd. Het beteekent meteen een oproep aan al die jongere talenten, die ‘het aanschijn der aarde’ ook in sociaal-economisch en staatkundig opzicht willen ‘vernieuwen’: om te werken en te studeeren, op te ruimen de ijdele ideologieën, Struycken en Beysens ter hand te nemen .... en met idealisme realisten te zijn! J.A. VERAART. |
|