Roeping. Jaargang 10(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] [Nummer 3] Kerstnacht Twintig eeuwen, zie ik voor mij staan twintig karavanen van honderd kameelen, beladen, de eersten met goud en juweelen van deugd; de heiligen, die ons zijn voorgegaan daarachter torsen de trotsche beesten granen en vruchten, machtige vrachten: de moed, wijsheid en wonderen van gedachten; de lading van heldere, groote geesten, tweeduizend kameelen, een eindlooze rij, vooraan schalt de stem van Jokanaän en aan het einde verschijnen wij: een enkele vrouw, een enkele man. een stofwolk, door kameelenpoot omhooggestoven voor eenig seconden twee korrels saam en zevenmaal de zonde, de val, verstikking en de eindelooze dood Zoo onbeduidend is ons verdwijnen, in de ongemeten woestijn, de tijd; hoe dan voor U, Gij, eenige, die zijt, Gij oorsprong van der eeuwigheid verschijnen. Maar iedere kameel komt op zijn baan voorbij een stal, waar hij een nachtlang rust daar heeft een kindermond zijn kop gekust, dan kan hij zorgeloos weer verder gaan. [pagina 190] [p. 190] De Kerstnacht, eenig feest in heel het jaar, dat God een mensch, aan ons gelijk wil wezen de kribbe draagt het kind, als sterflijk wezen, d'ontsterfelijke God van 't hoogaltaar. Laat deze nacht dan stil en heilig zijn, zooals het liedje van de kinderen is, verzamel dan ons, scham'len aan Uw disch het feestmaal, onder schijn van brood en wijn HANS VAN ZIJL Vorige Volgende