Roeping. Jaargang 10(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [Nummer 2] [A.J.D. van Oosten] Vier verzen voor Annie I. Eerste wandeling. Het trok naar sneeuwen en de wind schoot straf en onder scherpe hoeken door den avond, het land lag duister, slechts de hemel gaf een zwak grauw licht terplaatse waar de maan stond. Wij vonden, na ons eerste gesprek minder verward, de woorden die de onzekerheid verdreven; gij boeide de aandacht van mijn ontrust hart met 't kalm verhaal van uw jong meisjesleven. De wereld rond ons bleef een vreemd gebied een zwart veld, donker water, een smal looppad, maar in de verte helderder werd het verschiet waar sterren schenen en de nacht geen macht had. Door heel den hemel werd het aangedragen, klaar en vol boven ons bloeide de maan. Toen gij uw oogen in dien glans hebt opgeslagen, is al mijn twijfel bij hun licht vergaan! [pagina 130] [p. 130] II. Het tafeltje in het restaurant. De ruimte stond gespannen voor de ruit, wij in het duister zaten hand in hand, langs het terras trilde op den lichten band der straat beweging en gedempt geluid. Een booglamp stak zijn goudglans in het haar der midinettes, langsgaand met twee of drie, achter ons uit de zaal klonk radio-paris boven het zwak gerucht uit dancing en bar. Een groene vonk hing in het whiskeyglas, een bioscoopplaat averechts naar 't licht, verlangend naast mij school je stil gezicht tusschen de hooge plooien van je jas. De harde spanning om mijn moede mond kwam zacht tot rust tegen je warme wang, wij waren niet meer eenzaam, niet meer bang - Liefste! onder dezen kus begon ons groot verbond. [pagina 131] [p. 131] III. Kosmisch centrum Het zong rondom ons, alle sterren zongen Orion en het Zesgesternte en de Groote Beer, en van de snaren dezer wereld sprongen de klanken door haar onbewogen sfeer. Het licht der steden brandde langs den einder, vuurtorenvlammen speelden boven zee, wij, bij een landhek, vonden in den schijn der oogen van de' ander rust, en volkomen vree. Ik die gloed der verre havenstraten, - die roode hel - té lang ben doorgegaan, vergat de wanhoop en de wonden der gelaten daar samen voortgejaagd in één vervloekten waan! Jij hebt de pijn, de angst en de verdrongen smart in mijne schuwe ziel volstrekt tenietgedaan, hier, waar je oogen straalden en de sterren zongen en de omgang optrok van een late maan. [pagina 132] [p. 132] IV. Na een kwartaal Nu is het schelle wonder van je komst alle avonden een vaste gift geworden; mijn eerste hevige vreugde om je vondst, wèl vreugde nog, maar van bestemder orde. Het botsen onzer schuchterheid en lust bedaard tot een vlot spel van tactische manieren, de teere liefkoozing vervaagd in de bewust gretige drift van lippen en vingerspieren. De trouwe expressie van je jong gezicht wel meer bekend, maar minder opgewonden; en de oude stijl in ieder nieuw gedicht door mij van dag tot dag ietwat teruggevonden. De dwaasheid ruimde plaats aan het verstand, onze oogen wisselden 't verliefde kijken voor 't critischer - bij dit enger verband: waar Ik tot Ons werd, jij tot mijn gelijke! A.J.D. VAN OOSTEN. [pagina 133] [p. 133] Afternoon-tea Het bloklijf van den trein en het schichten van de rails onder den kolk van de zon en een absorbeerend station een geëlectriseerd plein het beginpunt van een magere tram en wij een tijdlang achter het glas de zon boven de stad met ons mee het is vol de menschen staan in 't pad de man een dubbeltje en de rivier met schepen en dan een vuile stratenmassa met vierhoog huizen rangeerterreinen en spelende voetballers en kinderen alles aan den anderen kant van het glas en jouw gezichtje aan dezen kant en daarnaast ik. Hier is de lus van het eindpunt en we wandelen langs de haven de zon speelt lente met de verdorde menschen kantoorjongens en winkelmeisjes nette hoeden en zondagsche jurkjes en een beetje flirten een vliegtuig doet de zon na het spiegelt. Wij gaan door het hek het restaurant zit vol dan komt het autopark daarna volgen de hangars daar keeren we terug de wind verspreidt benzine en er staat een kleine één- motor te loeien het dagjesvolk staat met open monden en er gaan twee [pagina 134] [p. 134] juffrouwen een heer en een kindje mee dat zijn de pleziervluchten en uit de zes loudspeakers tegelijk begint het bioscooporgel ‘dancing animal crackers’ te spelen dat is een goede blues als hij goed gesyncopeerd wordt en de zon is over alles tezamen en voornamelijk op jouw goudbruine muts. Komaan! in het ticket-bureau staan twee lange jongens met een sleeprok te praten en wij krijgen plaatsbewijzen voor een vlucht boven de stad die twee doen het om de beurt dat groote en dat kleine toestel en wij gaan in 't groote die sleeprok keek je na baby en wij op de beste plaatsen vlak achter dien jongen met zijn hoofdkap achter den motor jij weet nu hoe vliegen is: een spiraal met een kleine lus in 't midden een minuut of zes een eindje boven den grond optrekken en neerlaten meegerekend en de stad is een grauwe bloem met het vruchtbeginsel van een kerk zwart in 't midden en er kruipen overal rupsen en de rivier is een verrassing met remous. Dus jij hebt je vliegkaart gekregen en wij drinken thee op het terras de zon is lekker maar de wind koud en ze gaan stoer aan den gang met sportvliegtuigen doch ze stunten niet en er gebeurt ook verder niets alleen de groote vierkante kist uit brussel daalt neer en de menschen stappen eruit en dan gaat het witte ding weer verder. [pagina 135] [p. 135] Nu doen wij een kort verhaaltje aan elkaar met onze oogen en aldoor starten er kellners van het buffet allemaal eendekkers met bier en thee bier en thee en een beetje suiker en melk ze doen hier en daar een tusschenlanding en de zon schiet over porcelein en nikkel en ze hebben allemaal kale hoofden en een protserige dame morst een beetje en begint te krijschen en haar gemaal strijkt het weg en vier nette heeren die ik ken zitten aan een tafeltje ze doen het voorzichtig want ze zijn getrouwd maar ik zie hen toch lachen naar den sleeprok bij het ticketbureau en als we voorbijgaan naar den uitgang kijkt ze jou weer na baby. En de boot gaat over het water en de trein gaat over de rails en de zon gaat over den horizon en jij gaat met mij den avond in het is allemaal een kleine spiraal met een geringe wending en starten en landen meegerekend duurt het niet lang dat noemen wij nu: leven goed wij weten tenminste dat we geleefd hebben wij alleen of misschien ook die sleeprok anders zou ze zoo jaloersch niet op je zijn geweest. A.J.D. VAN OOSTEN. Vorige Volgende