| |
| |
| |
Kroniek
De rede van Weve.
Prof. Weve O.P. is een ongemeen sympathiek man. Hoe kan het anders. - zou men willen vragen - waar hij gevormd werd in de school der Dominikanen die voor alles een levensschool heten mag.
Voorzover de buitenstaander kan beoordelen, moet hij ook als rector-magnificus van de R.K. Handelshogeschool te Tilburg een vruchtbaar jaar achter de rug hebben, naar binnen, maar ook naar buiten. Niet ieder rector-magnificus legt bij de Dies zijn volk een rede over als Pater Weve deed, toen hij ‘De maatschappijleer van het Universalisme van Sint Thomas’ publiceerde, keurige analyse van en kritiek op Othmar Spann's maatschappijleer, klare beschouwing bovendien van Sint Thomas' denkbeelden over de aard van het maatschappelik geheel en over de verhouding van de eenling tot de gemeenschap
En, dat niet ieder hoogleraar het als Prof. Weve verstaat een toevallige herdenking dienstbaar te maken aan de ontvouwing van enige diepdoordachte, van aktueel belang zijnde stellingen, bewijst de brochure ‘Leo XIII en Rerum Novarum’, waarin Prof. Weve zijn studie schreef: ‘De zaak van het volk en de triomf van den geest’.
Een zo con brio gevoerd rektorschap stemt dankbaar degenen die van mening zijn, dat ‘het verraad der klerken’ in het algemeen heeft mogelik gemaakt het geheel der tragiese gebeurtenissen, dat onze samenleving sinds jaren teistert.
Te verwonderen valt alleen, dat een man met zulk een open oog voor de nood des geestes in zijn rektorale overdrachtsrede een scherpe aanval geheel mis-plaatste.
Prof. Weve waarschuwde daarin namelik voor die natieleiders, welke zonder voldoend onderscheidingsvermogen in de hoogst gewichtige kapitaal- en arbeidskwesties meespreken en oordelen.
Deze waarschuwing moge op zijn plaats zijn in een tijd, waarin de deskundigen, aangenomen dat zij over voldoend onderscheidingsvermogen beschikken, hun licht op de kandelaar plaatsen om het volk de zozeer noodzakelike voorlichting te verstrekken.
Maar het kan bijvoorbeeld met recht veler grief zijn, dat deze ‘deskundigen’ hardnekkig weigeren hun mond te openen, ofwel met talrijke spitsvondige onderscheidingen een overhaaste terugkeer van het slagveld der meningen en botsingen - in - de werkelikheid motiveren. Men heeft ons volk van deskundige zijde in de kapitalistiese kou laten staan, toen spreken noodzaak was. Welke onheilen - aldus ongeveer Maritain - zouden kunnen zijn voorkomen, indien een rooms Kapital dat van Marx had voorkomen! Welke onheilen - kan men er aan toe voegen - hadden der wereld bespaard kunnen worden, indien onze z.g. deskun- | |
| |
digen eerder - zeg vóór de socialisten! - hun anathema's hadden durven slingeren tegen het kapitalisme!
Wij allen hebben die ‘deskundigen’ leren wantrouwen om niet te zeggen verfoeien, die nog immer de struktuur van het kapitalisties stelsel bestuderen, terwijl de samenleving onder hun voeten en boven hun hoofd ineenstort. De fossielen der wetenschap, door een figuur als Muckermann die het vuur voelt schroeien, nuchter, maar waar gehekeld in de mededeling dat een kind weet wat de geleerden niet weten, verdienen geen respekt, verdienen slechts diepe hoon om het door hen begane verraad.
Hoe onvergelijkelik sterker dan de zwijger Nolens staat de spreker Poels in zijn tijd, als hij het tijdig op de lippen heeft, en voor ieder verstaanbare taal spreekt!
Het is niet de schuld van onze generatie, dat zij geen eerbeid heeft voor sommige mannen van het wetenschappelik gezag, omdat dit gezag op usurpatie berust, en wij maar al te zeer hebben leren doorzien, hoe er geen bazis is voor dit gezag in enigerlei perfectie, hoe het slechts berust op een lege titel, een lege waardigheid.
Bedenken deze nooit tot het leven bekeerde Fausten dan nimmer, dat de wereld geen stapels boeken vraagt, maar rechtvaardigheid, - geen zwijgen, maar spreken, - geen eerbied voor hun titel en geleerdheid, maar daden?
Wij vragen niet dat de deskundigen studeren als hoogste wijsheid, wij vragen dat zij spreken na hun studie.
Zij zijn gaan spreken! - antwoordt men.
Inderdaad! zij zijn gaan spreken, noodgedwongen tenslotte, nadat de onbevoegden het vuur hadden aangedragen, waardoor, eindelik hun verkilde harten ontdooiden. Toen zijn zelfs de voorzichtigen gaan spreken, en naarmate hun woord luider en duideliker klinkt zullen de onbevoegden gaan zwijgen.
Maar tenslotte is de waarheid te eenvoudig dan dat een onbevoegde voor de waarheid geen revolutie zou maken, al geeft ‘de wetenschap’ hem daartoe geen verlof.
Ten anderen gaat het levend deel der mensheid tot daden over waar de wetenschap zich onbevoegd verklaart - en hoe vaak heeft de wetenschap zich in dezen niet onbevoegd verklaard?
Hebben wij tijd te wachten, eindloos te wachten, tot Faust uit zijn laboratorium gelieft te herrijzen om het verlossende woord te spreken - en intussen de wereld te laten vergaan.
Revoluties ontstaan niet door hen die spreken en doen, maar door hen die zwijgen en nalaten.
Maar zelfs na hun gedeeltelike bekering hanteren de in hun studie bijna vergrijsden de speer tè slecht in het gevecht met de draak, dan
| |
| |
dat men hen de strijd zonder meer kan overlaten. Een jong geslacht zal moeten opstaan wil men vertrouwen kunnen.
Tot zolang zullen de onbevoegden Plant- en Dierkunde voortgaan de onbevoegde St. Joris na te volgen....
Ik herhaal: het is merkwaardig, dat een scherpzinnig man als Pater Weve, een man met een levend hart (zoals blijkt uit zijn Rerum Novarum-rede) zich vergiste in zijn aanval. Gevaarliker dan de onbevoegde St. Joris zijn de bevreesde ridders die de streek laten teisteren zonder dat zij zich buiten hun boeken-muren wagen. Tegen hèn had Prof. Weve's aanval moeten gericht zijn.
Welk een keurig besluit van zijn rektorschap zou het geweest zijn als hij - het voorbeeld van collega Drerup navolgend - de bazuin had gestoken om de wallen van het Tilburgse Jericho te doen vallen, om het kontakt tussen Tilburgs Rooms-Katholiek geheten handelshogeschool en de Katholiek geheten gemeenschap in Nederland te versterken. Onze ‘deskundigen’ behoeven slechts de Paus, roemrijker regerend dan zij studerend, na te volgen. De redenaar over het Universalisme wijde dan zijn volgende rede aan: de afzijdigheid van Tilburgs hoogleraren van de strijd tegen de vijanden van kristendom en rechtvaardigheid, of desgewenst aan: nutteloos betoog over het nut en de eigenschappen van het vuur ten overstaan van de man in het brandend huis, die liever naar beneden springt, zelfs met de kans beide benen te breken.
* * *
Nadat dit geschreven was, hield Pater Dr. G. Vrijmoed O.F.M. - een man wien in geen geval enig klerkenverraad ten laste gelegd kan worden - een rede, waarin hij ten dele stelling nam tegen Pater Weve's betoog. Wij citeren met instemming:
‘In nog sterkere mate geldt het voorbehoud, dat we voor de filosofie meenden te moeten maken in haar beteekenis voor onze sociale beweging, voor de wetenschap der economie, (dat zij nl. een goed hulpmidddel is - maar ook niet meer).’
‘In nog sterke mate, zeg ik, want als er één wetenschap heeft teleurgesteld en zich zelf in schade en schande zal moeten herzien, dan is het wel de nog toe geldende officieele wetenschap der economie. Wetens en willens heeft ze zich vastgelegd na de verschijnselen, zooals die nu eenmaal waren, en ze heeft ons daarenboven wijs gemaakt, dat de verschijnselen, zooals ze waren en zijn, zoo ook moeten zijn. Niet alleen is er van de overigens machtige centra der officieele economie-beoefenaar nooit eenige aandrang tot sociale hervorming uitgegaan, maar elke sociale vernieuwing en hervorming heeft bijna altijd de officieele economie tegenover
| |
| |
tegenover zich gevonden. Welke sociale hervorming is in den beginne niet bestreden op grond van een zoogenaamd beter economisch inzicht! Als er aan ééne wetenschap bescheidenheid past, zeker aan die der economie. Ongetwijfeld is elke sociale hervorming in laatste instantie gebonden aan de feitelijke economische mogelijkheid, maar de officieele heeren der economie hebben het aan zich zelf te wijten, wanneer we hen in hun uitspraken over het al of niet mogelijke niet meer op hun woord gelooven. Meer dan honderd jaar heeft de officieele economische wetenschap ons doen gelooven, dat heel de huishouding van een volk een soort mechanisme is, dat men zooveel mogelijk zijn gang moet laten gaan, en waarin de in beginsel vrije concurrentie der individuen niet alleen de onmisbare regulateur, maar zelfs de noodzakelijke voorwaarde voor de algemeen volkswelvaart’.
GERARD KNUVELDER,
| |
Veraart over Nolens.
Van de doden zegt men inderdaad liefst niets dan goed, - maar waar het publieke personen betreft eist de waarheid en de opvoedende kracht die er van de waarheid uitgaat, dat men hun betekenis niet overspant, noch hun tekortkomingen verzwijgt. Een volk is meer gediend met de lessen die een leider gaf in zijn verdiensten èn tekortkomingen dan met een overdreven ophemelarij, die naderhand slechts kan ontgochelen, en aktueel eigen kracht verlammen.
Ten opzichte van Nolens heeft onze pers zich wel al te blindelings laten meeslepen door een bij deze man immers zo weinig passende sentimentaliteit. Er lag een onmiskenbaar gevoel van kleinheid in de Nolens toegezongen dithyramben. Telt ons volk dan zó weinig mannen van betekenis, dat men zó mateloos moest roemen bij zijn lijkbaar?....
Niet als reactie, maar als gezond realistiese beschouwing van Nolens' figuur plaatsten wij in ons vorig nummer Professor Veraarts beschouwing over de ontslapen staatsman. Wij plaatsten haar gaarne, omdat zij naar ons voorkomt een scherpzinnige ontraadseling en verklaring gaf van Nolens' psychiese figuur en staatkundige houding. Zoals te verwachten viel, dachten niet allen er zo over, met name de hoofdredakteur van de ‘Volkskrant’ niet, die in zijn blad van 23 September '31 een hoofdartikeltje ‘Veraart over Nolens’ schreef. Het is natuurlik zijn goed recht, anders over Nolens te denken en, vooral, te voelen maar het is minder rechtvaardig zijnerzijds van de gelegenheid gebruik te maken op een onbehoorlike manier tegen Veraart te keer te gaan.
Van de gelegenheid gebruik makend - immers: is niet een polemiek
| |
| |
bij een graf over de grafredevoeringen een gunstig moment om de redenaar te treffen zonder dat deze zich ernstig verweren wil? Krijgt niet de huilebalk de lachers op zijn hand, als hij de vermoorde onnozelheid wraakt?
Ieder nummer van ‘Roeping’ biedt de Volkskrant gelegenheid de man die door r.k. arbeidersbeweging op zo merkwaardige wijze is bejegend, te lijf te gaan. Waarom komt zij juist nu weer voor den dag?
Erger, intussen, is de wijze waarop de Volkskrant polemiseert.
Men mag van een blad dat het volk, nog wel het katholieke volk wil voorlichten, eerlikheid in het debat verwachten. Het heeft allerminst tot taak zonder gegronde reden het volk afkerig te maken van zijn kulturele leiders, ook al hebben deze het ongeluk in leven te verkeren.
Het debat nu van de Volkskrant is niet eerlik, maar gaat opzettelik volslagen langs de zaak heen om enige hatelikheden t.o.v. Veraart te lanceren.
Bezien wij de vijf delen, waaruit het bestaat, iets nader:
1) Tegenover Veraarts stelling dat de pers in het schrijven over Nolens ‘alle maat te buiten’ ging, stelt de Volkskrant:
‘Leg naast hetgeen de pers schreef de herdenkingsrede van den voorzichtigen, wijzen, evenwichtigen voorzitter der Tweede Kamer, en erken, met voldoening, dat deze in zijn waardeering en lof stellig niet de mindere was’.
Inderdaad! leg Mr. Van Schaik's rede naast de persbetogen, en erken dat Van Schaik in zijn nuchtere rede reeds korrigerend optrad tegen de overdreven verheerliking in de dagbladpers.
Maar de Volkskrant weet natuurlik opperbest, dat zijn lezers Van Schaiks rede niet zullen gaan leggen naast die van ‘de pers’. De tekstkritiek vindt, zijn wij wel ingelicht, onder de Volkskrantlezers een nog maar matig getal beoefenaars.
Maar zelfs al had Van Schaik zich met de pers-dithyramben gecompromitteerd, dan nog mist het argument elke bewijskracht. Als in plaats van tien man er zich elf vergissen, wordt daardoor de vergissing een juistheid?
De redevoeringen bij het geopende, nog niet gesloten graf van de Tijd gehouden, persten lezers en dagbladcommissarissen de tranen uit de ogen. Waar bleven de jubeltonen, toen de dode van zijn lijkbaar was opgestaan?
‘Je kunt, nu als nooit, de psychologie van de lijkrede bestuderen’, zei een commissaris, toen hij met zijn collega's, niet in tranen uit te barsten, maar met der daad te werken had, en de journalistieke waardering van de ‘dode’ gemakkeliker bleek dan die van de levende.
2) De redevoeringen van Nolens waren in 't geheel niet magistraal, - heeft Veraart gezegd. De pers bazelde maar wat.
| |
| |
- De pers bazelen, stuift de Volkskrant op; wij hebben ons helemaal niet te sterk uitgedrukt, zeker niet t.o.v. Nolens, ‘laat het misschien ook, vooral zijn, omdat dr. Nolens aan dergelijke loftuitingen geen behoefte had om door ieder, mede- en tegenstander, voor groot te worden gehouden’.
Dit gebazel staat er letterlijk aldus! Waren Nolens redevoeringen magistraal? Ja, zegt de V., want Nolens had geen behoefte aan ophemelarij.
Wie deze fabelachtige bewijstrant niet kan volgen, is klaarblijkheid nog niet rijp om de Volkskrant te lezen.
Hoe handig omzeilt de Volkskrant de moeilikheid!
Ging de pers de maat te buiten, ja of neen? was de vraag. En tweemaal draait ‘de V.’ zijn lezers een rad voor de oogen met geheel niet ter zake doende beweringen.
3) De Volkskrant prijst het in Nolens dat hij heeft gevochten ‘om te bereiken wat hij heeft weten te verwezenlijken’.
Wij willen nu veronderstellen, dat ‘de V.’ met ons van mening is, dat Nolens véél bereikte, hoewel zij eigenlik alleen maar stelt dat Nolens vocht om te bereiken wat hij bereikte. Men zou dan zeggen: dat dit in elk geval van zelf spreekt.
Dan vervolgt zij:
‘Dr. Nolens was er de man niet naar om tijd te verspillen aan droombeelden of aan idealen, professor Veraart moge de vraag beantwoorden, of hij, in Nolens plaats, vruchtbaarder arbeid zou hebben kunnen verrichten’.
Waartoe deze insinuaties? Veraart stond nu eenmaal niet in Nolens plaats, en wat hij zou kunnen als dat eens wel het geval was, valt af te wachten tot de gelegenheid zich voordoet.
Als overigens het recht om te oordelen, gebonden is aan het beter-kunnenstellen der daden dan de beoordeelde, vervalt op dit moment alle recht van dagbladkritiek. De Volkskrant-man weet natuurlik opperbest, dat hij over en tegen Veraart schrijft zonder een tiende van diens wetenschappelike en maatschappelike daden gesteld te hebben. Wij erkennen - in tegenstelling met de Volkskrant - haar recht daartoe, (mits zij eerlik blijft en zich althans in de stelling van haar tegenpartij tracht in te denken, en de waarheid wil benaderen), al zijn wij inzake Nolens van mening, dat het meer de deskundige geleerde toekomt te oordelen over zijn vak dan de driemaal-besterde, maar in publieks oog on-attakeerbare en onschendbare journalist, die aan het eerste sophisme niet gestorven is.
De auteur uit ‘de V.’ zij intussen de studie van Veraarts werk aanbevolen: hij zal - naast de belangrijke praktiese daden van Veraart, die ‘de V.’ voorlopig wel niet op de juiste waarde zal weten te schatten
| |
| |
(daartoe immers moet men zich op een hoger standpunt kunnen plaatsen dan haar mogelik is) - daarin kunnen zien, hoezeer Veraarts werk gedrenkt is in zijn realistiese visie, welke echter nimmer het ideaal uit het oog verliest. Het behoort juist tot de synthetiese visie der krachtiger denkers onder ons, realiteit en ideaal door de grote verbindingslijnen der staatkunde en sociaal-ekonomiese politiek elkaar te doen naderen in de richting van het ideaal.
Dat ‘de V.’ zich blind staart op de dooddoener van de politiek van het bereikbare moge haar ontoereikende geestkracht demonstreren, het is juist het door Veraart gewraakte tekort in Nolens, dat deze niet meer in staat was leiding te geven op de weg naar het ideaal. Het meest afdoend heeft Nolens dit zelf gedemonstreerd in zijn laatste rede over het ‘kapitalisme’ - een akademies betoog over de architektuur van een huis, dat in volle brand staat. En dat een dag nà het betoog van Marchant! (zie mijn kroniek in de vorige jg. van Roeping).
4) Veraart heeft in zijn artiekel gewraakt het optreden van Nolens als leider van de r.k. kamerfractie, vooral toen hij nog slechts als ‘diktator’ kon optreden, en bijna niet meer argumenteerde voor zijn fractie. Dit kon, aldus Veraart, wijl de meerderheid der fractie ver beneden Nolens stond; ‘de kleine élite, met een taak belast, kon zich zeer goed met het gemis aan democratie in het kamerbeleid vereenigen. De enkeling daaruit, die er anders over denkt, heeft naar buiten allen invloed reeds verloren of is nog niet aan invloed naar buiten toe’.
Hierop nu repliceert de Volkskrant in totaal als volgt:
‘In dezen “enkeling” wil professor Veraart klaarblijkelijk zijn eigen portret geteekend zien’.
‘Die zit’ - zegt de gezapige Volkskrantlezer, en de handige maar maar niet bijzonder faire debater, die de Volkskrant-schrijver is, heeft de aandacht van de zaak Nolens afgeleid, en er een zaak Veraart van gemaakt.
Het kan best zijn dat Veraart bijvoorbeeld aan zichzelf gedacht heeft, misschien ook aan de heer Loerakker of de heer Lockefeer, - wat doet het er toe? De vraag is of Nolens een diktator was geworden ‘die zelfs geen rekenschap meer gaf van wat hij deed’, zoals ‘de V.’ formuleert, blijkbaar wèl ingelicht over de interne verhoudingen in de fractie.
5) ‘Hoe, zoo vraagt (de Volkskrant), heeft de hoogleeraar vier jaar lang onder dezen dictator willen staan - in gezelschap van zooveel minderwaardigen - en zou hij er, indien de omstandigheden het niet hadden verhinderd, tot diens laatsten snik onder hebben gestaan?’
Hoe is het mogelik, vraagt men zich af, dat in 1931 nog een dergelik, òfwel infaam, òfwel imbeciel stukje plattelandsjournalistiek mogelik is?
| |
| |
Kiest een kamerlid soms zijn milieu? Liet Loerakker zich kiezen om onder Nolens te staan? Liet Nolens zich kiezen om met Braat onder één dak te huizen?
Hoe wijd zouden de welriekende riolen der journalistieke vuilschrijverij zijn open gegaan als Veraart eens openlik geweigerd had ‘onder Nolens’ te staan! Een klein staaltje kon men dezer dagen beleven, toen Van Poll verweten werd (in De Tijd) zijn eigen mening gegeven te hebben zonder de inmiddels overleden Nolens radiografies te hebben geraadpleegd en v. Poll - insinuerenderwijs - gevraagd werd: namens wie spreekt gij? Alsof een Kamerlid niet namens zichzelf meer spreken mag!
Neen, journaille, prijs het - van Uw standpunt - veeleer in Veraart dat hij tot het einde toe de eenheid van de r.k. staatspartij heeft voorgestaan - lees zijn ‘Opstellen over Politiek’ - dat hij de r.k. kamerfractie als een eenheid heeft willen bestendigen ondanks een zeer krachtige handhaving zijner zelfstandigheid t.o.v. Nolens (de Volkskrant herleze de Handelingen van 1925-1929).
* * *
Ik heb het nuttig geoordeeld van redactiewege (en niet door Veraart) op het Volkskrant-geschrijf te antwoorden. Polemiek over ons tijdschrift en de inhoud ervan vermijden wij zoveel mogelik; een uitzondering moge gemaakt voor het Volkskrant-artiekel, omdat het zo voortreflik de bodemloze hersenloosheid van een deel onzer journalistiek demonstreert, - omdat het, anderzijds, weer eens even toont, tot welk een mate van zelfverlaging sommige anoynieme journalistiek vervalt, wanneer die een hem ongevallig persoon kan attaqueren, aan welk een mate van verguizing nog altijd - er is niets veranderd sinds de tijden van Schaepman! - de beste Nederlanders kunnen blootstaan zelfs van de zijde van een zo oppervlakkig wezen als de auteur van de Volkskrant blijkt te zijn.
Voor de onkristelike haat, waardoor sommigen tegen Veraart bezield zijn, is geen verontschuldiging.
Voor hun ophemelerij van Nolens maar ene: de sentimentaliteit, deze typiese eigenschap van de nuchtere Nederlander zodat hij een pen in zijn vingers neemt om een anoniem geschrift te produceren.
* * *
Toen nu twee jaar geleden professor Veraart zijn eerste artikel in ‘Roeping’ schreef, verstrekte ‘De Maasbode’ ons behalve de groeten, gratis de vaderlike raad Veraart zo spoedig mogelik aan de dijk te zetten.
Ondanks menigsverschillen op bepaalde punten - waarvan een publieke redactionele poleniek met Veraart in de vorige jaargang getuigen kan - hebben wij er nog geen ogenblik over gedacht Veraart zelfs eer- | |
| |
vol te ontslaan, - omdat wij zijn medewerking ten allerhoogste waarderen. Wij denken er niet aan een eerlik man, een scherpzinnig denker, een der weinige ‘staatkundigen’ met ruggegraat, een voortreflik stylist te vervangen b.v. door een huilebalk als de man van de Volkskrant die zich met een Jantje van Leiden en een reeks sofismen van zijn ‘problemen’ afmaakt.
Wij willen alleen nog opmerken - niet omdat het ons verwondert, maar alleen om het vast te stellen - dat Brom met minder recht de negatie van Beysens in de niet-Katholieke pers mocht wraken, als wij de negatie van Veraart in de Katholieke pers, behalve dan wanneer die pers een oude en klaarblijkelik niet te vergeten vete tegen Veraart weer meent te kunnen oprakelen.
Tot hoelang zal onze Katholieke staatkunde mee gevormd worden door persoonlike kleingevoeligheden en weinig faire journalistiek?
Een terloopse uitzondering mogen wij maken voor de bespreking van ons laatste Roeping-nummer in ‘De Tijd’, ter overweging aanbevolen aan de Volkskrant-man:
‘Bij den dood van Mgr. Nolens’ herdacht prof. Veraart den overleden staatsman in een waardeerend artikel, dat echter een scherp idee geeft van wat Nolens miste en eindigt met een stelling, die, zoo ze waar moet zijn - de zwaarste beschuldiging inhoudt, welke men tegen een staatsman maar kan uitbrengen: Nolens zou zich tegen het nieuwe zoo ijzig verzet hebben ‘niet omdat het nieuwe hem zoo tegenstond, maar omdat hij besefte, dat hij van dit nieuwe geen leidsman kon zijn.’
Wij willen geen oordeel strijken in een zaak, waarvan ons onderdeelen ontgingen, maar tusschen de soms weinig maatgevoelige artikels, waarmee de overledene gehuldigd werd, lijkt ons het artikel van prof. Veraart een bewuste - en voor de toekomst geenszins onbeduidende wanklank’.
HOOFDREDACTIE.
|
|