Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
[H. Moller]Klacht van AdamVoorwaar nu heb je, Eva, boos beschikt
ons eigen lot! Nu kun je zien die zwarte hel
gapen met gretigheid, nu kun je die grimmen
horen van hier: neen 't hemelrijk is niet
gelijk aan zo'n vlam: dit was van alle landen 't schoonste,
dat wij hier door ons Heren genade hebben zouden,
waar je hun nìet kon horen, die ons déze ramp begeerden,
dat wij 's Heren woord verbraken,
van de hemelkoning. Nu moeten we smartlik
bezorgd zijn om dat lot: want Hij zelf heeft ons geboden
dat wij ons voor zulk wee bewaren zouden,
van de rampen de grootste. Nu dwingt me al honger en dorst,
bijtende pijn, voor die beiden konden w'ons vroeger hoeden.
Hoe zullen wij nu leven, of hoe zullen wij in deze wereld bestaan,
als nu hier bij tijden de wind komt van't Westen of van't Oosten,
van't Zuiden of van't Noorden, zwarte wolken boven ons drijven:
dan komen de buien hagel, de hemel bedekkend
varen ze voorbij in drommen (dat is ijselike kou);
dan weer heet van de hemel straalt,
blikkert de blinkende zon: wij hier staan zo bloot,
onbedekt met gewaden: ons is hier niets
tegen de regenstorm, ons is hier niets geen geld
voor voedsel beschikt: wij hebben de machtige God
gemaakt tot vertoornde heerser. Tot wat zullen wij geworden nu?
Nu mag me dat rouwen, dat ik ooit de hemelregerende God
de heerser gebeden heb,Ga naar voetnoot1) mij hier 'n gezellin te geven.
(Boek der Schepping. Uit 't Oud-Saksies). M. | |
[pagina 481]
| |
Na de opwekking van LazarusToen werd daar van zovele mannen 't gemoed naar Kristus
gekeerd, hem genegen, sedert zij zijn heilig werk
zelf hadden gezien, want zo gebeurde nooit eer
'n wonder op de wereld. Toen was daar 'n menigte van volk
van toornsterke mannen, ze wilden de macht van God
kennelik niet erkennen, maar tegen zijn grote kracht
streden ze met hun woorden; hun waren s'konings
leringen zo leed, ze zochten zich andere lieden
in Jeruzalem, daar was der Joden
volks- en rechtzetel en de hoofdstad,
'n grote volkschaar van grimmige lieden.
Ze openbaarden hun Kristus werk, zeien dat ze levend hadden gezien
die held met hun ogen, (hem) die in de aarde was,
in de bodem verborgen vier nachten en dagen,
dood bedolven, totdat hij hem met z'n daden zelf,
met z'n woorden heeft opgewekt, dat ie moest aanschouwen deze wereld.
Toen was dat 'n verbittering voor die overmoedige mannen,
de Joden lieden; ze bevalen hun mannen toen,
volk te verzamelen en benden bijeen te brengen,
'n geweldige volkschaar; tegen de machtige Kristus
besloten ze in geheim besluit: ‘dat is geen behoren, zeien ze,
dat wij dat zouen dulden; te velen van deze mensen
geloven aan zijn lering. Dan zullen tegen ons optrekken
ruitervolk, tegen ons komen de opperhoofden,
krijgers uit Rome. Dan zullen wij van dit rijk
beroofd leven of wij zullen ons leven verliezen,
mannen, onze hoofden’. Toen sprak daar 'n hooggeplaatst man,
de opperwachter van de mannen, die was van dat volk toen
in die stad de bischop van die lieden,
Kaiphas was hij geheten; ze hadden hem gekozen daartoe
voor dat volle jaar - de Jodenlieden,
dat hij voor 't huis Gods zorg zou dragen,
en 't gewijde bewaren. ‘Mij dunkt 't 'n groot wonder zei hij,
roemrijke mannen! - gij kent menig bescheid -
waarom gij dat waarlik niet weet, volk der Joden,
dat hier is betere raad - voor ieder der mensekinderen
dat van hier één man - 't leven loslaat,
| |
[pagina 482]
| |
en dat hij door uw daad bloedig sterven zal,
voor deze volkschaar, z'n leven moet verlaten,
dan dat al dit mensenvolk verloren zou gaan.’
Niet was 't door zijn wil, dat hij zo de waarheid uitsprak,
zo voor dat volk 't heil van 't mensengeslacht
verkondigde voor die menigte, maar 't kwam hem van de macht Gods
door zijn heilig ambt, want hij moest 't huis van God
daar in Jeruzalem verzorgen,
bewaren 't gewijde: daarom heeft ie zo waarheid gesproken,
de bisschop van die lieden, hoe de zoon van God moest
heel 't wereldvolk met 't leven van hem alleen
met zijn leven verlossen. Dát was van alle deze lieden 't besluit,
want hij haalde door dat wonder de heidense lieden,
de mannen naar zijn wil, de heerser Kristus.
(Uit de Oud-Saksiese Hêliand) M. |
|