Klondyke
(Gouddelvers-episode in westersch Alaska).
III.
Rue du Faubourg Montmartre.
Maar Paul vergat den Engel met het zwaard van vuur.
Er is een neger die rookt in een bar.
Er is een meisje: en sterren - o witte rouw - beschreien dezen nacht.
Er is een hongerige die kranten veilt.
Er is een man, en hij bezit alleen nog de vrouw die allen toevalt.
Er zijn kinderen wier oogen dit uur voor 't eerst verduisterd werden.
Er zijn groote samenscholingen van leed -
- je huizen zijn mager en triest, o Rue du Faubourg Montmartre: zij torsen, grauw en zwaar, het leed dat zij ruilden tegen de arme vreugden van arme paradijzen.
Hier zijn wij elkaar zeer nabij, hier wisschen wij barmhartig elkanders voetspoor uit.
Hier vergeten wij - o ontvlamde dagen, ontvlamde nachten - den Engel met het zwaard van vuur, wraakzuchtig Gezel; hij is de wachter van Pool tot Pool, hij is de wachter bij den verzonken Tuin, hij is de wachter die alle vreugden verarmt. O Krijger met het zwaard van vuur, mocht ik in het gevecht van één vermetele zonne-ronde lang je wraakzuchtig wapen verbrijzelen: om mijn bezit van Pool tot Pool, om de bevrijdenis der aarde, om den vrijkoop der vreugden, o harde Gezel: Roover die ons niets laat dan vodden, Roover om wille van wien wij onszelf vreten. Zonder houweel, zonder kaplaarzen, zonder whiskey - en wij weten ook niet hoe een blokhuis gebouwd wordt - zullen wij delven aan dit verdord plaveisel; een browning hebben wij nooit gehanteerd. Niet ons behooren de blauwe nachten, waarin de maan zich groot en zilver verheft: en er is niets dan een eindeloos sneeuwveld, een zwart en eenzaam voetspoor: lang - lang, een kroegdeur aan het eind: daar heeft een delver plotseling in grooten angst zijn goud gelaten want schuldig waande hij zich voor allen die dien nacht van honger gecrepeerd zijn.
O de late trekdrift en het heimwee van onze harten; - Paul huurde voor veertien francs een hotelkamer - eau chaude et froide courante - en met zes francs betaalde hij zijn lunch en diner - haricots verts - tarte flamande.- - -
Maar nu - maar nu, o Rue du Faubourg Montmartre, stróómt zilver, zilver en schuimend je asfalt en elk van je vreugdelooze arme huizen wordt een vliegend zeil, een recht roer, een harde boeg.
Naast hem staat zij plotseling.
Ophelia, - van de oevers der Kaspische zee vervreemdde zij niet maar in alles van haar ziel en in alles van haar lichaam is zij zeer moe geworden.